Titel: Vennootschapsbelasting. Afdoening verzoeken fiscale eenheid
Inhoudsopgave
Vennootschapsbelasting. Afdoening verzoeken fiscale eenheid 1
1. Algemeen 1
1.1. Indeling van het besluit 1
1.2. Inleiding 2
1.3. Nadere aanwijzingen 4
1.4. Indiening verzoeken 5
1.5. Afhandeling verzoeken door de inspecteur 5
1.6. Nadere aanwijzingen vragen aan het ministerie 5
1.7. Te stellen voorwaarden 5
1.8. Formele aspecten 6
1.9. Verzoeken om verbreking fiscale eenheid 6
2. Administratieve behandeling van de verzoeken 6
2.1. Bijhouden kaartregister 6
2.2. Ontvangstbevestiging 7
2.3. Verzoeken met hetzelfde verenigingstijdstip 7
2.4. Nadere aanwijzing voor gedeelte van verzoek 7
2.5. Verzoek met verschillende verenigingstijdstippen 7
2.6. Inwinnen ambtsberichten 7
2.7. Volgorde afdoening verzoeken met verschillende
verenigingstijdstippen 8
3. Beoordeling van het verzoek 8
3.1. Tijdige indiening 8
3.2. Rechtsvorm en vestigingsplaats 9
3.3. Bezitseis 10
3.4. Boekjaren 11
3.5. Aansluitende fiscale eenheid 11
3.6. Nieuw opgerichte moedermaatschappij 12
3.7. Aansluitende fiscale eenheid met een nieuw opgerichte
moedermaatschappij 12
3.8. Verzekeraars 13
3.9. Coöperatie als moedermaatschappij 13
3.10. Fiscale eenheid met een artikel X-energielichaam 14
3.11. Hetzelfde regime en tarief (overige gevallen) 14
3.12. Fiscale eenheid met de verkrijger bij juridische fusie als
moedermaatschappij aansluitend aan de verbreking van de fiscale eenheid met
de verdwijner als moedermaatschappij 14
3.13. Afdoeningsbevoegdheid 15
4. Door de inspecteur te nemen beschikking 15
4.1. Inwilliging verzoek 15
4.2. Afwijzing verzoek 16
4.3. Buiten behandeling stellen verzoek 16
5. Te stellen voorwaarden 17
5.1. Standaardvoorwaarden 17
5.2. Dochtermaatschappij reeds als moedermaatschappij gevoegd met één of
meer dochtermaatschappijen 18
5.3. Aandelen dochtermaatschappij in het bezit van een nog niet gevoegd
lichaam 19
5.4. Moedermaatschappij bezit certificaten van aandelen in
dochtermaatschappij 20
5.5. Aanpassing boekjaren 20
5.6. Aansluitende fiscale eenheid 22
5.7. (Aansluitende fiscale eenheid met) nieuw opgerichte
moedermaatschappij 22
5.8. Verzekeraars 22
5.9. Coöperatie als moedermaatschappij 23
5.10. Artikel X-energielichamen 24
5.11. Fiscale eenheid met de verkrijger bij juridische fusie als
moedermaatschappij aansluitend aan de verbreking van de fiscale eenheid met
de verdwijner als moedermaatschappij 26
5.12. Naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen, die feitelijk in
Nederland zijn gevestigd 27
5.13. In het buitenland gevestigde naar Nederlands recht opgerichte naamloze
en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid 28
6. Afwerking beschikkingen 28
6.1. Verzoek ingewilligd 29
6.2. Verzoek niet ingewilligd 29
7. Overgangsregeling 30
7.1. Reeds ingediende verzoeken 30
8. Aandachtspunten 30
8.1. Dochter- gaat met kleindochtermaatschappij uit de fiscale eenheid 30
8.2. Uitsluiting van renteaftrek 30
9. Diversen 31
9.1. Materiaalvoorziening 31
9.2. Boekwerk vennootschapsbelasting 31
9.3. Vervallen besluit 32
9.4. Opsomming bijlagen 32
Bijlage VIa. Inwilliging 33
Bijlage VIb. Aanbiedingsbrief 36
Bijlage VII. Afwijzing 37
Bijlage VIII. Akkoordverklaring 38
Bijlage IX. Modelbrief 39
Bijlage X. Modelbeschikking 40
Bijlage XI. Overzicht van buitenlandse rechtsvormen die wat rechtsvorm
betreft kwalificeren voor de fiscale eenheid 45
Bijlage XII. Modelbeschikking 48
Vennootschapsbelasting. Afdoening verzoeken fiscale eenheid
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein
Winstbelastingen
Besluit van 15 december 2000, nr. CPP2000/2182M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van
Financiën het volgende besloten.
Dit besluit, dat een herdruk is van het besluit van 20 juli 1990, nr.
DB90/328, is noodzakelijk omdat het aantal gevallen waarin een aanwijzing
wordt gegeven met betrekking tot de toepassing van artikel 15 van de Wet op
de vennootschapsbelasting 1969 wordt uitgebreid. Deze uitbreiding betreft de
afdoening van verzoeken om fiscale eenheid met energiebedrijven. Tevens
worden in deze herdruk de aanvullingen op de voorwaarden 14 en 15a
opgenomen, die het gevolg zijn van de uitspraak van Hof Amsterdam van 25 mei
1999, nrs. 98/3459 en 98/3461, en wordt voorwaarde 3g gewijzigd. Voorts is
bijlage XI, die een overzicht geeft voor buitenlandse rechtsvormen die
kwalificeren voor de fiscale eenheid uitgebreid. Tot slot zijn de meest
noodzakelijke wijzigingen die samenhangen met de Wet IB 2001 en de Wet
ondernemerspakket 2001 aangebracht. Er is met het oog op de herziening van
de fiscale eenheid voor gekozen om alleen dit besluit aan te passen. Het
Besluit van 30 september 1991, nr. DB 91/2310 (BNB 1991/329), zoals
gewijzigd bij Besluit van 6 februari 1997, nr. DB 97/118M (BNB 1997/125),
dat de standaardvoorwaarden en de toelichting bevat, wordt niet aangepast.
Hierbij deel ik u over de afdoening van verzoeken om toepassing van artikel
15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) het
volgende mede.
Algemeen
Indeling van het besluit
In dit besluit worden de volgende punten behandeld:
1. Algemeen
Dit hoofdstuk bevat de achtergrond van de afhandeling van de verzoeken om
fiscale eenheid bij voor bezwaar vatbare beschikking door de inspecteur en
de gang van zaken met betrekking tot de indiening en behandeling van deze
verzoeken.
2. Administratieve behandeling van de verzoeken
Dit hoofdstuk bevat een uiteenzetting over de administratieve behandeling
van de verzoeken door de inspecteur, inclusief het inwinnen van
ambtsberichten bij andere inspecteurs.
3. Beoordeling van het verzoek
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten waarop de inspecteur het
verzoek beoordeelt alvorens hij op het verzoek beschikt dan wel nadere
aanwijzingen vraagt aan het ministerie, Centrum voor proces- en
productontwikkeling, Domein Winstbelastingen, alvorens een beschikking te
nemen.
4. Door de inspecteur te nemen beschikking
In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze de inspecteur beschikt op het
verzoek.
5. Te stellen voorwaarden
In dit hoofdstuk is vermeld welke (aanvullende) voorwaarden in welke
situatie worden gesteld.
6. Afwerking beschikkingen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op o.a. het verzenden van afschriften van de
beschikking van de inspecteur.
7. Overgangsregeling
Dit hoofdstuk bevat een overgangsregeling met betrekking tot verzoeken die
voor de dagtekening van dit besluit zijn ingediend.
8. Aandachtspunten
In dit hoofdstuk wordt aandacht gevraagd voor enkele onderwerpen, waaronder
de zogenaamde doorlopende fiscale eenheid.
9. Diversen
Dit hoofdstuk bevat onder meer een opsomming van het aan de inspecteurs te
verstrekken materiaal.
Inleiding
Ingevolge artikel 15 van de Wet kan, zolang alle aandelen van een naamloze
vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (de
dochtermaatschappij), die aan de in dat artikel vermelde vereisten voldoet,
in bezit zijn van een naamloze vennootschap, besloten vennootschap,
coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij (de moedermaatschappij), de
vennootschapsbelasting worden geheven alsof de dochtermaatschappij in de
moedermaatschappij is opgegaan (de zogenaamde fiscale eenheid), mits de door
de Staatssecretaris van Financiën nader te stellen voorwaarden zijn
vervuld.
In de situatie van vóór 1 juli 1997 was de beschikking fiscale eenheid een
ministeriële beschikking. Voor een groot aantal verzoeken was de bevoegdheid
via eerdere drukken van dit besluit gemandateerd aan de inspecteur. De
verzoeken waarvoor de inspecteur geen mandaat was verleend, werden afgedaan
door het ministerie.
Vanaf 1 juli 1997 is de beschikking fiscale eenheid een beschikking van de
inspecteur. De inspecteur geeft een voor bezwaar vatbare beschikking af in
overeenstemming met de door mij gegeven aanwijzingen.
Deze aanwijzingen zijn vastgelegd in hoofdstuk 5 van dit besluit.
Voor een aantal gevallen moet om nadere aanwijzingen gevraagd worden aan het Ministerie van Financiën, Centrum voor proces- en productontwikkeling, Domein Winstbelastingen. De verzoeken waarvoor het vragen van nadere aanwijzingen verplicht is, zijn omschreven in punt 1.3 van dit besluit.
De in dit besluit vastgelegde aanwijzingen zien op de volgende gevallen:
- fiscale eenheid met ingang van de oprichtingsdatum van de
dochtermaatschappij(en);
- fiscale eenheid met een naamloze of besloten vennootschap als
moedermaatschappij en één of meer op het verenigingstijdstip reeds langer
bestaande dochtermaatschappij(en) en waarbij zich geen bijzondere
omstandigheden voordoen;
- aansluitende fiscale eenheid;
- nieuw opgerichte moedermaatschappij;
- aansluitende fiscale eenheid met een nieuw opgerichte moedermaatschappij;
- de aandelen in de dochtermaatschappij zijn gecertificeerd en zijn op het
gewenste verenigingstijdstip nog niet gedecertificeerd;
- aanpassing boekjaren
- één of meer van de in het verzoek genoemde maatschappijen valt (vallen) op
het verenigingstijdstip onder het bijzondere fiscale regime van het Besluit
reserves verzekeraars;
- onderlinge waarborgmaatschappij als moedermaatschappij;
- coöperatie als moedermaatschappij;
- fiscale eenheid met een artikel X-energielichaam;
- de moedermaatschappij van een bestaande fiscale eenheid is verdwenen bij
een juridische fusie en aansluitend aan de daarmee gepaard gaande verbreking
van die fiscale eenheid wordt om een (nieuwe) fiscale eenheid verzocht met
de verkrijgende rechtspersoon als moedermaatschappij en één of meer
dochtermaatschappijen van de verdwijner (zie de regeling in de besluiten van
5 september 1995, DB95/1225M, Vpb'69, nr. 1.02.14, BNB 1995/331, 8 juli
1998, nr. DB98/1508M, BNB 1998/297 en 9 oktober 1998, nr. DB98/3494M, BNB
1998/403);
- de in bijlage X genoemde naar buitenlands recht opgerichte
vennootschappen, welke feitelijk in Nederland zijn gevestigd;
- de naar Nederlands recht opgerichte naamloze vennootschappen en besloten
vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, welke feitelijk in het
buitenland zijn gevestigd.
