persbericht
http://www.openbaarministerie.nl/persberi/2001/p010105.htm
Vrijdag, 5 januari 2001
Persverklaring Openbaar Ministerie Haarlem
Uitgesproken door: de fungerend hoofdofficier van justitie van de
politieregio Zaanstreek-Waterland,
Mr. Th.P.L. Bot.
Inleiding
De brand in Volendam in cafe 't Hemeltje in de nacht van oud op nieuw,
nu vijf dagen geleden, heeft tot nu toe het leven gekost aan 10
personen terwijl daarnaast een 149 bezoekers met veelal ernstig letsel
in ziekenhuizen en brandwondencentra verblijven. We hebben helaas nog
geen zekerheid dat er niet nog meer mensen zullen overlijden.
Duidelijk is dat deze ramp door zijn ernst en omvang niet alleen het
leven van de direct betrokken slachtoffers en hun nabestaanden voor
het leven heeft getekend maar ook dat van de Volendamse samenleving
als geheel.
Geen enkel onderzoek, strafrechtelijk of bestuurlijk, zal het leed
kunnen wegnemen dat hier teweeg is gebracht. Het brengt de doden niet
terug, het kan de pijn niet verzachten en het kan de beelden van die
nacht niet wegnemen. Waar onderzoeken wel aan kunnen bijdragen is dat
inzicht wordt gekregen in wat er is gebeurd en daarmee hopelijk ook de
kans verkleinen dat een dergelijke gebeurtenis zich herhaalt. De
instelling van de commissie Alders, die zich hiermee zal gaan
bezighouden is dan ook een goede zaak.
In het oriënterende onderzoek dat wij als politie en justitie de
afgelopen dagen hebben gedaan hebben we geprobeerd om zo snel mogelijk
te achterhalen wat de directe oorzaken van de brand zijn geweest en
daarnaast hoe het met de brandveiligheid van het betreffende pand was
gesteld. Beide zijn van belang om te komen tot een eerste beoordeling
of sprake kan zijn geweest van strafbare feiten. Hoewel wij ons
realiseren dat deze eerste dagen terecht volledig in het teken staan
van rouw en verwerking komt bij rampen als deze onvermijdelijk de
vraag om de hoek kijken of het uitsluitend een ongeluk is geweest of
niet, en zo nee, wie daarvoor mogelijk verantwoordelijk kunnen worden
gehouden. Deze week al deden daarover de nodige geruchten de ronde.
Omdat het onderzoek dankzij de grote inzet van het politieteam al
zover gevorderd was dat daarover al uitspraken zijn te doen hebben wij
gemeend die zo spoedig mogelijk als verantwoord is naar buiten te
brengen, opdat wordt voorkomen dat mensen of instanties ten onrechte
in een verkeerd daglicht worden gezet. Ik zeg er direct bij - en wil
daarover geen enkel misverstand laten bestaan - dat voor zover ons tot
nu toe is gebleken van opzet geen sprake is geweest en dat, voor zover
er sprake blijkt te zijn van schuld, ook evident is dat niemand deze
ernstige gevolgen ook maar in de verste verte heeft gewild.
De korpschef zal zodadelijk verslag doen van de eerste resultaten van het politie-onderzoek. Ik zal daarna ingaan op de brandveiligheid van het pand en het bestuurlijke traject daaromheen, en besluiten met de strafrechtelijke conclusies die op dit moment zijn te trekken.
Bevindingen betreffende de brandveiligheid
Ik zal nu ingaan op de brandveiligheid van het pand en de rol van de
gemeente daarbij. Uit de ons door de gemeente ter beschikking gestelde
stukken blijkt dat het hele gebouw, dus de Blokhut, de Wir War bar en
't Hemeltje, is aan te merken als een horeca-inrichting waarvoor
krachtens de Woningwet een gebruiksvergunnings is vereist, gericht op
brandveilig gebruik. Deze is op 28 april 2000 door Jan Veerman als
eigenaar/exploitant aangevraagd. De gemeente heeft hierop een
brandpreventiecontrole uitgevoerd waarbij blijkens de gemeentelijke
aanschrijving van 29 mei 2000 de volgende (ernstige) gebreken bleken -
hier citeer ik de gemeente:
* in de Wir War bar was slechts een in- en uitgang van 90 cm
aanwezig, die naar binnen toe opendraait. Tevens is er een
nooduitgang aanwezig die door een andere bouwlaag (de Blokhut)
uitkomt. In de Blokhut is er slechts een uitgang aanwezig van
ongeveer 80 cm breed.
