Toespraken
Het NIID-Symposium "Spel zonder grenzen"
12-10-2000
TOESPRAAK VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE DE HEER H.A.L. VAN HOOF TER GELEGENHEID VAN HET NIID-SYMPOSIUM "SPEL ZONDER GRENZEN" OP 12 OKTOBER 2000 IN DEN HAAG.
Dames en heren,
het doet mij genoegen uw congres, inmiddels voor de derde maal, te mogen toespreken. Het thema van dit jaar, "Spel zonder Grenzen", spreekt tot de verbeelding. Het speelveld is groter dan ooit, in feite gaat het om de hele wereld, terwijl afstanden door technologische ontwikkelingen steeds kleiner worden. De thuisplaat, in honkbaltermen, op dit immense speelveld is eigenlijk allang niet meer de nationale staat. Door de voortschrijdende internationalisering wordt het speelveld er niet overzichtelijker op. De spelregels lijken onduidelijker te worden en de belangen in het spel zo groot dat de sportiviteit er niet voortdurend afspat, als u begrijpt wat ik bedoel.
Een ander beeld dat de titel "Spel zonder Grenzen" oproept, is dat van
het immens populaire tv-programma in de jaren zeventig, waar veel
Nederlanders voor thuis bleven.
Een vast onderdeel van de uitzending was de zeephelling, waar de
deelnemers uit alle macht tegenop krabbelden. Vaak mislukten de
pogingen omdat ze tevergeefs houvast zochten en eindigde de
klauterpartij weer aan de voet van de helling. Andere bezienswaardige
onderdelen speelden zich af boven een waterbak. Voor je het wist ging
er iemand kopje onder ging. In het Spel zonder Grenzen dat
materieelverwerving heet, zijn er soms van die momenten dat ik mij op
een zeephelling waan of het gevoel heb dat een nat pak dreigend
dichtbij is.
Ik vermoed dat een aantal van u dat gevoel zullen herkennen, want
zeker op het terrein van de defensie-gerelateerde industrie hebben de
veranderingen zich de afgelopen jaren met duizelingwekkende snelheid
voltrokken. Fusies, overnames en andere vormen van samenwerking hebben
het internationale speelveld ingrijpend gewijzigd en vergen heel veel
van het aanpassingsvermogen van de spelers, groot en klein.
De politieke stand van zaken
Overheden en industrie spelen samen, maar hebben ook een eigen rol. Ik
zal u deelgenoot maken van mijn spelopvatting, maar niet voordat ik
Generaal De Gaulle citeer, die al inzag dat 'Fransen zich alleen bij
een bedreiging verenigen.' Want, aldus De Gaulle, 'niemand kan een
land verenigen dat 265 verschillende soorten kaas produceert.' Je kunt
deze redenering moeiteloos doortrekken naar Europa, met dien verstande
dat het aantal kaassoorten in Europa bijkans oneindig is. Als
rechtgeaarde Alkmaarder ben ik overigens van mening dat de smaak van
de kaas uit mijn stad onovertroffen is. Terug naar generaal De Gaulle.
Frappant is ook zijn opmerking 'dat een bedreiging de samenwerking
bevordert'. In politiek opzicht was het inderdaad de situatie op de
Balkan, in het bijzonder Kosovo, die blijkbaar nodig was om het
Europese Veiligheids- en DefensieBeleid (EVDB) het extra zetje in de
rug te geven waardoor dit sinds 1999 in een stroomversnelling is
geraakt en waardoor gebleken operationele tekortkomingen metterdaad
worden aangepakt.
Deze nieuwe fase in de Europese
defensiesamenwerking moet ook worden benut om elkaars inspanningen te
stimuleren. De Nederlandse regering heeft in dit kader, bovenop het
reguliere defensiebudget, een fonds van fl. 200 miljoen ingesteld voor
specifieke Europese behoeften. We zullen dit geld gebruiken om de
Europese defensiecapaciteit te versterken. Afgelopen maand, het zal u
niet zijn ontgaan, hebben minister De Grave en zijn Duitse ambtgenoot
Scharping overeenstemming bereikt over een financiële bijdrage aan de
strategische-luchttransportcapaciteit van Duitsland in ruil voor
Nederlandse trekkingsrechten. Zo'n overeenkomst is ook denkbaar inzake
maritieme transportmiddelen. Samen met Frankrijk maakt Nederland zich
sterk voor een maritieme Headline Goal.
Intensieve stafbesprekingen moeten leiden tot concrete voorstellen
voor de eerdergenoemde Capabilities Commitment Conference van 20
november a.s..