Om redenen van doelmatigheid acht ik het gewenst dat alle verzoeken om
fiscale eenheid met gebruikmaking van het formulier VPB 0622V*1PL (Vpb.53a)
-zie bijlage I- worden ingediend bij de eenheid van de Belastingdienst
waaronder de moedermaatschappij ressorteert (zie punt 1.4, alsook punt 1.6).
Omdat het hiernavolgende zich voornamelijk beperkt tot naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid is in dit besluit zoveel mogelijk de term vennootschap(pen) gebruikt.
Nadere aanwijzingen
In de hieronder omschreven verzoeken om fiscale eenheid is de inspecteur,
alvorens hij een beschikking neemt, verplicht nadere aanwijzingen te vragen
aan het ministerie, Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein
winstbelastingen.
a. Op het verzochte verenigingstijdstip is niet voldaan aan het in punt 3.2,
onderdeel II, vermelde punt met betrekking tot de rechtsvorm. Dit geldt
zowel voor de moeder- en dochtermaatschappij(-en) van het verzoek om fiscale
eenheid als voor een reeds eerder met de dochtermaatschappij gevoegd
lichaam.
b. Een in het verzoek genoemde dochtermaatschappij heeft
oprichtersbewijzen, bewijzen van deelgerechtigdheid, winstbewijzen of
dergelijke aan anderen dan de moedermaatschappij uitgegeven.
c. Eén (of meer van de) in het verzoek genoemde maatschappij(en) valt
(vallen) op het verenigingstijdstip of in het jaar daaraan voorafgaand onder
een bijzonder fiscaal regime, niet zijnde het regime van het Besluit
reserves verzekeraars of het regime voor coöperaties, (hierbij valt te
denken aan beleggingsinstellingen).
Hierbij merk ik nog op dat een zeescheepvaartonderneming die heeft geopteerd
voor het tonnageregime niet kan worden gevoegd met een
zeescheepvaartonderneming die niet hiervoor heeft geopteerd (Tweede Kamer,
1995-1996, 24 482, NnavhV, blz. 7).
d. Voor één (of meer van de) in het verzoek genoemde maatschappij(en) geldt
een overgangstarief, niet zijnde het overgangstarief van de
Electriciteitswet 1998.
e. De inspecteur is van mening dat het verzoek per het verzochte
verenigingstijdstip:
1. slechts kan worden ingewilligd onder het stellen van één of meer andere
bijzondere voorwaarden dan die, welke onder de punten 5.2 tot en met 5.11
zijn vermeld; of
2. wellicht kan worden ingewilligd met toepassing van de zogenaamde
hardheidsclausule (artikel 63 AWR), omdat sprake is van een bijzondere
omstandigheid.
f. De inspecteur is van mening dat het verzoek zou moeten worden afgewezen
om andere dan de in deze instructie genoemde redenen.
Indiening verzoeken
Alle verzoeken om fiscale eenheid worden rechtstreeks ingediend bij de
inspecteur onder wie de moedermaatschappij ressorteert.
Wanneer een moedermaatschappij op het verzochte verenigingstijdstip zelf een gevoegde dochtermaatschappij is of zal zijn van een ander lichaam, wordt in dit verband dat andere lichaam als moedermaatschappij aangemerkt.
De indiening en afdoening van verzoeken om een fiscale eenheid met een verzekeraar zal, in beginsel, slechts plaatsvinden op de eenheid Belastingdienst/Grote ondernemingen Amsterdam, waar de aanslagregeling van verzekeraars is geconcentreerd. Indien echter met inachtneming van hetgeen aan het begin van punt 1.4 is vermeld, op een andere eenheid een verzoek om een fiscale eenheid met een verzekeraar wordt ingediend, dan vindt de afdoening van het verzoek aldaar plaats, waarbij zo nodig in overleg wordt getreden met de eenheid Belastingdienst/Grote ondernemingen Amsterdam.
Voor een doelmatige afhandeling van de verzoeken om fiscale eenheid dient
gebruik te worden gemaakt van het formulier VPB 0622V*1PL (Vpb. 53a) -zie
bijlage I- en dient een kopie van de akte(n), waarbij de aandelen zijn
verkregen, te worden meegezonden.
De formulieren VPB 0622V*1PL (Vpb. 53a) zijn verkrijgbaar bij de eenheden
(Grote) ondernemingen.
Afhandeling verzoeken door de inspecteur
De afhandeling van de verzoeken om fiscale eenheid door de inspecteur zal
plaatsvinden overeenkomstig het bepaalde in de hoofdstukken 4, 5 en 6.
Nadere aanwijzingen vragen aan het ministerie
De inspecteur vraagt alvorens de verzoeken die genoemd zijn in punt 1.3 af te handelen, nadere aanwijzingen met betrekking tot de afhandeling van het verzoek aan het Ministerie van Financiën, Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein winstbelastingen. Hij voorziet het verzoek van zijn ambtsbericht en hierbij kan hij gebruik maken van de vraagstelling van het formulier VPB 0632Z*1PL (Vpb.54); zie bijlage IV.
Te stellen voorwaarden
De bij inwilliging van het verzoek te stellen voorwaarden zijn opgenomen in
de boekjes:
A, nummer VPB 0661Z*2FD (Vpb. 55),
B, nummer VPB 0681Z*2FD (Vpb. 56),
C, nummer VPB 0691Z*2FD (Vpb. 57) en
D, nummer VPB 0701Z*2FD (Vpb. 58).
Deze boekjes bevatten de voorwaarden welke voor de verschillende situaties
zijn afgeleid uit de gepubliceerde standaardvoorwaarden.
In een aantal gevallen worden deze voorwaarden gewijzigd c.q. aangevuld. In hoofdstuk 5. wordt nader op de te stellen voorwaarden ingegaan.
Ik merk hierbij op dat de tekst van de standaardvoorwaarden voor belanghebbenden verkrijgbaar is bij de eenheden (Grote) ondernemingen.
Formele aspecten
Naar aanleiding van de wijziging van artikel 15, eerste lid van de Wet
worden verzoeken om fiscale eenheid voortaan afgehandeld door de inspecteur.
Hij beslist op deze verzoeken bij voor bezwaar vatbare beschikking in de zin
van artikel 23 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De wetgever
heeft hiermee gekozen voor een wijze van afdoening waarbij tegen de
beschikking fiscale eenheid en de daarbij gestelde voorwaarden zelf bezwaar
en beroep ingesteld kan worden. Als de beschikking onherroepelijk is
geworden, kan deze beschikking - en de daarin gestelde voorwaarden - niet
meer aan de orde worden gesteld bij de aanslagregeling. De aanvraag voor
fiscale eenheid kan worden ingetrokken tot het moment waarop de beschikking
onherroepelijk is geworden.
In de onder punt 1.3 genoemde gevallen is de inspecteur verplicht het
ministerie, Centrum voor proces- en productontwikkeling, Domein
Winstbelastingen, om nadere aanwijzingen omtrent de afhandeling van het
verzoek te vragen.
Verzoeken om verbreking fiscale eenheid
Ingevolge punt 3.2 van het toelichtende besluit (boekwerk Vpb.'69, nr.
1.01.34, BNB 1991/329) zoals gewijzigd bij besluit van 6 februari 1997, nr.
DB97/118M (BNB 1997/125), kunnen belanghebbenden een verzoek doen om
verbreking van de fiscale eenheid. Dergelijke verzoeken werden afgedaan door
het ministerie. Ik heb besloten dat deze verzoeken nu zelfstandig door de
inspecteur met inachtneming van het hiervoor vermelde punt 3.2 kunnen worden
afgedaan.
Verzoeken om verbreking van de fiscale eenheid worden ingediend bij de
inspecteur onder wie de moedermaatschappij ressorteert. Indien het verzoek
wordt ingewilligd, keurt de inspecteur goed dat, in afwijking van hetgeen in
de bij de fiscale eenheid afgegeven beschikking is vermeld, het
splitsingstijdstip wordt gesteld op de aanvang van het jaar waarin het
verzoek is gedaan. De bestuurders van de betrokken vennootschappen moeten
instemmen met deze afwijking van de standaardvoorwaarden. Voor de wijze van
afdoening wordt verder verwezen naar bijlage IX.
Administratieve behandeling van de verzoeken
Bijhouden kaartregister
Deze paragraaf heeft zijn belang verloren.
Ontvangstbevestiging
Aan de indiener(s) van het verzoek wordt een ontvangstbevestiging (bijlage
II, tevens als formulier FE 019201 opgenomen in het Modellenboek
Ondernemingen) gezonden onder opgave van het nummer waaronder het verzoek op
de eenheid is geregistreerd.
Indien met betrekking tot een verzoek nadere aanwijzingen gevraagd worden
aan het ministerie, Centrum voor proces- en productontwikkeling, Domein
Winstbelastingen, stelt de inspecteur de indiener(s) van deze aanvraag in
kennis. In deze kennisgeving deelt hij mee dat ten gevolge van deze aanvraag
de termijn waarbinnen op het verzoek wordt beslist met 8 weken wordt
verlengd.
Verzoeken met hetzelfde verenigingstijdstip
Indien door middel van verscheidene, voor inwilliging vatbare, verzoeken een
fiscale eenheid wordt verzocht tussen een moedermaatschappij en twee of meer
dochtermaatschappijen met ingang van hetzelfde verenigingstijdstip, worden
deze verzoeken, indien nog mogelijk, samengevoegd en als één verzoek
aangemerkt.
Nadere aanwijzing voor gedeelte van verzoek
Indien de inspecteur (met inachtneming van punt 2.3) tot de conclusie komt
dat voor de afdoening van een deel van het verzoek nadere aanwijzingen
noodzakelijk zijn, zendt hij het gehele verzoek, voorzien van zijn
ambtsbericht, naar het ministerie, Centrum voor proces- en
productontwikkeling, Domein Winstbelastingen.
Verzoek met verschillende verenigingstijdstippen
Indien in één verzoek een fiscale eenheid wordt verzocht tussen een
moedermaatschappij en verscheidene dochtermaatschappijen met ingang van
verschillende verenigingstijdstippen, wordt het verzoek behandeld alsof voor
elk in aanmerking komend verenigingstijdstip een afzonderlijk verzoek is
ingediend.
Inwinnen ambtsberichten
De inspecteur gaat eerst na onder welke eenheden de in de fiscale eenheid op
te nemen lichamen ressorteren. Met inachtneming van hetgeen is opgenomen
onder de punten 1.4, tweede volzin, 2.3 en 2.5 zijn daarbij de volgende
gevallen te onderscheiden:
a. Alle bij de tot stand te brengen fiscale eenheid betrokken lichamen
ressorteren onder de inspecteur bij wie het verzoek is ingediend. In dit
geval handelt de inspecteur - na de in hoofdstuk 3 beschreven beoordeling -
overeenkomstig hetgeen is opgenomen onder punt 1.6 dan wel de hoofdstukken
4, 5 en 6.
b. De bij de tot stand te brengen fiscale eenheid betrokken
moedermaatschappij ressorteert onder de inspecteur bij wie het verzoek is
ingediend, maar één of meer dochtermaatschappijen ressorteren onder een
andere inspecteur. In dit geval wint de inspecteur bij wie het verzoek is
ingediend eerst ambtsbericht in bij (elk van) de andere inspecteur(s). Hij
doet dat rechtstreeks en met gebruikmaking van het formulier VPB 0632Z*1PL
(Vpb. 54) zie bijlage IV, onder bijvoeging van een fotokopie van het
verzoek.
c. De bij de tot stand te brengen fiscale eenheid betrokken
moedermaatschappij ressorteert onder een andere inspecteur dan die bij wie
het verzoek is ingediend. In dit geval draagt de inspecteur het verzoek ter
behandeling over aan die ambtgenoot. Indien een in het verzoek genoemde
dochtermaatschappij wel ressorteert onder de inspecteur bij wie het verzoek
is ingediend, brengt deze gelijktijdig ambtsbericht uit ten aanzien van deze
dochtermaatschappij. Hiervoor gebruikt hij eveneens het formulier VPB
0632Z*1PL (Vpb. 54). De inspecteur die het verzoek heeft overgedragen stelt
de indiener(s) daarvan in kennis.