* Op de eerste verdieping vinden ook horeca-activiteiten plaats ('t
Hemeltje). Deze is te benaderen door een open trap van 110 cm
breed. Er zijn twee nooduitgangen aanwezig. De nooduitgang aan de
achtergevel is te benaderen via een opslagruimte met een deur van
80 cm breed die eveneens naar binnen opendraait. Deze vluchtweg
komt uit op een plat dak, die niet is voorzien van een vereiste
vluchttrap.
* In 1993 is een bouwvergunning verstrekt om het bouwwerk te
wijzigen. Voorwaarde daarbij was o.a. dat op de drie bouwlagen
brandslanghaspels zouden worden aangebracht.
* Het personeel heeft geen opleiding genoten zoals BHV of als
portier. Er vindt bij het personeel dan ook geen
veiligheidsinstructies plaats. Tevens is het personeel onvoldoende
herkenbaar. Gas- en waterafsluiters en de meterkast zijn niet
voorzien van de vereiste pictogrammen
* De kleine blusmiddelen zijn niet voorzien van ophangbeugels met
als gevolg dat ze achter obstakels en opslag staan.
De brief vervolgt aldus: "Op basis van deze aspecten kan worden geconcludeerd dat er bij een incident een levensgevaarlijke situatie kan ontstaan". De gebruiksvergunning kan onder de huidige situatie dan ook niet afgegeven worden. Eerst dienen de gesignaleerde gebreken te worden weggenomen. De te treffen maatregelen die vervolgens worden genoemd hebben als eerste betrekking op de constatering dat er in alle drie lokaliteiten sprake is van onvoldoende vluchtmogelijkheden, in aanmerking nemend dat er in het gebouw 600 personen aanwezig kunnen zijn. Aangegeven wordt dat de vluchtdeuren in de route van de vluchtrichting moeten kunnen draaien; dat er aan de achtergevel bij iedere bouwlaag een extra nooduitgang van 90 cm gerealiseerd moet worden, en dat die elk uit dienen te komen op een bordes met vluchttrap van minimaal 110 cm breed. Verder dienen er op alle verdiepingen brandslanghaspels en draagbare blusmiddelen op beugels te worden opgehangen., pictogrammen e.d. aan te brengen, en werknemers op te leiden tot bedrijfshulpverlener zoals in de ARBO voorgeschreven.
De brief besluit met de mededeling dat vanuit veiligheidsoverwegingen, en het gegeven dat er 600 personen en een aantal werknemers in het gebouw aanwezig kunnen zijn, van groot belang is dat de beschreven maatregelen zo spoedig mogelijk worden uitgevoerd. Een en ander dient in overleg met de brandpreventiemedewerker te worden uitgevoerd.
Na overleg volgt op 12 juli 2000 een aanschrijving ter bevestiging van
de gemaakte afspraken. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen direct
uit te voeren werkzaamheden (brandslanghaspels, opleiding personeel,
kleine blusmiddelen, pictogrammen, sleutelkast) en het onderzoek naar
een extra vluchtweg aan de achtergevel in de Wir War bar en 't
Hemeltje die moet uitkomen op een bordes met vluchttrap alsmede
onderzoek naar de wijziging van de voorpui, omdat deuren 180 cm breed
moeten zijn, de goede kant op moeten draaien en niet mogen uitkomen op
de openbare weg.
In verband met seizoensdrukte, aldus de brief, is afgesproken deze
laatste twee bouwkundige voorzieningen uit te stellen tot oktober
2000, met dien verstande dat de werkzaamheden die betrekking hebben op
de bouwkundige aspecten direct na de kermis medio september dienen te
starten en moeten zijn afgerond in week 40 (begin oktober). De overige
punten dienen direct te worden uitgevoerd.
Hoewel uit de stukken blijkt dat er in september 2000 tussen eigenaar
en preventiemedewerker nog gesprekken zijn geweest over het gebrek aan
voortgang van de uitvoering van de afgesproken maatregelen is niet
gebleken dat aan het verstrijken van die termijn in week 40
daadwerkelijke consequenties zijn verbonden. De eigenaar heeft voor
zover ons thans bekend volstaan met het indienen van een tekening eind
oktober waarover begin november wordt geadviseerd daarmee akkoord te
gaan onder een aantal voorwaarden, en een mondelinge aanzegging van de
preventiemedewerker aan de eigenaar op 14 december 2000 dat op korte
termijn de benodigde aangepaste tekeningen van entreepartij Wir War
bar overgelegd moeten worden omdat anders dwangmaatregelen zullen
worden geadviseerd.. De eigenaar dient hierop op 21 december 2000 een
aanvraag bouwvergunning aangepaste entree Wir War bar in.
