Ernst & Young

Verruiming tariefdifferentiatie onroerendezaakbelastingen

Door een aanpassing in de Gemeentewet kunnen de aanslagen die bedrijven krijgen voor onroerendezaakbelastingen in de volgende vier jaar wel eens flink hoger zijn dan de huidige. Oorzaak is een verruiming van de mogelijkheid tot tariefdifferentiatie. Binnenkort valt de WOZ-beschikking op de mat. Let op uw zaak.

Woningen of niet-woningen
Begin 2001 verzenden alle gemeenten in Nederland de vierjaarlijkse beschikking inzake de Wet waardering onroerende zaken. Deze beschikking geeft aan wat volgens de gemeente de waarde is van onroerende zaken. Deze waarde is vastgesteld naar het waardeniveau op
1 januari 1999. Op basis van deze WOZ-waarde leggen gemeenten de aanslagen onroerendezaakbelastingen op in de jaren 2001 tot en met 2004.
De hoogte van de aanslag onroerendezaakbelasting hangt, naast de hoogte van de WOZ-waarde, mede af van de hoogte van de desbetreffende tarieven die de gemeenten hanteert. Deze tarieven kunnen per gemeente aanzienlijk verschillen. Daarbij hebben gemeenten de vrijheid om - binnen bepaalde grenzen - bij de tariefstelling een onderscheid te maken tussen woningen en niet-woningen (hierna: bedrijven). Deze mogelijkheid tot tariefdifferentiatie is in 1997 in de Gemeentewet opgenomen om vestiging van nieuwe bedrijven binnen de gemeentegrenzen aantrekkelijk te kunnen maken. Daarnaast was er de wens om waardeontwikkelingen en de daarmee samenhangende nadelige lastendrukverschuivingen voor huurders en bezitters van woningen te kunnen beperken. In de praktijk blijkt dat bijna alle gemeenten de meeste waarde hechten aan het laatste argument. Gemeenten hanteren voor bedrijven veelal een hoger tarief dan voor woningen, waardoor bedrijven relatief zwaarder worden belast.

Ruimere bandbreedte
De afgelopen jaren is de waarde van woningen aanzienlijk gestegen. Hierdoor worden woningen de komende jaren fors zwaarder belast in het kader van de onroerendezaakbelastingen. Op basis van de huidige wetgeving mogen gemeenten het tarief voor bedrijven stellen op maximaal 120% van het tarief voor woningen. Dit maximum schiet in de ogen van gemeenten tekort om de verwachte lastendrukverschuiving ten nadele van woningen te beperken. In dit kader heeft de Tweede Kamer op 31 oktober 2000 een wetsvoorstel aangenomen. In het wetsvoorstel is een ruimere bandbreedte opgenomen waarbinnen gemeenten voor het belastingtijdvak 2001 2004 tariefdifferentiatie kunnen toepassen. Uitgangspunt is de bestaande verdeling van lastendruk tussen woningen en bedrijven zoals die zich voordoet in het jaar 2000. Kort weergegeven wordt de maximale tariefdifferentiatie berekend door uit te gaan van het percentage dat de gemiddelde waardestijging van woningen en niet-woningen in een gemeente van elkaar afwijken, en dit te vermenigvuldigen met het in het belastingjaar 2000 gehanteerde percentage voor tariefdifferentiatie.
Voorbeeld:
Een gemeente hanteert in 2000 de maximaal toegestane tariefdifferentiatie van 120 %. De woningen zijn met 160% in waarde gestegen en de bedrijven met 110%. Het tarief voor bedrijven in deze gemeente mag dan maximaal 175% van het tarief voor woningen bedragen (120 x 160/110 = 175% (afgerond).
Het wetsvoorstel biedt gemeenten de keuze om de berekende maximale marge niet volledig te benutten. Ten gevolge van een ingediend amendement op het wetsvoorstel wordt gemeenten ook de mogelijk geboden om het maximale verschil in tarief te verhogen met 10%. Hiermee wordt beoogd gemeenten meer vrijheid te laten met betrekking tot de uiteindelijke lastendrukverdeling. In het bovenstaande voorbeeld mag het tarief voor bedrijven dan maximaal 185% van het tarief voor woningen bedragen. Aan het toepassen van deze ruimere mogelijkheid tot tariefdifferentiatie worden zware motiveringseisen gesteld. Gemeente moeten hun berekeningen nauwkeurig uitvoeren en op basis van betrouwbare en correcte waardestijgingspercentages. Belastingplichtigen kunnen bezwaar maken tegen de gehanteerde tariefdifferentiatie en gemeenten moeten gemotiveerd aan kunnen geven op welke wijze de tariefdifferentiatie is berekend. Het kabinet heeft aangegeven niet te zullen schromen om een gemeentelijk besluit inzake tariefdifferentiatie van rijkszijde te vernietigen indien gemeenten de toegestane maximale tariefdifferentiatie overschrijden.

De Eerste Kamer moet zich nog over het wetsvoorstel uitlaten. Het streven is om het in werking te laten treden per 1 januari 2001. Begin 2001 valt de WOZ-beschikking weer op de deurmat. De praktijk van de afgelopen jaren heeft uitgewezen dat een nauwkeurige controle van de WOZ-waarde een aanzienlijke belastingbesparing kan opleveren. Met het oog op het hiervoor vermelde is het met name voor bedrijven van belang om tevens de hoogte en totstandkoming van de OZB-aanslag eens kritisch te (laten) analyseren.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Sjoerd Bosma van de adviesgroep Heffingen Lagere Overheden via ">e-mail of telefonisch 070 328 67 55.

Copyright © 2001 Ernst & Young
Disclaimer