Volgorde afdoening verzoeken met verschillende
verenigingstijdstippen
Indien ten aanzien van dezelfde moedermaatschappij (met inachtneming van
punt 1.4, tweede volzin) gelijktijdig diverse verzoeken in behandeling zijn
met verschillende verenigingstijdstippen, vindt de afdoening van deze
verzoeken in beginsel plaats in de volgorde van verenigingstijdstip, waarbij
het verzoek met het oudste verenigingstijdstip het eerst wordt afgedaan.
Evenwel behoeft de inspecteur met de afdoening van een verzoek niet te
wachten op de nadere aanwijzingen van het ministerie met betrekking tot een
verzoek om fiscale eenheid met ingang van een vroeger tijdstip; evenzo
indien het omgekeerde zich voordoet.
In bepaalde situaties stelt de inspecteur alsdan een aanvullende voorwaarde.
Zie de punten 3.3 en 5.3.
Beoordeling van het verzoek
De inspecteur beoordeelt na ontvangst van een verzoek of hij op grond van
punt 1.3 van dit besluit nadere aanwijzingen moet vragen. Als dit het geval
is, zendt hij het verzoek met zijn ambtsbericht door naar het ministerie,
Centrum voor proces- en productontwikkeling, Domein Winstbelastingen (zie
punt 1.6 van dit besluit).
De inspecteur die het verzoek, met inachtneming van hetgeen hiervoor is
opgenomen, in behandeling heeft genomen, beoordeelt het verzoek in ieder
geval op de volgende aspecten.
Tijdige indiening
Is het verzoek tijdig ingediend?
Zie voor dit vereiste de punten 2.1 ad c) en 7.2 van het toelichtende
besluit (Vpb.'69, nr. 1.01.34, BNB 1991/329) zoals gewijzigd bij besluit van
6 februari 1997, nr. DB97/118M (BNB 1997/125).
Ingeval sprake is van een fiscale eenheid met de verkrijger bij juridische
fusie als moedermaatschappij aansluitend aan de verbreking van de fiscale
eenheid met de verdwijner als moedermaatschappij: zie voorts punt 6. van het
besluit van 5 september 1995, DB95/1225M (Vpb'69, nr. 1.02.14, BNB 1995/331)
en de besluiten van 9 oktober 1998, nr. DB98/3494M (BNB 1998/403) en 10
april 2000, nr. DB99/2753M, punt 7.4 (VN 2000/20.18).
Rechtsvorm en vestigingsplaats
I. Zijn de te voegen maatschappijen naar Nederlands recht opgerichte
naamloze vennootschappen en/of besloten vennootschappen met beperkte
aansprakelijkheid en/of (alleen als moedermaatschappij:) een onderlinge
waarborgmaatschappij en/of een coöperatie?
Opgemerkt wordt dat voor deze lichamen de vestigingsplaats niet relevant is;
verwezen wordt in dit verband naar het bepaalde in punt 5.12.
II.a Zijn de te voegen maatschappijen naar buitenlands recht opgericht en
komen ze voor op bijlage X?
II.b Zijn de onder II.a bedoelde maatschappijen feitelijk in Nederland
gevestigd?
Naar aanleiding van het arrest BNB 1994/191 heb ik in Infobulletin 94/644
aangegeven dat een niet naar Nederlands recht opgericht, doch feitelijk in
Nederland gevestigd lichaam voor de toepassing van artikel 15 van de Wet in
aanmerking kan komen, indien dat lichaam een rechtsvorm heeft dat qua aard
en inrichting vergelijkbaar is met de naar Nederlands recht opgerichte
naamloze vennootschap, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
dan wel, doch uitsluitend als moedermaatschappij, met de naar Nederlands
recht opgerichte coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij. In voormelde
publicatie zijn de criteria weergegeven waaraan een naar buitenlands recht
opgericht lichaam in elk geval moet voldoen wil dit lichaam vergelijkbaar
zijn met de naar Nederlands recht opgerichte naamloze vennootschap of
besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Deze publicatie gaat
er vanuit dat er een non-discriminatiebepaling van toepassing is op grond
van de Belastingregeling voor het Koninkrijk of een belastingverdrag.
Verzoeken om toepassing van artikel 15 van de Wet in de hiervoor bedoelde
gevallen werden tot nu toe voor nadere aanwijzingen doorgestuurd naar het
ministerie. Inmiddels is ervaring opgedaan met het afdoen van dergelijke
verzoeken. Voor een aantal buitenlandse rechtsvormen is een nadere
aanwijzing niet meer nodig en kan de inspecteur dergelijke verzoeken met
inachtneming van het bepaalde in punt 5.11 zelfstandig afdoen. In bijlage X
is vermeld voor welke rechtsvormen geen nadere aanwijzingen meer nodig zijn.
Voor rechtsvormen die niet op deze bijlage zijn vermeld, blijft een verzoek
om nadere aanwijzingen noodzakelijk.
Bezitseis
Is de moedermaatschappij op het verzochte verenigingstijdstip in het bezit
van alle aandelen in de dochtermaatschappij(en)?
Zie voor dit vereiste de punten 2.1 ad a en 7.3 van het toelichtende besluit
(Vpb.'69, nr. 1.01.34, BNB 1991/329) zoals gewijzigd bij besluit van 6
februari 1997, nr. DB97/118M (BNB 1997/125).
In voormeld punt 2.1 ad a is vermeld dat het "bezit" van een met de
moedermaatschappij verenigde dochtermaatschappij voor de toepassing van
artikel 15 als "bezit" van de moedermaatschappij wordt aangemerkt.
In verband hiermee en gelet op hetgeen in de punten 1.4, tweede volzin, en
2.7 hiervoor is opgemerkt kan er voorts van worden uitgegaan dat aan dit
vereiste wordt voldaan indien de aandelen in een dochtermaatschappij in het
bezit zijn van een andere vennootschap die per hetzelfde of een vroeger
verenigingstijdstip gaat behoren tot dezelfde fiscale eenheid. Het gaat
hierbij zowel om het geval dat het verzoek met betrekking tot die andere
vennootschap reeds is ingewilligd, doch één van de daarbij gestelde
voorwaarden, zie punt 5.2, nog niet is aanvaard, als om het geval dat op het
verzoek met betrekking tot die andere vennootschap nog niet is beslist. In
deze gevallen stelt de inspecteur een aanvullende voorwaarde. Hierop wordt
nader ingegaan in punt 5.3.
In het hiervoor genoemde punt 2.1 ad a is omschreven dat een fiscale eenheid
met een dochtermaatschappij waarvan de aandelen zijn gecertificeerd, niet
mogelijk is. Er is evenwel goedgekeurd dat in bepaalde gevallen toch een
fiscale eenheid kan worden verleend, indien uiterlijk drie maanden na het
verzochte verenigingstijdstip de certificaten zijn omgewisseld in aandelen
alsmede zijn ingetrokken en vernietigd.
In alle gevallen waarin aan voormelde eis is of kan worden voldaan, stelt de
inspecteur een aanvullende voorwaarde. Hierop wordt nader ingegaan in punt
5.4.
Indien aan voormelde eis niet kan worden voldaan, komt als
verenigingstijdstip geen eerder tijdstip in aanmerking dan de aanvang van
een volgend boekjaar waarin uiterlijk drie maanden na de aanvang daarvan wèl
aan voormelde eis kan worden voldaan. Zie ook het vermelde in punt 4.1.
Als de decertificering nog moet plaatsvinden stelt de inspecteur in deze gevallen eveneens de in punt 5.4 omschreven aanvullende voorwaarde.
Voor gevallen waarin niet aan de bezitseis wordt voldaan omdat sprake is van een aansluitende fiscale eenheid, een nieuw opgerichte moedermaatschappij of een aansluitende fiscale eenheid met een nieuw opgerichte moedermaatschappij, wordt verwezen naar de punten 3.5, 3.6 resp. 3.7.
Indien de moedermaatschappij een deel van haar vermogensbestanddelen in het
kader van een juridische afsplitsing naar een nieuw opgerichte
dochtermaatschappij overdraagt en deze dochtermaatschappij wordt met ingang
van haar oprichtingsdatum opgenomen in de fiscale eenheid, dan is punt 7.
van het hiervoor genoemde toelichtende besluit van overeenkomstige
toepassing.
Boekjaren
I. Vallen de boekjaren van de maatschappijen samen?
Zie voor dit vereiste punt 2.1 ad b van het toelichtende besluit (Vpb.'69,
nr. 1.01.34, BNB 1991/329) zoals gewijzigd bij besluit van 6 februari 1997,
nr. DB97/118M (BNB 1997/125).
In genoemd punt zijn reeds enkele situaties beschreven waarin aan dit
vereiste geacht wordt te zijn voldaan. Daarnaast kan zich nog het
(waarschijnlijk zeldzame) geval voordoen dat het boekjaar van een met ingang
van de oprichtingsdatum te voegen dochtermaatschappij statutair niet
samenvalt met dat van de moedermaatschappij. Alsdan wordt eveneens geacht
aan bedoeld vereiste te zijn voldaan mits:
- die dochtermaatschappij feitelijk haar eerste boekjaar afsluit op dezelfde
datum waarop de moedermaatschappij het op het verenigingstijdstip lopende
boekjaar afsluit;
en
- vóór deze datum van feitelijke afsluiting door de algemene vergadering van
aandeelhouders van de desbetreffende dochtermaatschappij het besluit is
genomen tot wijziging van haar boekjaar in die zin dat dit samenvalt met dat
van de moedermaatschappij;
en
- (indien voor de wijziging van het boekjaar een statutenwijziging
noodzakelijk is) deze uiterlijk twee maanden na de datum van feitelijke
afsluiting heeft plaatsgevonden.
Zowel in dit geval als bij de situaties beschreven in voormeld punt 2.1 ad b
stelt de inspecteur een aanvullende voorwaarde. Hierop wordt nader ingegaan
in punt 5.5.
II. Doet zich de situatie voor dat het boekjaar van de moeder- en/of
dochtermaatschappij is gewijzigd om de fiscale eenheid eerder te kunnen
laten ingaan én worden door een volgende statutenwijziging binnen 12 maanden
twee korte opeenvolgende boekjaren afgesloten?