Tot zover de feiten rond de brandveiligheid van het betreffende pand. Het Openbaar Ministerie constateert dat de gemeente pas in zijn brief van 12 juli 2000 de eigenaar een termijn stelt naar week 40 en vervolgens geen bestuurlijke consequenties heeft verbonden aan het niet realiseren van ook maar een van de aangegeven punten binnen de gestelde termijn, en ook daarna tot en met de dag van de brand niet.
Het Openbaar Ministerie constateert verder dat degene die voor het voldoen aan brandveiligheidseisen vol verantwoordelijk is, eigenaar Veerman, vanaf mei 2000 tot en met de dag van de brand, dus ruim 7 maanden later, nauwelijks iets heeft gedaan om te voldoen aan de in de aanschrijving genoemde punten, afgezien van het indienen van een bouwaanvraag m.b.t. de noodzakelijke bouwkundige aanpassingen.
Het OM komt dan ook tot de conclusie dat de eigenaar/exploitant van de
onderneming, nadat hij in mei 2000 formeel te horen had gekregen dat
in zijn onderneming in geval van een incident sprake kan zijn van een
levensgevaarlijke situatie en in juli de aanzegging had ontvangen
welke punten uiterlijk in week 40 van het jaar 2000 verbeterd dienden
te worden, niet alleen niet in week 40 maar tot en met de dag van de
rampzalige brand nauwelijks een begin heeft gemaakt met het
daadwerkelijk realiseren van die punten.
Het predikaat "levensgevaarlijk in geval van een incident" was dus
naar hij wist ook in de bewuste nacht van oud op nieuw voor zijn
onderneming nog onverkort van toepassing.
Met deze wetenschap en onder deze omstandigheden is in alle lokalen
van de onderneming - de Wir War bar, de Blokhut en 't Hemeltje - begin
december kerstversiering opgehangen, die afgaande op
getuigenverklaringen, niet was geïmpregneerd. Technisch onderzoek zal
hierover definitief uitsluitsel moeten geven. Het ging hier om
dennentakken en diverse papieren versieringen die op een netwerk van
nylondraad over de plafondoppervlakte waren aangebracht. Tevens was
hierin kerstverlichting aangebracht.
De aan alle Volendamse horecaondernemers gerichte aanschrijving van de
gemeente van 30 november waarin nog eens werd voorgehouden aan welke
eisen eventuele versiering diende te voldoen, lijkt te zijn genegeerd.
Verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in de onderneming
en in het bijzonder voor het aanbrengen van de kerstversiering is de
24-jarige dochter van Veerman.
In de bewuste nacht bevonden zich dus enkele honderden veelal jeugdige
feestvierders in een pand van drie verdiepingen dat brandtechnisch in
geval van incidenten als levensgevaarlijk was bestempeld en waarin ook
nog eens over de plafondoppervlakte vermoedelijk niet-geïmpregneerde
kerstversiering was aangebracht. Zoals bekend is ongeveer eenderde
deel van de gewonden die thans nog in het ziekenhuis liggen jonger dan
16 jaar. In het ook met Veerman gesloten horecaconvenant staat dat
bezoek onder de 16 jaar slechts onder begeleiding van iemand ouder dan
21 jaar is geoorloofd. Onaannemelijk is dat daarvan die nacht in al
die gevallen sprake is geweest. Uit een aantal verklaringen blijkt
verder dat het personeel en een groep bezoekers om middernacht aan
alle bezoekers sterretjes heeft uitgedeeld en dat het personeel ter
verhoging van de sfeer toen de verlichting heeft gedimd.
Naar u al van de korpschef heeft gehoord mag er voorshands op basis van negen getuigenverklaringen van worden uitgegaan dat een van de bezoekers rond 00.20 uur met enkele in elkaar gedraaide sterretjes doende is geweest, waarna vermoedelijk in een schrikreactie na ontsteking daarvan die sterretjes in aanraking zijn gekomen met de kerstversiering. De plafondhoogte in 't Hemeltje op de plaats waar de brand vermoedelijk is ontstaan was 241 cm. Met daaraan hangend de kerstversiering is dat voor een persoon met normale lengte niet moeilijk dat te bereiken. De kerstversiering heeft vlamgevat waarna het vuur zich zeer snel over de hele ruimte heeft verspreid. De nylondraadjes smolten door en de brandende takken, verlichting en overige versiering vielen op de samengepakte aanwezigen. Direct daarop is volgens getuigen ook de verlichting uitgevallen. In de toen ontstane paniek heeft men getracht naar buiten te komen, maar lijkt de officiële nooduitgang niet direct open te zijn gegaan, dan wel door de aanwezigen langere tijd niet gezien te zijn. Als gevolg van brand en verstikking zijn tot nu toe 10 doden en een groot aantal ernstig gewonden gevallen, waarvan een dertigtal in zeer kritieke toestand.