Samenwerking
In de Navo en onder Europese landen is sinds enige tijd een
opmerkelijke proliferatie, in de goede zin des woords, van bilaterale
en multilaterale operationele afspraken waarneembaar. Deze variëren
van "eye catchers" zoals het Eurocorps en het Duits-Nederlandse
legerkorps tot de overeenkomst over strategisch luchttransport. Zij
die nog twijfelen aan de mogelijkheden van een Europese
defensiepolitiek moeten onder ogen zien dat Europese samenwerking
steeds meer van de grond komt.
Op materieelgebied is de industrie de grote gangmaker geweest, en zo
hoort het ook. Fusies, overnames en andere vormen van samenwerking,
vooral in de luchtvaartsector, hebben geleid tot betere mogelijkheden
om tot schaalvergroting te komen. Als resultaat van dergelijke
overeenkomsten zijn er inmiddels drie Europese bedrijven, Thomson,
EADS en British Aerospace, die deel uitmaken van de top 10 van de
grootste wapenproducenten in de wereld. Dit is in economisch opzicht
zonder meer een opvallend succes. De alarmerende berichten over de
technologische kloof tussen de Verenigde Staten en Europa moeten
kennelijk worden genuanceerd. Er zijn voorbeelden, Cougar en NH90, die
aantonen dat die achterstand niet op alle onderdelen even groot is en
niet onoverbrugbaar hoeft te zijn. Hier ligt dus een uitdaging.
Bij verschillende gelegenheden heb ik erop gewezen dat het eigenlijk
vreemd is dat het momentum in de Europese veiligheids- en
defensiepolitiek en de dynamische ontwikkelingen in industriële
sectoren niet gepaard gaan met een vergelijkbare sprong voorwaarts in
de materieelsamenwerking op overheidsniveau.
Vorig jaar kon de Europese Raad van Ministers het niet eens worden
over een voorstel van de Commissie voor een gemeenschappelijk
standpunt over een Europees materieelbeleid. Zo'n gemeenschappelijk
standpunt zou niet alleen de voorwaarden voor industriële samenwerking
hebben kunnen verbeteren, maar zou ook de transparantie van
verwervingsbeleid en procedures hebben kunnen bevorderen.
Een ander voorbeeld van het gebrek aan vooruitgang in de Europese
materieel-samenwerking betreft de Weag, de Western European Armaments
Group. In de laatste bijeenkomst voor de zomer zijn we er weer niet in
geslaagd succes te boeken bij de overgang van de Weag naar de EU. Er
zit gewoon geen schot in. Het is dan ook begrijpelijk dat het Franse
EU-voorzitterschap er niet voor voelt de agenda voor
verdragsherzieningen te belasten met extra elementen, zoals
materieelbeleid.
Het materieelbeleid
Hoe komt het nu dat een Europees materieelbeleid maar niet van de
grond komt? Ik noem u vier factoren:
De eerste is de politiek. In het afgelopen decennium hebben de
internationale politieke omstandigheden geleid tot wijzigingen in
budgetten - bezuinigingen dus - die gepaard zijn gegaan met
neerwaartse aanpassingen van behoeften en neerwaartse aanpassingen van
materieelprogramma's. Deze neerwaartse spiraal creëerde onzekerheid,
onder bedrijven, maar ook onder politici. De omstandigheden om tot een
daadkrachtig en gecoördineerd Europees materieelbeleid te komen, waren
dan ook ongunstig. Inmiddels is er in elk geval in Nederland sprake
van een trendbreuk en is de daling van het defensiebudget tot staan
gebracht.
Een tweede factor is dat het verschil in grootte tussen de Europese
landen leidt tot uiteenlopende belangen. De grote landen hebben grote
industriële belangen, en hun overheden wensen dus een zekere vrijheid
van handelen te behouden. In ons land is de defensie-gerelateerde
industrie in belangrijke mate een zaak van het midden- en
kleinbedrijf. Niet groot, maar vaak wel zeer gespecialiseerd en
kwalitatief hoogstaand. Daarmee zijn wij geen grote bedreiging voor
grote industriële belangen in de grotere landen. Integendeel, die
industrieën zouden in het Spel zonder Grenzen juist hun voordeel
kunnen doen met die specifieke Nederlandse kwaliteiten.
De derde factor is mijns inziens de neiging van de strijdkrachten in
de lidstaten om bij de vaststelling van hun operationele behoeften en
vervangingsschema's telkens iets nieuws en specifieks te ontwikkelen.