In dergelijke gevallen kan worden gesteld dat geen sprake is van geregelde
jaarlijkse afsluitingen in de zin van artikel 7, lid 4, van de Wet, zodat
het kalenderjaar als boekjaar geldt. Hierdoor zou een fiscale eenheid met
ingang van het gewenste verenigingstijdstip niet mogelijk zijn. De
inspecteur verleent in een dergelijke situatie onder het stellen van een
aanvullende voorwaarde toch een fiscale eenheid. Met deze voorwaarde wordt
bewerkstelligd dat wordt afgezien van het mogelijk extra fiscale voordeel,
dat zou ontstaan door invoering van de korte boekjaren. Zie verder punt 5.5,
onderdeel IV.
Aansluitende fiscale eenheid
Is sprake van een aansluitende fiscale eenheid ?
Een in het verzoek genoemde dochtermaatschappij was in het jaar voorafgaand
aan het verzochte verenigingstijdstip gevoegd met een andere
moedermaatschappij en er wordt een beroep gedaan op punt 2.2 van het
toelichtende besluit (Vpb.'69, nr. 1.01.34, BNB 1991/329) zoals gewijzigd
bij besluit van 6 februari 1997, nr. DB97/118M (BNB 1997/125).
Een aansluitende fiscale eenheid kan worden verleend, indien is voldaan aan
alle in voormeld punt 2.2 vermelde eisen.
In deze gevallen stelt de inspecteur een aanvullende voorwaarde. Hierop
wordt nader ingegaan in punt 5.6.
Voor het geval waarin sprake is van een aansluitende fiscale eenheid met een
nieuw opgerichte moedermaatschappij wordt verwezen naar punt 3.7.
Nieuw opgerichte moedermaatschappij
Is sprake van een nieuw opgerichte moedermaatschappij?
Dit doet zich voor als het verzochte verenigingstijdstip is gelegen vóór het
tijdstip waarop de moedermaatschappij is opgericht en een beroep wordt
gedaan op punt 2.3 van het toelichtende besluit (Vpb.'69, nr. 1.01.34, BNB
1991/329) zoals gewijzigd bij besluit van 6 februari 1997, nr. DB97/118M
(BNB 1997/125).
De fiscale eenheid kan ingaan bij de aanvang van het jaar waarin de
moedermaatschappij is opgericht, indien is voldaan aan alle in voormeld punt
2.3, letters a) t/m f), gestelde eisen, alsook aan hetgeen in de
daaropvolgende alinea is vermeld voor de situatie waarin de inbreng in de
moedermaatschappij fiscaal geruisloos heeft plaatsgevonden.
In deze gevallen stelt de inspecteur een aanvullende voorwaarde. Hierop
wordt nader ingegaan in punt 5.7.
Voor het geval waarin sprake is van een aansluitende fiscale eenheid met een
nieuw opgerichte moedermaatschappij wordt verwezen naar punt 3.7.
Aansluitende fiscale eenheid met een nieuw opgerichte
moedermaatschappij
Is sprake van een aansluitende fiscale eenheid met een nieuw opgerichte
moedermaatschappij?
Dit doet zich voor als het gewenste verenigingstijdstip is gelegen vóór het
tijdstip waarop de moedermaatschappij is opgericht en de dochtermaatschappij
in het jaar voorafgaand aan dat tijdstip was gevoegd met een andere
moedermaatschappij, terwijl voorts een beroep wordt gedaan op punt 2.4 van
het toelichtende besluit (Vpb.'69, nr. 1.01.34, BNB 1991/329) zoals
gewijzigd bij besluit van 6 februari 1997, nr. DB97/118M (BNB 1997/125).
De fiscale eenheid kan ingaan bij de aanvang van het jaar waarin de
moedermaatschappij is opgericht, indien is voldaan aan alle in voormeld punt
2.4 vermelde eisen.
In deze gevallen stelt de inspecteur een aanvullende voorwaarde. Hierop
wordt nader ingegaan in punt 5.7.
Verzekeraars
Is op één of meer van de in het verzoek genoemde maatschappij(en) het
Besluit reserves verzekeraars van toepassing?
Indien op één (of meer van de) in het verzoek genoemde maatschappij(en) op
het verenigingstijdstip het Besluit reserves verzekeraars van toepassing is,
dient aan de hand van het beleid dat is gepubliceerd in de punten 1 t/m 4
van het besluit van 30 november 1993, nr. DB 93/2073 (Vpb.'69, nr. 1.01.81,
BNB 1994/62) te worden beoordeeld of het verzoek kan worden ingewilligd met
behoud van het bijzondere fiscale regime voor verzekeraars uit dat besluit.
In zo'n geval stelt de inspecteur een aanvullende voorwaarde. Hierop wordt
nader ingegaan in punt 5.8.
In een geval, bedoeld in punt 4. van het besluit van 30 november 1993, nr.
DB 93/2073 (Vpb'69, nr. 1.01.81, BNB 1994/62), waarin de moedermaatschappij
geen verzekeraar is en de dochtermaatschappij wel, doet de inspecteur
alvorens te beslissen een verzoek om nadere aanwijzingen aan het Ministerie,
Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein winstbelastingen.
Daarbij handelt hij overeenkomstig het bepaalde in punt 1.6.
Indien de beoordeling ertoe leidt dat het bijzondere fiscale regime van
verzekeraars niet op de combinatie van toepassing zal zijn, wijst de
inspecteur in de overige gevallen het verzoek af.
Met betrekking tot de mogelijkheid om met toepassing van artikel 63 van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, op schriftelijk verzoek van
belanghebbende, het vermogen van de combinatie (fictief) te verhogen voor de
toepassing van artikel 6, derde lid, van het Besluit reserves verzekeraars,
verwijs ik naar de punten 5 t/m 9 van het besluit van 30 november 1993, nr.
DB 93/2073 (Vpb.'69, nr. 1.01.81, BNB 1994/62).
Coöperatie als moedermaatschappij
Is sprake van een fiscale eenheid met een coöperatie als
moedermaatschappij?
Bij een fiscale eenheid tussen een coöperatie als moedermaatschappij en één
of meer naamloze en/of besloten vennootschappen als dochtermaatschappij(en),
bestaat de mogelijkheid dat door middel van transacties binnen de fiscale
eenheid de mogelijkheden tot aftrek van zgn. verlengstukwinst (artikel 9,
eerste lid, onderdeel h, van de Wet) worden vergroot.
Zie hiervoor punt 8.7 van het toelichtende besluit (Vpb.'69, nr. 1.01.34,
BNB 1991/329) zoals gewijzigd bij besluit van 6 februari 1997, nr. DB97/118M
(BNB 1997/125).
Teneinde bedoeld gebruik van het coöperatieregime te voorkomen, stelt de
inspecteur een aanvullende voorwaarde.
Hierop wordt nader ingegaan in punt 5.9.
Fiscale eenheid met een artikel X-energielichaam
Is de overgangsregeling van artikel 68 van de Electriciteitswet 1998 van toepassing op één van de te voegen maatschappijen?
Deze overgangsregeling houdt in dat de belasting gedurende vier jaren nihil
bedraagt. In deze situatie dienen aanvullende voorwaarden te worden gesteld.
Hierop wordt nader ingegaan in punt 5.10.
Voor een nadere toelichting op dit punt wordt verwezen naar het besluit van
17 april 2000, nr. DB99/3596M, zoals dit is gewijzigd bij besluit van 8 juni
2000, nr. CPP2000/543M (BNB 2000/255).
Hetzelfde regime en tarief (overige gevallen)
Is/was ten aanzien van geen van de in het verzoek genoemde maatschappijen
een bijzonder fiscaal regime -anders dan het Besluit reserves verzekeraars
of het coöperatieregime- of een bijzonder (overgangs) tarief van
toepassing?
Indien één (of meer van de) in het verzoek genoemde maatschappij(en) op het
verenigingstijdstip of in het jaar daaraan voorafgaand onder een bijzonder
fiscaal regime valt, anders dan het regime van het Besluit reserves
verzekeraars of het coöperatieregime (te denken is aan
beleggingsinstellingen), vraagt de inspecteur nadere aanwijzingen
overeenkomstig het bepaalde in punt 1.6.
Dit laatste is ook het geval indien op het verzochte verenigingstijdstip een
bijzonder (overgangs)tarief van toepassing is ten aanzien van één (of meer
van de) in het verzoek genoemde maatschappij(en).
Fiscale eenheid met de verkrijger bij juridische fusie als
moedermaatschappij aansluitend aan de verbreking van de fiscale eenheid met
de verdwijner als moedermaatschappij
a. Is sprake van een verzoek om fiscale eenheid met de verkrijger als
moedermaatschappij aansluitend aan verbreking (als gevolg van juridische
fusie) van de fiscale eenheid met de verdwijner als moedermaatschappij?
Zie het besluit van 5 september 1995, DB95/1225M (Vpb'69, nr. 1.02.14, BNB
1995/331) en de besluiten van 9 oktober 1998, nr. DB98/3494M (BNB 1998/403)
en 10 april 2000, nr. DB99/2753M (VN 2000/20.18).
b. Is bij de juridische fusie het fusietijdstip, met inachtneming van het
bepaalde in punt 4.2 van het besluit van 1 augustus 1994, nr. DB94/2107M
(Vpb'69, nr. 1.01.96, BNB 1994/284), dan wel het bepaalde in punt 4 van het
besluit van 10 april 2000, nr. DB99/2753M (VN 2000/20.18), gesteld op de
aanvang van het boekjaar met ingang waarvan de verkrijger om fiscale eenheid
verzoekt? Zo niet, dan is een fiscale eenheid met ingang van het
fusietijdstip niet mogelijk. Zie ook punt 1 van het besluit van 5 september
1995, DB95/1225M (Vpb, nr. 1.02.14, BNB 1995/331).
c. Is voldaan aan de (overige) voorwaarden voor toepassing van artikel 15
van de Wet?
d. Maakten alle te voegen dochtermaatschappijen tot de juridische fusie deel
uit van de fiscale eenheid met de verdwijner als moedermaatschappij?
Zo niet, dan stelt de inspecteur de aanvullende voorwaarde van punt 5.10 van
dit besluit uitsluitend ten aanzien van de dochtermaatschappijen die wel tot
de juridische fusie deel uitmaakten van de fiscale eenheid met de verdwijner
als moedermaatschappij.
Afdoeningsbevoegdheid
Komt de inspecteur, met inachtneming van het vorenstaande tot de conclusie
dat sprake is van één of meer situaties als vermeld onder punt 1.3, letters
a. tot en met f., dan vraagt hij binnen vier weken na ontvangst nadere
aanwijzingen aan het ministerie, Centrum voor proces- en
productontwikkeling, Domein Winstbelastingen, voordat hij het verzoek
afdoet. Bij het bepalen van de termijn van vier weken telt de periode
gedurende welke de afdoeningstermijn ingevolge artikel 4:15 van de Algemene
wet bestuursrecht (hierna: Awb) is geschorst, niet mee.
Door de inspecteur te nemen beschikking
De inspecteur geeft de beschikking af binnen acht weken na ontvangst van het
verzoek. Als voor een verzoek nadere aanwijzingen worden gevraagd, wordt
deze termijn verlengd met 8 weken.
Na de beoordeling zoals beschreven in hoofdstuk 3 beslist de inspecteur als
volgt:
Inwilliging verzoek
I. De inspecteur willigt het verzoek in met ingang van het verzochte
verenigingstijdstip indien op dat tijdstip wordt voldaan aan de onder de
punten 3.1 t/m 3.12 vermelde vereisten.