Beoordeling
Het moge duidelijk zijn dat op dit moment nog geen definitieve
strafrechtelijke conclusies kunnen en mogen worden getrokken. Wel
geven de feiten zoals ze tot dusverre zijn gebleken het Openbaar
Ministerie aanleiding tot de verdenking dat de eigenaar/exploitant
alsmede zijn 24-jarige dochter zich mogelijk schuldig hebben gemaakt
aan brand door schuld met dodelijk gevolg (art. 158 Sr,
strafbedreiging maximaal een jaar), dan wel dood door schuld (art. 307
Sr, strafbedreiging maximaal 9 maanden). De combinatie van wetenschap
van een brandonveilig pand en het aanbrengen van naar het lijkt
uiterst brandbare kerstversiering, in strijd met de voorwaarden
waarvan in de brief van de gemeente van 30 november 2000 nog wordt
gerept, liggen aan deze verdenkingen ten grondslag. Daarnaast wordt
voor de eigenaar bezien in welke mate sprake is geweest van andere
strafbare feiten op basis van de Arbeidsomstandighedenwet alsmede
milieuwetgeving.
Het aandeel van degene die vermoedelijk als directe veroorzaker van de
brand moet worden aangemerkt is naar het oordeel van het OM enerzijds
natuurlijk als cruciale schakel voor het ontstaan ervan relevant.
Anderzijds wil het OM de beoordeling van dat aandeel afmeten aan de
gevolgen die zijn gedrag redelijkerwijs zou hebben gehad als sprake
zou zijn geweest van conform de voorschriften aangebrachte en
geïmpregneerde kerstversiering. Naar ons voorlopige oordeel zou het
rondzwaaien met een aantal sterretjes tegen de kerstversiering nooit
het effect kunnen hebben gehad dat het nu heeft gehad, en kunnen die
gevolgen dus redelijkerwijs niet op het conto van deze persoon worden
geschreven. De betreffende bezoeker heeft de ramp overigens niet
overleefd.
Op dit moment is niet aan te geven in welke mate de geconstateerde
gebreken in de brandveiligheid van het pand aan de omvang van de ramp
en de gevolgen daarvan hebben bijgedragen.
Het grootste kwaad lijkt in de eerste plaats te zijn geschied door de
aanwezigheid van de zeer brandbaar gebleken kerstversiering in de
ruimte in combinatie met het grote aantal bezoekers en de
beschikbaarheid van slechts een adequate nooduitgang.
Gesteld al dat er sprake zou zijn van een aandeel van de gemeente in
de oorzaak of de gevolgen van de brand als gevolg van niet- of
onvoldoende tijdig optreden met bestuursdwang om de noodzakelijke
voorzieningen af te dwingen, dan wel doordat niet is gecontroleerd of
aan de kerstversieringsaanschrijving van 30 november ook daadwerkelijk
gevolg is gegeven, dan nog is de gemeentelijke overheid die een
exclusieve bestuurstaak uitoefent op grond van de zgn.
Pikmeerjurisprudentie strafrechtelijk immuun. Dat geldt ook voor
ambtenaren in dienst van de gemeente, als deze in die hoedanigheid ter
uitvoering van de bestuurstaak opdracht of leiding hebben gegeven. Dit
zou alleen anders zijn als die ambtenaar in weerwil van besluiten van
de gemeente zelfstandig anders zou hebben gehandeld. Daarvan is in dit
geval niet gebleken. Een oordeel over de handelwijze van de gemeente,
in het bijzonder met betrekking tot het tot het moment van de brand
niet toepassen van enig formeel bestuurlijk instrument, is dan ook
primair voorbehouden aan de gemeenteraad.
Tot zover de eerste bevindingen. Het strafrechtelijk onderzoek dat
inmiddels is gestart zal worden voortgezet met een verzoek om
gerechtelijk vooronderzoek tegen de beide verdachten.