Vijftien jaar geleden al waarschuwde mijn voorganger Van Houwelingen
voor de noodzaak van harmonisatie op dit gebied. Zij argumentatie was
destijds overtuigend, maar tot dramatische verbeteringen hebben zijn
pleidooien bepaald niet geleid. Wij zijn er niet in geslaagd zijn
woorden in daden om te zetten. In tegendeel, te vaak slagen de
krijgsmachtdelen van onze strijdkrachten er in verschillende
operationele behoeften te formuleren voor dezelfde categorie
materieel. Als gevolg hiervan blijven de mogelijkheden voor
standaardisatie beperkt.
Zelfs een langere periode van operationele samen-werking is geen
garantie voor standaardisatie. Ik wijs op de ervaringen met de UK-NL
amphibious force, die sinds de oprichting in 1972 een indrukwekkend
niveau van integratie heeft bereikt. Maar niet met hetzelfde
materieel. Dit is een ontnuchterende conclusie. In feite is het succes
van de NH90, waarvoor de strijdkrachten het wel over gezamenlijke
operationele eisen eens zijn geworden, geen regel maar een positieve
uitzondering.
De vierde en laatste factor is de houding onder defensie-bedrijven.
Ook dit is een factor van belang. Een aantal bedrijven is zich ter
dege bewust van het ontbreken van Europa in de defensiesector.
Woordvoerders van de industrie pleiten dan ook geregeld voor een
gemeen-schappelijke markt voor defensieproducten.
Deze wens wordt echter niet gedeeld door de Europese
defensie-industrie in haar geheel. Er is nog steeds een aanzienlijk
deel van die industrie dat meer heil lijkt te zien in gefragmenteerde
en beschermde markten dan in een gemeenschappelijke markt.
Wat te doen?
De vier factoren samen hebben tot dusver een voorspoedige ontwikkeling
van een Europees materieel-beleid niet bepaald bevorderd. Wat is nu
nodig om hierin verandering te brengen? Ik wil u een aantal punten
voorleggen, echter zonder te pretenderen dat ik op alle vragen een
antwoord heb.
Op de allereerste plaats moeten we blijven nadenken over de
ontwikkeling van een gezamenlijk materieel-beleid, dat gerelateerd is
aan het gemeen-schappelijke defensiebeleid. Stap voor stap moeten de
toch nog bestaande drempels tussen onze nationale markten worden
weggenomen en moet de afstand tussen defensiematerieel en de interne
markt worden verkleind. Dit is een zaak van langere adem en hoe de
samenwerking er op den duur zal uitzien, is moeilijk te voorspellen.
Een tweede punt betreft de toekomst van bestaande internationale
samenwerkingen. Met betrekking tot de Weag heb ik al aangegeven dat er
niet veel vooruitgang zit in het denken over de toekomst van dit
orgaan: met het een onderdeel van de EU worden of moet het een
zelfstandig bestaan gaan leiden.
Daarnaast is er het samenwerkingsverband Occar en het LoI-initiatief.
Wat de Nederlandse regering betreft, zijn dit welkome initiatieven,
mits ook kleinere landen er bij worden betrokken. Vandaar de
Nederlandse belangstelling voor zowel Occar als LoI.
Maar met Weag, met Occar en met LoI is er nog niet die Europese
samenwerking op materieelsgebied.
Toch zou er langzamerhand uitzicht moeten komen op een aanpak waarbij
deze drie samenwerkingsverbanden bij elkaar komen.
Ik heb bij andere gelegenheden de vergelijking getrokken met rijdende
treinen die allemaal van verschillende stations zijn vertrokken. Het
is zaak dat al deze treinen uiteindelijk op hetzelfde eindstation
arriveren, en als het even kan op een ordentelijke manier.
Mijn derde punt betreft Occar. Nederland is zo goed als klaar voor
deelneming en is bereid mee te doen aan een materieelproject van enige
omvang. We doen dus wat we hebben beloofd en ik heb eigenlijk geen
reden te twijfelen aan de bereidheid van andere landen hún
toezeggingen na te komen. Ik ben me ervan bewust dat de samenwerking
in het verleden niet over rozen is gegaan. Frankrijk heeft het
GTK-project verlaten om industriële redenen, en het Verenigd
Koninkrijk en Nederland hebben van verdere deelneming aan Trigat
afgezien omdat dit project door de tijd was ingehaald.
Alle betrokken landen beseffen echter dat samenwerking en harmonisatie
de enige weg voorwaarts is. Nederland koerst op deelneming aan het
GTK-project en steunt voorts het verzoek van Duitsland om het
NH90-project bij Occar onder te brengen.