II. Indien op het verenigingstijdstip niet voldaan wordt aan één of meer van
de onder de punten 3.1, 3.3 en 3.4 vermelde vereisten, doch op een later
mogelijk verenigingstijdstip wel, dan deelt de inspecteur alvorens een
beschikking af te geven de indiener(s) mee dat en waarom afgeweken zal
worden van het verzoek. Indien de indiener(s) daarmee instemt, zal de
beschikking alsnog afgegeven worden. Indien de indiener(s) daarmee niet
instemt/instemmen, zal de inspecteur het verzoek afwijzen.
Voor de door de inspecteur bij inwilliging van het verzoek te gebruiken vorm
en formulering wordt verwezen naar bijlage VI (tevens als formulier FE
039201 opgenomen in het Modellenboek Ondernemingen).
Afwijken van het verzoek kan zich onder meer voordoen in de volgende
gevallen:
- het verzoek is te laat ingediend;
- op het verzochte verenigingstijdstip zijn nog niet alle aandelen in het
bezit van de moedermaatschappij;
- er is niet tijdig voldaan aan de eis met betrekking tot decertificering;
- de boekjaren vallen op het verzochte verenigingstijdstip nog niet samen;
- er is niet voldaan aan de eisen voor een aansluitende fiscale eenheid;
- er is niet voldaan aan de eisen voor een fiscale eenheid met een nieuw
opgerichte moedermaatschappij;
- er is niet voldaan aan de eisen voor een aansluitende fiscale eenheid met
een nieuw opgerichte moedermaatschappij;
- het verzochte verenigingstijdstip ligt vóór de oprichting van de
dochtermaatschappij;
- de fiscale eenheid is gevraagd met een moedermaatschappij die zelf een
gevoegde dochtermaatschappij is of zal zijn;
- de moedermaatschappij van een bestaande fiscale eenheid met één of
meerdere dochtermaatschappijen is verdwenen bij een juridische fusie en
aansluitend wordt om een nieuwe fiscale eenheid verzocht tussen de
verkrijger en die dochtermaatschappij(-en).
Afwijzing verzoek
De inspecteur wijst het niet voor inwilliging vatbare verzoek af onder
mededeling van de reden(en). Indien de inspecteur voornemens is een
beschikking te nemen die geheel of gedeeltelijk afwijkt van hetgeen
belanghebbende heeft verzocht, stelt hij belanghebbende in de gelegenheid te
worden gehoord.
Voor de door de inspecteur bij de afwijzing van het verzoek te gebruiken
vorm en formulering wordt verwezen naar bijlage VII (tevens opgenomen als
formulier FE 049201 in het Modellenboek Ondernemingen).
Buiten behandeling stellen verzoek
Een verzoek om fiscale eenheid wordt buiten behandeling gesteld indien de
inspecteur om gegevens heeft verzocht die voor de beoordeling nodig zijn, en
de belanghebbende deze, ondanks herhaald verzoek niet heeft verstrekt. De
inspecteur stelt de indiener van het verzoek, binnen de termijn welke
daartoe is gesteld in artikel 4:5, vierde lid, van de Awb, schriftelijk in
kennis van zijn beslissing het verzoek niet te behandelen.
Te stellen voorwaarden
Standaardvoorwaarden
De door de inspecteur te stellen voorwaarden staan vermeld in de boekjes:
- A6, nummer VPB 0661Z*2FD (Vpb. 55):
voeging van twee of meer dochtermaatschappijen die op het
verenigingstijdstip reeds bestaan;
- B6, nummer VPB 0681Z*2FD (Vpb. 56):
voeging van één dochtermaatschappij die op het verenigingstijdstip reeds
bestaat;
- C6, nummer VPB 0691Z*2FD (Vpb. 57):
voeging van één dochtermaatschappij die op het verenigingstijdstip is
opgericht;
- D6, nummer VPB 0701Z*2FD (Vpb. 58):
voeging van twee of meer dochtermaatschappijen welke op het
verenigingstijdstip zijn opgericht.
In alle gevallen (A6, B6, C6, D6) moet in de beschikking voorwaarde 3g
worden gewijzigd en moet worden vermeld dat voorwaarde 19 (aanvaarden van de
voorwaarden) als niet gesteld moet worden beschouwd. Tevens wordt de nieuwe
voorwaarde 20 opgenomen.
Indien het verzoek wordt ingewilligd met toepassing van de bijlage A6 of B6
dienen de voorwaarden 14 en 15a te worden aangevuld.
Voorwaarde 3g. in de bijlage A6, B6, C6, D6 wordt gewijzigd en luidt thans
als volgt:
"3g. Indien tot het vermogen van een moedermaatschappij dan wel een
dochtermaatschappij een deelneming behoort waarvan op het tijdstip waarop de
moedermaatschappij in het bezit is gekomen van alle aandelen in de
dochtermaatschappij de onderneming geheel of nagenoeg geheel is gestaakt,
dan wel daartoe besloten is, wordt een liquidatieverlies uit hoofde van die
deelneming bij de bepaling van de winst van de combinatie slechts in
aanmerking genomen tot het bedrag van de (overige) winst van de combinatie
dat aan de moedermaatschappij respectievelijk de dochtermaatschappij is toe
te rekenen. Het op grond van het voorgaande in een jaar niet in aanmerking
genomen bedrag is voorwaarts verrekenbaar met de winst van de combinatie van
de daaropvolgende jaren, voor zover deze met inachtneming van het
vorenstaande, is toe te rekenen aan de moedermaatschappij respectievelijk de
dochtermaatschappij.
Op verzoek kan een onverrekend bedrag als liquidatieverlies in mindering
worden gebracht op en ten hoogste tot de positief belastbare bedragen van de
moedermaatschappij respectievelijk de dochtermaatschappij van de drie
voorafgaande jaren in de volgorde waarin deze zijn ontstaan. Hierbij dient
tevens de winstsplitsing op basis van de eerste volzin in acht te worden
genomen.
Voorzover een liquidatieverlies in een voorafgaand jaar op het belastbare
bedrag in mindering wordt gebracht, zal de aanslag over dat jaar worden
herzien. Over het bedrag van de herziening wordt geen heffingsrente
vergoed."
De voorwaarden 14. en 15.a. in bijlage A6 of B6 worden gewijzigd en
aangevuld als volgt:
"Voorwaarde 14. wordt tussen de eerste en de tweede volzin als volgt
aangevuld: Het vorenstaande vindt geen toepassing voor zover
belastingplichtige aannemelijk maakt dat sprake is van realisatie van stille
reserves inclusief goodwill die niet aanwezig waren op het
overdrachtstijdstip.
Voorwaarde 15.a. wordt als volgt aangevuld:
Het vorenstaande vindt geen toepassing met betrekking tot vóór het
verenigingstijdstip door de dochtermaatschappij geleden verliezen en vóór
het verenigingstijdstip bij haar ontstane nog te verrekenen
investeringsbijdragen, voor zover de dochtermaatschappij aannemelijk maakt
dat de transactie als bedoeld in voorwaarde 16 niet van invloed is geweest
op de door de dochter via realisatie van stille reserves inclusief goodwill
behaalde winst."
Voorwaarde 19. in de bijlage A6, B6, C6, D6 vervalt.
In de bijlage A6, B6, C6, D6 wordt de volgende voorwaarde 20. opgenomen:
"In de gestelde voorwaarden wordt onder artikel 11 (investeringsaftrek) en
artikel 11a (desinvesteringsbijtelling) van de Wet op de inkomstenbelasting
1964 mede begrepen artikel 3.40 en artikel 3.47 van de Wet
inkomstenbelasting 2001, en wordt onder een reserve als bedoeld in artikel
13 respectievelijk 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 mede begrepen
een reserve in de zin van artikel 3.53, eerste lid, onderdeel a
respectievelijk 3.53, eerste lid, onderdeel b van de Wet inkomstenbelasting
2001."
De voorwaarden worden in de volgende gevallen door de inspecteur gewijzigd
en/of aangevuld.
Dochtermaatschappij reeds als moedermaatschappij gevoegd met één of
meer dochtermaatschappijen
Een dochtermaatschappij vormt reeds als moedermaatschappij een fiscale
eenheid met één of meer dochtermaatschappijen, waardoor het
splitsingstijdstip voor de tot die fiscale eenheid behorende
dochtermaatschappijen moet worden aangepast (zie ook het vermelde in punt
8.1).
Als aanvulling op de standaardvoorwaarden neemt de inspecteur als voorwaarde
21. de volgende voorwaarde op:
"Ten aanzien van het lichaam/de lichamen *) dat/die *) op het
verenigingstijdstip met de dochtermaatschappijen 1) . . . . . . .2) voor de
heffing van de vennootschapsbelasting op de voet van artikel 15 van de Wet
is/zijn *) verenigd, zal met ingang van het verenigingstijdstip -in
afwijking van de destijds voor de toepassing van genoemd artikel gestelde
voorwaarden- als splitsingstijdstip worden aangemerkt de aanvang van het
boekjaar waarin voor de moedermaatschappij en voor ieder van *) het/de *)
vorenbedoelde lichaam/lichamen afzonderlijk *) niet langer aan de in artikel
15, eerste lid, van de Wet omschreven vereisten is voldaan. De bestuurders
van het vorenbedoelde lichaam/de lichamen dienen deze voorwaarde binnen 6
weken na dagtekening van deze beschikking te aanvaarden."
Indien een dochtermaatschappij reeds als moedermaatschappij een fiscale
eenheid vormt met één of meer naar buitenlands recht opgerichte
dochtermaatschappijen, waardoor het splitsingstijdstip voor de tot die
fiscale eenheid behorende dochtermaatschappijen moet worden aangepast, neemt
de inspecteur -in aanvulling op de standaardvoorwaarden- als voorwaarde 21.
de volgende voorwaarde op:
"Ten aanzien van het lichaam/de lichamen*) dat/die*) op het
verenigingstijdstip met de dochtermaatschappijen 1) 2) voor de heffing van
de vennootschapsbelasting op de voet van artikel 15 van de Wet is/zijn*)
verenigd, zal met ingang van het verenigingstijdstip -in afwijking van de
destijds voor de toepassing van genoemd artikel gestelde voorwaarden- als
splitsingstijdstip worden aangemerkt de aanvang van het boekjaar waarin voor
de moedermaatschappij en voor ieder van*) het/de*) vorenbedoelde
lichaam/lichamen afzonderlijk*) niet langer is voldaan aan elk van de
volgende eisen:
a. alle aandelen in het vorenbedoelde lichaam zijn in het bezit van de
moedermaatschappij;
b. de tijdvakken waarover de vennootschapsbelasting wordt geheven vallen
voor de moedermaatschappij en het vorenbedoelde lichaam samen;
c. zowel de moedermaatschappij als het vorenbedoelde lichaam zijn in
Nederland gevestigd in de zin van de voor de bepaling van de
vestigingsplaats van deze lichamen relevante bepalingen;
De bestuurders van het vorenbedoelde lichaam/de vorenbedoelde lichamen
dienen deze voorwaarde binnen 6 weken na dagtekening van deze beschikking te
aanvaarden."
* De onderstreepte gedeelten doorhalen indien één lichaam is gevoegd met
(één van) de dochtermaatschappij(en).
.....
1) De cursieve letters doorhalen indien slechts één dochtermaatschappij
reeds als moedermaatschappij een fiscale eenheid vormt met één of meer
andere lichamen.