De wereld is nog veel groter dan Europa. Last but not least daarom
enkele woorden over de vertrouwde transatlantische relatie. In de loop
van dit jaar heeft een aantal Europese projecten opmerkelijk goed
gescoord: Griekenland overweegt Eurofighters te kopen, het VK verkoos
de Meteor boven de Amraam-raket, het productie-MoU voor de NH90 werd
ondertekend en het militaire transportvliegtuig van Airbus kreeg groen
licht. Zoals was te verwachten, leidden deze ontwikkelingen in de
Verenigde Staten tot enige lichte paniek en tot hernieuwde
waarschuwingen tegen een "Fortress Europe" en protectionisme, een
onderwerp overigens waarmee met name de Amerikaanse Senaat heel goed
weg weet.
Ook in de toekomst zullen Europese successen tot enige spanning
leiden. Het is een wederzijds belang te voorkomen dat dergelijk
spanningen escaleren.
Defensie, zo heb ik meermalen ten overstaan van de NIID uiteengezet,
huldigt geen dogmatische opvattingen als het aankomt op de verwerving
van materieel; het beste materieel voor de beste prijs is ons
uitgangspunt. Tegen deze achtergrond moet u ook de contacten met de
Lockheed-Martin en Boeing zien over de eventuele deelneming aan de
EMD-fase van het JSF-project. Maar ook de contacten met Eurofighter,
Dassault en Saab.
Ik kom aan het einde van mijn betoog. Buitenlandse Zaken, Defensie en
Economische Zaken hebben de Adviesraad Internationale Vraagstukken
gevraagd een advies aan de regering uit te brengen over de
ontwikkeling van een Europees militair-industrieel beleid. Ik herhaal
daarbij nog eens mijn visie over de grenzen van de verschillende
verantwoordelijkheden.
De overheden gaan over Europees defensie-materieel beleid en de
industrie over Europees industriebeleid. Binnen die grenzen pretendeer
ik niet alle antwoorden paraat te hebben. Vragen heb ik des te meer,
en ik wil u nadrukkelijk uitnodigen mee te denken.
Ik refereerde eerder aan het initiatief van Defensie om de Duitse
krijgsmacht financieel te steunen bij de opbouw van een luchttransport
vloot. Dit is een novum. Wat ontbreekt, ik hoor het sommigen van u
denken, zijn harde afspraken over compensatie of participatie. Er
staan 'slechts' trekkingsrecht tegenover. Je kunt je afvragen of
Defensie hiermee niet de belangen van de Nederlandse industrie
verkwanseld. Je zou de benadering waarvan afspraken over compensatie
en participatie deel uitmaken ook kunnen betitelen als 'oud denken@='.
Dat oude denken stoelt op de aanname dat nationaal defensie-geld zo
direct mogelijk ten goede moet komen aan de nationale
defensie-industrie. Is er niets anders te bedenken dan compensatie of
participatie?
Ik heb het antwoord niet gereed. Wel vraag ik mij af, en ik leg die
vraag ook aan U voor, of Europese bedrijven niet veel beter dan
nationale overheden in staat zijn over grenzen heen te kijken en hun
weg te vinden, binnen Europa en ook daarbuiten. Is een krachtige
concurrentiepositie op het Europese speelveld uitsluitend afhankelijk
van nationale geldstromen? Ik denk hierbij niet alleen aan grote,
internationale bedrijven, maar ook aan gespecialiseerde onderaannemers
waarvan Nederland er een aanzienlijk aantal telt. Aan het MKB dus. Ik
pleit er vandaag dus absoluut niet voor het defensiematerieelbeleid
rigoureus te ontkoppelen van de inschakeling van de Nederlandse
defensiebedrijven. Ik vraag me hardop af of er 'nieuw denken' mogelijk
is, het denken over alternatieve wegen om de Europese
defensie-industrie te betrekken bij een Europees materieel beleid. Ik
nodig u uit daar in de komende tijd over mee te denken en ben graag
bereid de gedachtewisseling daarover op een ander moment voort te
zetten.
Dames en heren, ik rond af. In het "Spel zonder Grenzen" hebben vooral
de grote spelers het een en ander te zeggen. Het is zinloos deze
realiteit te ontkennen. Het is echter cruciaal dat de kleinere spelers
niet buitenspel komen te staan. U bent straks in de gelegenheid een
van de grote spelers, de minister van Defensie van Frankrijk, aan te
horen. Zijn aanwezigheid is het beste bewijs van de stelling dat de
groten de kleinen serieus nemen. Ik wens u veel genoegen bij de speech
van minister Richard en gedurende de rest van de dag.
Dank u.