2) Indien er meerdere dochtermaatschappijen worden gevoegd die niet alle
reeds als moedermaatschappij een fiscale eenheid vormden, wordt/worden de
desbetreffende dochtermaatschappij(en) aangeduid door: "genoemd onder 2a
en/of 2b" enz.
Aandelen dochtermaatschappij in het bezit van een nog niet gevoegd
lichaam
De aandelen in een dochtermaatschappij zijn in het bezit van een andere
vennootschap die gaat behoren tot dezelfde fiscale eenheid per hetzelfde of
een vroeger verenigingstijdstip.
Zowel in het geval dat er reeds een beschikking voor die andere vennootschap
is afgegeven, als in het geval dat het verzoek met betrekking tot die andere
vennootschap nog in behandeling is, neemt de inspecteur als voorwaarde 21.
het volgende op:
"Deze beschikking vervalt indien ............ 1) niet op het verenigingstijdstip op
de voet van artikel 15 van de Wet fiscaal verenigd zal zijn met de
moedermaatschappij."
.....
1) Hier worden naam en vestigingsplaats van dat andere lichaam vermeld.
Moedermaatschappij bezit certificaten van aandelen in
dochtermaatschappij
De moedermaatschappij bezit op het verenigingstijdstip nog slechts
certificaten van aandelen in een dochtermaatschappij (zie ook het vermelde
in punt 3.3).
Als voorwaarden 21. en 22. neemt de inspecteur de volgende voorwaarden op:
"21. De moedermaatschappij wordt voor de heffing van de vennootschapsbelasting geacht op het verenigingstijdstip in het bezit te zijn van alle aandelen in de dochtermaatschappijen 1) 2)."
"22. Deze beschikking vervalt indien uiterlijk drie maanden na het
verenigingstijdstip:
a. de moedermaatschappij niet in het bezit is van alle aandelen in de
dochtermaatschappijen 1) 2)
én
b. de certificaten van de aandelen in deze dochtermaatschappijen 1) niet
zijn ingetrokken en vernietigd.
De verkrijging van de aandelen in de dochtermaatschappijen 1) noch de
intrekking en het vernietigen van de certificaten van de aandelen in deze
maatschappijen 1) zijn van invloed op de winst van de combinatie."
.....
1) De cursieve letters doorhalen indien de aandelen in slechts één
dochtermaatschappij zijn gecertificeerd.
2) Indien er meerdere dochtermaatschappijen bij dezelfde beschikking worden
gevoegd wordt/worden de desbetreffende dochtermaatschappij(en) aangeduid
door: "genoemd onder 2a en/of 2b" enz.
Aanpassing boekjaren
I. De met ingang van de oprichtingsdatum te voegen dochtermaatschappij heeft
statutair een lang eerste boekjaar, maar zal feitelijk haar eerste boekjaar
afsluiten op hetzelfde tijdstip waarop de moedermaatschappij haar op het
verenigingstijdstip lopende boekjaar afsluit, waarna de boekjaren van de
moedermaatschappij en de dochtermaatschappij feitelijk en statutair
samenvallen; zie punt 2.1 ad b I van het toelichtende besluit (Vpb.'69, nr.
1.01.34, BNB 1991/329) zoals gewijzigd bij besluit van 6 februari 1997, nr.
DB97/118M (BNB 1997/125).
De inspecteur neemt als voorwaarde 21. het volgende op:
"Deze beschikking vervalt indien de dochtermaatschappij niet per ..... 1)
daadwerkelijk een boekjaar heeft afgesloten."
.....
1) Hier wordt het tijdstip vermeld waarop de moedermaatschappij haar op het
verenigingstijdstip lopende boekjaar afsluit.
II. Het boekjaar van een op het verenigingstijdstip reeds langer bestaande
dochtermaatschappij valt op dat tijdstip statutair (nog) niet samen met dat
van de moedermaatschappij, maar zal feitelijk wel daarmee samenvallen;
tevens is voldaan aan het gestelde in punt 2.1 ad b II van het toelichtende
besluit (Vpb.'69, nr. 1.01.34, BNB 1991/329) zoals gewijzigd bij besluit van
6 februari 1997, nr. DB97/118M (BNB 1997/125).
De inspecteur neemt als voorwaarde 21. het volgende op:
"Deze beschikking vervalt indien de moedermaatschappij/
dochtermaatschappij(en) *) .......... 1) niet per ............ 2) daadwerkelijk een
boekjaar heeft/hebben *) afgesloten."
*) Doorhalen hetgeen niet van toepassing is.
.....
1) Indien er meerdere dochtermaatschappijen bij dezelfde beschikking worden
gevoegd, wordt/worden de desbetreffende dochtermaatschappij(en) aangeduid
door: "genoemd onder 2a en/of 2b" enz.
2) Hier wordt de datum vermeld waarop het aan het verenigingstijdstip
voorafgaande boekjaar moet worden afgesloten.
III. Het boekjaar van een met ingang van de oprichtingsdatum te voegen
dochtermaatschappij valt statutair niet samen met dat van de
moedermaatschappij, maar zal feitelijk wel daarmee samenvallen (zie het
vermelde onder punt 3.4).
De inspecteur neemt als voorwaarde 21. de volgende voorwaarde op:
"Deze beschikking vervalt indien niet aan elk van de volgende eisen is
voldaan:
- de dochtermaatschappij sluit feitelijk haar eerste boekjaar af op dezelfde
datum waarop de moedermaatschappij het op het verenigingstijdstip lopende
boekjaar afsluit;
- vóór die datum is door de algemene vergadering van aandeelhouders van de
desbetreffende dochtermaatschappij het besluit genomen tot wijziging van
haar boekjaar in die zin dat dit samenvalt met dat van de
moedermaatschappij;
- een voor de wijziging van het boekjaar noodzakelijke statutenwijziging
heeft uiterlijk twee maanden na de hiervoor bedoelde datum plaatsgevonden".
IV. Het boekjaar van de moeder- en/of dochtermaatschappij is gewijzigd om
de fiscale eenheid eerder te kunnen laten ingaan én door een volgende
wijziging worden binnen twaalf maanden twee boekjaren afgesloten (zie
het vermelde onder punt 3.4.II).
De inspecteur neemt als voorwaarde 21. de volgende voorwaarde op:
"Voor de toepassing van de artikelen 11, 11c en 13, lid 1, sub c, van de Wet
op de inkomstenbelasting 1964, juncto artikel 8, eerste lid, van de Wet
worden de investeringen die door de moedermaatschappij en/of
dochtermaatschappij(en) *) zijn verricht in haar/hun *) aan het
verenigingstijdstip voorafgaande (korte) boekjaar geacht te zijn verricht in
het eerste boekjaar van de combinatie."
*) Doorhalen hetgeen niet van toepassing is.
Aansluitende fiscale eenheid
Een dochtermaatschappij was in het jaar voorafgaand aan het
verenigingstijdstip fiscaal verenigd met een andere moedermaatschappij (zie
het vermelde in punt 3.5).
De inspecteur neemt als voorwaarde 21. de volgende voorwaarde op:
"De moedermaatschappij wordt voor de heffing van de vennootschapsbelasting
geacht op het verenigingstijdstip in het bezit te zijn van alle aandelen in
de dochtermaatschappijen 1) ........... 2)
De na het verenigingstijdstip voor of in verband met de verwerving van deze
aandelen daadwerkelijk betaalde of te betalen bedragen worden in de
vermogensopstelling, als bedoeld in voorwaarde 1., als schuld opgenomen."
.....
1) De cursieve letters doorhalen indien slechts één dochtermaatschappij in
het jaar voorafgaand aan het verenigingstijdstip met een andere
moedermaatschappij was gevoegd.
2) Indien er meerdere dochtermaatschappijen worden gevoegd die niet alle
reeds als dochtermaatschappij waren gevoegd in het jaar voorafgaande aan het
verenigingstijdstip, wordt/worden de desbetreffende dochtermaatschappij(en)
aangeduid door: "genoemd onder 2a en/of 2b" enz.
(Aansluitende fiscale eenheid met) nieuw opgerichte
moedermaatschappij
Het verenigingstijdstip ligt vóór het tijdstip waarop de moedermaatschappij
is opgericht (zie ook het vermelde in punt 3.6).
Als voorwaarde 21. neemt de inspecteur de volgende voorwaarde op:
"De moedermaatschappij wordt voor de heffing van de vennootschapsbelasting
geacht op het verenigingstijdstip te bestaan en in het bezit te zijn van
alle aandelen in de dochtermaatschappijen 1).
De na het verenigingstijdstip voor of in verband met de verwerving van deze
aandelen daadwerkelijk betaalde of te betalen bedragen worden in de
vermogensopstelling, bedoeld in voorwaarde 1., als schuld opgenomen."
.....
1) De onderstreepte letters doorhalen indien slechts één dochtermaatschappij
wordt gevoegd.
Verzekeraars
Op één (of meer van de) in het verzoek genoemde maatschappij(en) is op het
verenigingstijdstip het Besluit reserves verzekeraars van toepassing, welk
Besluit na voeging op de combinatie van toepassing is (zie ook het vermelde
in punt 3.8).
De inspecteur neemt als voorwaarde 21. de volgende voorwaarde op:
"a. De egalisatiereserve als bedoeld in artikel 2 van het Besluit reserves
verzekeraars van de combinatie wordt op het verenigingstijdstip gesteld op
de som van die eventueel aanwezige reserves bij de moedermaatschappij en de
dochtermaatschappijen. **)
b. De egalisatiereserve van de op het splitsingstijdstip wederom
afzonderlijk belastingplichtig geworden moedermaatschappij en
dochtermaatschappijen **) zal -voor iedere maatschappij afzonderlijk- per
dat tijdstip niet hoger zijn dan het laagste van de twee volgende maxima:
1. Het voor de desbetreffende maatschappij in artikel 3 of in artikel 14,
letter a, van het Besluit reserves verzekeraars gestelde maximum. Dit
maximum wordt eventueel verhoogd met een evenredig gedeelte van het bedrag
waarmede ingevolge het bepaalde in artikel 15, tweede lid, de
egalisatiereserve van de combinatie per het einde van het jaar dat
onmiddellijk aan het splitsingstijdstip voorafgaat het in artikel 3 of
artikel 14, letter a, gestelde maximum te boven gaat.
2. Het vermogen verminderd met het gestorte kapitaal en de overige
toelaatbare reserves. Voor het bepalen van het vermogen worden mede als
schulden aangemerkt de bij het bepalen van de winst niet in aftrek komende
uitdelingen en daarmede gelijkgestelde betalingen die na het
splitsingstijdstip plaatsvinden doch betrekking hebben op jaren welke op dat
tijdstip reeds waren geëindigd.
c. De egalisatiereserve van de combinatie zal per het einde van het jaar dat
onmiddellijk aan het splitsingstijdstip voorafgaat niet hoger zijn dan de
som van de met inachtneming van de onder b gegeven regels bepaalde
egalisatiereserve van de moedermaatschappij en die van de
dochtermaatschappijen **).
d. De egalisatiereserve van de combinatie wordt op het splitsingstijdstip
over de moedermaatschappij en de dochtermaatschappijen **) verdeeld naar
verhouding van de laagste maxima bedoeld onder b."
**) De onderstreepte letters doorhalen indien het slechts één
dochtermaatschappij betreft.
Coöperatie als moedermaatschappij
Er wordt een fiscale eenheid gevraagd met een coöperatie als
moedermaatschappij en één of meer naamloze en/of besloten vennootschappen
als dochtermaatschappij(en) (zie ook het vermelde in punt 3.9).
De inspecteur neemt als voorwaarde 21. het volgende op:
"Na beëindiging van de toepassing van artikel 15 van de Wet vindt artikel 9,
eerste lid, onderdeel h, van die Wet geen toepassing op winst ontstaan uit
realisatie van stille reserves, inclusief goodwill, die tijdens het bestaan
van de fiscale eenheid door een dochtermaatschappij aan de
moedermaatschappij zijn overgedragen en evenmin op winsten uit fiscale
reserves welke betrekking hadden op de bedrijfsuitoefening van een
dochtermaatschappij, en wel tot ten hoogste het bedrag van de stille
respectievelijk fiscale reserves op het tijdstip waarop de
moedermaatschappij in het bezit is gekomen van de aandelen in de
dochtermaatschappij tot wier vermogen die stille of fiscale reserves
behoorden."
Artikel X-energielichamen
Op één (of meer van de) in het verzoek genoemde maatschappijen is artikel 68
van de Electriciteitswet 1998 van toepassing (zie ook het vermelde in punt
3.10).
De inspecteur neemt als voorwaarde 21. het volgende op:
In deze voorwaarde wordt verstaan onder:
Wet van 18 december 1997: de wet van 18 december 1997, houdende wijziging
van enkele belastingwetten c.a. 1998 (fiscale milieuversterking) (Stb.
732);
artikel X-energielichaam: een in artikel X, tweede lid, van de Wet van 18
december 1997 aangeduid lichaam;
standaardvoorwaarde: de desbetreffende standaardvoorwaarde fiscale eenheid
conform het Besluit van 30 september 1991, nr. DB91/2309 (BNB 1991/329),
zoals gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant van 30 september 1991,
nr. 189;
overgangsperiode: de overgangsperiode van artikel X, eerste lid, van de Wet
van 18 december 1997;
Wet Vpb: Wet op de vennootschapsbelasting 1969;
voorvoegingsverlies: het vóór ingang van de fiscale eenheid door een
maatschappij geleden verlies;
voorvoegingswinst: de vóór ingang van de fiscale eenheid door een
maatschappij behaalde winst;
structurele tarief: het in artikel 22 van de Wet Vpb opgenomen tarief;
overgangstarief: het in artikel X, eerste lid, van de Wet van 18 december
1997 opgenomen nihiltarief.
a. Alvorens de winst van de combinatie te bepalen, wordt de winst van het
artikel X-energielichaam berekend alsof dat lichaam zelfstandig
belastingplichtig is. Bij deze berekening wordt slechts winst in aanmerking
genomen voor zover deze als zodanig bij de combinatie tot uitdrukking zou
komen. Voor zover op de aldus bepaalde winst bij zelfstandige
belastingplicht het overgangstarief van toepassing zou zijn, wordt deze
winst op nihil gesteld.
Op de winst van de combinatie is het structurele tarief van toepassing.
b. De winst die overeenkomstig het bepaalde in onderdeel a. op nihil wordt
gesteld, wordt extra-comptabel bijgehouden.
c. Na afloop van de overgangsperiode wordt het gezamenlijk bedrag van de
winsten als bedoeld in onderdeel b., als dit negatief is, aangemerkt als een
voorvoegingsverlies van de desbetreffende maatschappij en toegerekend aan
het laatste jaar van de voor die maatschappij geldende overgangsperiode. Dit
voorvoegingsverlies wordt verrekend met in jaren na de overgangsperiode
behaalde combinatiewinsten op dezelfde wijze als omschreven in
standaardvoorwaarde 3.a.
d. Na afloop van de overgangsperiode wordt het gezamenlijk bedrag van de
winsten als bedoeld in onderdeel b., als dit positief is, aangemerkt als
voorvoegingswinst van de desbetreffende maatschappij, met dien verstande dat
die winst zoveel mogelijk wordt toegerekend aan de laatste jaren waarin de
winsten zijn ontstaan. Met deze voorvoegingswinst worden in de jaren na de
overgangsperiode geleden combinatieverliezen verrekend op dezelfde wijze als
omschreven in standaardvoorwaarde 3.a.
e. Indien voor afloop van de overgangsperiode het splitsingstijdstip
aanbreekt ten aanzien van een als dochtermaatschappij gevoegd artikel
X-energielichaam, wordt het gezamenlijk bedrag van de winsten als bedoeld in
onderdeel b., in afwijking van het bepaalde in artikel 15 van de Wet Vpb en
standaardvoorwaarde 15.a., aangemerkt als verlies c.q. winst van het te
ontvoegen artikel X-energielichaam, en wordt dit verlies c.q. deze winst
toegerekend aan jaren met inachtneming van hetgeen is opgenomen in onderdeel
c. en d. hiervóór.
f. Indien voor afloop van de overgangsperiode een artikel X-energielichaam
moedermaatschappij van de combinatie is, en splitsing ten aanzien van een
dochtermaatschappij ertoe leidt dat geen andere maatschappij meer gevoegd is
met het artikel X-energielichaam:
1. wordt het gezamenlijk bedrag van de winsten als bedoeld in onderdeel b,
aangemerkt als voorvoegingsverlies c.q. -winst van het artikel
X-energielichaam van het aan het verenigingstijdstip voorafgaande jaar, met
dien verstande dat de verrekening met deze voorvoegingswinst van verliezen
behaald door dit lichaam in de drie jaren volgende op vorenbedoeld
splitsingstijdstip plaatsvindt met inachtneming van het bepaalde in artikel
X, vijfde lid, van de Wet van 18 december 1997;
2. kunnen de combinatieresultaten over eerdere jaren, voor zover die zijn
toe te rekenen aan tot de combinatie behoord hebbende dochtermaatschappijen,
niet worden verrekend met de winst van het artikel X-energielichaam in
latere jaren, behoudens voor zover op die winst het structurele tarief van
toepassing is.
g. Indien een tot de fiscale eenheid behorende maatschappij
vermogensbestanddelen waarin een meerwaarde aanwezig is, overdraagt aan een
tot de fiscale eenheid behorend artikel X-energielichaam, is op de met dat
vermogensbestanddeel behaalde winst, voor zover die betrekking heeft op de
bij de overdracht aanwezige meerwaarde en waarop bij het artikel
X-energielichaam het overgangstarief van toepassing zou zijn, gedurende de
overgangsperiode het structurele tarief van toepassing, tenzij op de met dat
vermogensbestanddeel behaalde winst bij de overdragende maatschappij het
overgangstarief van toepassing zou zijn. Het vorenstaande is van
overeenkomstige toepassing met betrekking tot een bedrijfsmiddel ingeval het
artikel X-energielichaam hierop in mindering heeft gebracht een
vervangingsreserve die door een ander tot de fiscale eenheid behorend of
behoord hebbend lichaam is gevormd, en eveneens met betrekking tot een
vervangingsreserve bij het artikel X-energielichaam, ingeval die reserve
betrekking heeft op een boekwinst die door een ander tot de fiscale eenheid
behoord of behoord hebbend lichaam is behaald.
h. Onderdeel a. vervalt ten aanzien van een maatschappij met ingang van het
jaar waarin het desbetreffende artikel X-energielichaam niet meer voldoet
aan het gestelde in artikel X, tweede lid, onderdelen a. of b., van de Wet
van 18 december 1997. In dat geval zijn de onderdelen c. en d. hiervóór van
overeenkomstige toepassing.
Zie bijlage X voor een voorbeeld van een beschikking van een artikel
X-energielichaam.
Fiscale eenheid met de verkrijger bij juridische fusie als
moedermaatschappij aansluitend aan de verbreking van de fiscale eenheid met
de verdwijner als moedermaatschappij
Ingeval van inwilliging van een verzoek om fiscale eenheid met de verkrijger
als moedermaatschappij, aansluitend aan verbreking van de fiscale eenheid
(als gevolg van een juridische fusie) met de verdwijner als
moedermaatschappij, worden de te stellen standaardvoorwaarden fiscale
eenheid als volgt gewijzigd en aangevuld:
Na voorwaarde 4. wordt de volgende wijziging/aanvulling opgenomen:
"In afwijking in zoverre van, respectievelijk in aanvulling in zoverre op
zowel het vorenstaande als de daaromtrent gestelde voorwaarden bij de
toepassing van artikel 14b (voorheen: 29a) van de Wet op
Naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen, die feitelijk in
Nederland zijn gevestigd
Als het betreffende naar buitenlands recht opgerichte lichaam voorkomt op de
lijst in Bijlage XI, dan wordt een beschikking afgegeven, waarin de
inspecteur de volgende wijzigingen aanbrengt:
"- uit het arrest van de Hoge Raad van 16 maart 1994, nr. 27 764 (BNB
In het buitenland gevestigde, naar Nederlands recht opgerichte naamloze en
besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid komen op grond van
het arrest van de Hoge Raad 29 juni 1988, rolnummer 24 738, BNB1988/331, in
aanmerking voor de toepassing van artikel 15 van de Wet. Voor deze gevallen
hoeft in de beschikking geen aanvullende voorwaarde te worden opgenomen. Wel
dient er in de begeleidende brief op te worden gewezen dat de herziening van
de fiscale eenheid te zijner tijd van invloed kan zijn op de desbetreffende
fiscale eenheid, hetgeen onder omstandigheden kan betekenen dat de fiscale
eenheid wordt verbroken.
alsmede
Verzoek niet ingewilligd
Dochter- gaat met kleindochtermaatschappij uit de fiscale eenheid
Indien een moedermaatschappij wordt gevoegd met een dochtermaatschappij die
reeds zelf als moedermaatschappij is gevoegd met een of meer
dochtermaatschappijen, wordt ingevolge punt 5.2 een aanvullende voorwaarde
gesteld. Deze voorwaarde beoogt een aanpassing van het splitsingstijdstip
voor de reeds op het verenigingstijdstip met de dochtermaatschappij gevoegde
(kleindochter-)maatschappijen.
Er dient van deze versies gebruik te worden gemaakt.
Boekwerk vennootschapsbelasting
Voor de goede orde volgt hier een opsomming van de boekjes waarin de
voorwaarden zijn vermeld overeenkomstig de publikatie in de Nederlandse
Staatscourant van
Opsomming bijlagen
II. Ontvangstbevestiging (FE 019201).
VIb: Aanbiedingsbrief bij de beschikking.
VIII. Formulier akkoordverklaring bij beschikking van de inspecteur voor de
kleindochter(s) (zie punt 5.2), VPB 64-2Z*1PL (Vpb. 54a).
IX. Modelbrief verbreking op verzoek.
XI. Overzicht van buitenlandse rechtsvormen die wat rechtsvorm betreft
kwalificeren voor de fiscale eenheid.
Belastingdienst/
Beschikkende op het verzoek van
BESLUIT:
Belastingdienst/
Beschikkende op het verzoek van
overwegende dat
Belastingdienst/
Bijlage VIII. Akkoordverklaring
Terugzenden aan:
verklaart/verklaren hierbij akkoord te gaan met de gestelde voorwaarde 21.in
de beschikking van de inspecteur van de Belastingdienst/
Bijlage IX. Modelbrief
Beschikkende op het verzoek van
BESLUIT:
overgangstarief: het in artikel X, eerste lid, van de Wet van 18 december
k. de naar Pakistaans recht opgerichte "(private) limited",
l. de naar Roemeens recht opgerichte "Societate cu Raspundere Limitata",
m. de naar Deens recht opgerichte "Anpartsselskab",
n. de naar Mexicaans recht opgerichte "Sociedad de Responsabilidad Limitada
de capital variable".
ad b) artikel 25 van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk
der Nederlanden en de Regering van het Koninkrijk België tot het vermijden
van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar
vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdende
met de belastingheffing, ondertekend te Brussel op 19 oktober 1970;
ad c) artikel 23 van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk
der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van
Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en
het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen
naar het inkomen en naar vermogenswinsten, ondertekend te 's-Gravenhage op 7
november 1980, zoals gewijzigd bij de Protocollen van 12 juli 1983 en 24
augustus 1989;
ad i) artikel 28 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de
Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het
voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar
het inkomen, ondertekend te Washington op 18 december 1992, zoals gewijzigd
bij Protocol van 13 oktober 1993;
ad k) artikel 23 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en de Islamitische Republiek Pakistan tot het vermijden van dubbele
belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot
belastingen naar het inkomen, met Protocol; ondertekend te 's-Gravenhage op
ad m) artikel 25 van het Verdrag tussen Nederland en het Koninkrijk
Denemarken tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het
ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en
naar het vermogen, met Protocol, gesloten te Kopenhagen op 1 juli 1996;
ad n) artikel 23 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de
Verenigde Mexicaanse Staten tot het vermijden van dubbele belasting en het
voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar
het inkomen en het vermogen, met Protocol, gesloten te 's-Gravenhage op 27
september 1993.
Beschikkende op het verzoek van
Gelet op
- de voorwaartse verrekening van een vóór het verenigingstijdstip door een
van de dochtermaatschappijen geleden verlies, alsook van het verlies waarvan
de aanspraak op verrekening is overgegaan op de hiervoor genoemde
verkrijgende rechtspersoon,
zowel als
- de achterwaartse verrekening van een na dat tijdstip door de combinatie
geleden verlies, voor zover dat verlies is toe te rekenen aan de onderneming
van de verkrijgende rechtspersoon alsmede aan de onder 2 genoemde
dochtermaatschappijen,
slechts plaats overeenkomstig de regeling die, mede gezien de voorwaarden
die zijn gesteld bij de toepassing van artikel 15 van de Wet op
Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op de verrekening van voor
dat tijdstip ontstane, te verrekenen investeringsbijdragen, alsmede voor de
overbrenging respectievelijk verrekening van de voor dat tijdstip, ontstane
over te brengen positieve dan wel te verrekenen negatieve buitenlandse
winsten."
Indien niet alle te voegen dochtervennootschappen tot aan de juridische
fusie als dochtermaatschappij deel uitmaakten van de oude fiscale eenheid
stelt de inspecteur deze extra voorwaarde alleen ten aanzien van die
dochtermaatschappij(en) die wel tot aan de juridische fusie als
dochtermaatschappij tot de oude fiscale eenheid behoorde(n).
Er wordt een fiscale eenheid gevraagd met een naar buitenlands recht
opgericht lichaam, dat feitelijk in Nederland is gevestigd.
a. Bij de vestigingsplaats van het naar buitenlands recht opgerichte lichaam
moet worden toegevoegd "naar omstandigheden beoordeeld gevestigd te".
b. In de beschikking moet worden vermeld dat de fiscale eenheid wordt
verleend op grond van het bepaalde in artikel 15 van de Wet én de
non-discriminatiebepaling uit het verdrag dat geldt met het land van
oprichting van de betreffende buitenlandse vennootschap.
c. Standaardvoorwaarde 10 wordt vervangen door de volgende voorwaarde:
"het splitsingstijdstip wordt voor de moedermaatschappij en de
dochtermaatschappijen*) gesteld op de aanvang van het jaar waarin voor de
moedermaatschappij en voor de/elke*) dochtermaatschappij afzonderlijk*) niet
langer aan elk van de volgende eisen is voldaan:
a. alle aandelen in de dochtermaatschappij zijn in het bezit van de
moedermaatschappij;
b. de tijdvakken waarover de vennootschapsbelasting wordt geheven vallen
voor de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij samen;
c. zowel de moedermaatschappij als de dochtermaatschappij zijn in Nederland
gevestigd in de zin van de voor de bepaling van de vestigingsplaats van deze
lichamen relevante bepalingen."
*) De onderstreepte gedeelten doorhalen indien één dochtermaatschappij wordt
gevoegd.
Zie bijlage XII voor een voorbeeld van een beschikking van een naar
buitenlands recht opgerichte vennootschap.
Indien er een fiscale eenheid wordt gevraagd met een naar buitenlands recht
opgericht lichaam, dat feitelijk in Nederland is gevestigd, maar er is geen
verdrag met het desbetreffende land gesloten of er is wel een verdrag
gesloten, maar er is geen non-discriminatiebepaling in opgenomen, dan dient
het verzoek om die reden te worden afgewezen.
Als grond voor de afwijzing kan dan worden overwogen dat
1994/191) blijkt dat onder de in artikel 15, eerste lid, van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 vermelde lichamen slechts kunnen worden verstaan
lichamen die naar Nederlands recht zijn opgericht.
- uit dit arrest blijkt tevens dat, indien op het naar buitenlands recht
opgerichte lichaam een non-discriminatiebepaling van toepassing is (het
arrest betrof een naar Antilliaans recht opgerichte NV en het bepaalde in
artikel 1, eerste lid, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK)
was van toepassing) en tevens aan bepaalde uitgangspunten is voldaan, de
omstandigheid dat het lichaam naar buitenlands recht is opgericht op zich
onvoldoende grond biedt om haar opneming in een fiscale eenheid te
weigeren.
- de te voegen, naar het recht van (naam desbetreffende land) opgerichte,
moedermaatschappij c.q. dochtermaatschappij kan geen beroep doen op een
non-discriminatiebepaling, omdat:
1. geen verdrag met (naam desbetreffende land)- met daarin opgenomen een
non-discriminatiebepaling - is gesloten;
2. het bepaalde in artikel 1 van de BRK, na de wijziging per 1 januari 1997,
niet meer op haar van toepassing is."
In het buitenland gevestigde naar Nederlands recht opgerichte
naamloze en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
Afwerking beschikkingen
Nadat de beschikking overeenkomstig vorm en formulering zoals opgenomen in
bijlage VI of VII (tevens opgenomen als model FE 039201 resp. FE 049201 in
het Modellenboek Ondernemingen) is opgemaakt en de minute van de beschikking
met de bijbehorende stukken in de legger van de moedermaatschappij is
gedeponeerd, handelt de inspecteur als volgt:
Verzoek ingewilligd
Indien het verzoek om toepassing van artikel 15 is ingewilligd:
a. zendt hij aan de indiener(s) van het verzoek
- voor elke in de beschikking genoemde maatschappij een ondertekend
afschrift van de beschikking (met een boekje met bijbehorende voorwaarden)
- een formulier accoordverklaring art. 15 Wet Vpb '69 als het een verzoek
betreft als onder punt 5.2. Hij maakt hiervoor gebruik van het formulier VPB
64 -2Z*1PL (Vpb. 54a); zie bijlage VIII.
b. deponeert hij een ondertekend afschrift van de beschikking (zonder boekje
met bijbehorende standaardvoorwaarden) na aanvaarding van de voorwaarde in
de leggers van de moedermaatschappij en de onder hem ressorterende
dochtermaatschappij(en) als het een verzoek als bedoeld in punt 5.2
betreft.
c. zendt hij vervolgens, indien ten aanzien van een dochtermaatschappij door
een andere inspecteur ambtsbericht is uitgebracht, rechtstreeks aan deze
inspecteur een ondertekend afschrift van de genomen beschikking (zonder
boekje met bijbehorende standaardvoorwaarden) dat bestemd is voor de legger
van die dochtermaatschappij en nodigt hem daarbij zo nodig uit de legger(s)
van de onder hem ressorterende dochtermaatschappij(en) op te zenden.
Indien het verzoek om toepassing van artikel 15 niet is ingewilligd:
a. zendt hij aan de indiener(s) van het verzoek voor elke in de beschikking
genoemde maatschappij een ondertekend afschrift van de afwijzende
beschikking;
b. deponeert hij vervolgens een ondertekend afschrift van de afwijzende
beschikking in de leggers van de moedermaatschappij en de onder hem
ressorterende dochtermaatschappij(en).
Is ten aanzien van een dochtermaatschappij door een andere inspecteur
ambtsbericht uitgebracht dan zendt hij vervolgens aan deze rechtstreeks een
ondertekend afschrift van de genomen beschikking.
Overgangsregeling
Reeds ingediende verzoeken
Alle reeds ingediende verzoeken, welke bij het verschijnen van deze herdruk
nog niet zijn afgehandeld, kunnen door de inspecteurs met inachtneming van
het vorenstaande worden afgedaan.
Aandachtspunten
Tenslotte vraag ik de inspecteurs om aandacht voor de volgende punten.
Indien op een later tijdstip de fiscale eenheid tussen de (nieuwe)
moedermaatschappij en de dochtermaatschappij verbroken wordt, vindt, op
grond van vorenvermelde voorwaarde, eveneens ontvoeging plaats van de met de
dochtermaatschappij gevoegde (kleindochter-)maatschappijen. Een eerdere
beschikking herleeft dus niet.
Uiteraard staat het belanghebbenden vrij aansluitend aan de verbreking een
nieuwe fiscale eenheid te verzoeken (zie ook punt 2.1 ad c) van het
toelichtende besluit (Vpb.'69, nr. 1.01.34, BNB 1991/329) zoals gewijzigd
bij besluit van 6 februari 1997, nr. DB97/118M (BNB 1997/125); de zgn.
doorlopende fiscale eenheid).
Uitsluiting van renteaftrek
De per 24 december 1996 ingevoerde regeling van artikel 15 lid 4 Wet Vpb'69
ziet op de situatie dat ter zake van de verwerving van de aandelen van een
te voegen lichaam een lening wordt opgenomen bij een verbonden lichaam,
terwijl dat lichaam of een daarmee verbonden lichaam met het oog op de
verwerving niet of niet in dezelfde mate vreemd vermogen heeft aangetrokken.
In dat geval wordt de renteaftrek (tijdelijk) beperkt tot het bedrag van de
winst van de maatschappij die de geldlening heeft opgenomen. De strekking
van de regeling is om te voorkomen dat de winst van een overgenomen
werkmaatschappij wordt aangewend voor de financiering van haar eigen
overname.
Het vierde lid ziet in de eerste plaats op rente van geldleningen die
verband houden met de verwerving van aandelen in niet verbonden lichamen. De
regeling is echter mede van toepassing op rente die verband houdt met de
verwerving van aandelen in een verbonden lichaam. Laatstgenoemde situatie
wordt tevens - door (volledige) uitsluiting van renteaftrek - bestreden door
artikel 10a, tweede lid, onderdeel b, Wet Vpb'69 jo artikel 10a derde lid
Wet Vpb '69.
Overigens kan ook in situaties dat aandelen worden verworven in
niet-verbonden lichamen mogelijk de (volledige) renteaftrek door de
inspecteur worden geweigerd in geval rente ter zake van geldleningen die
verband houden met deze verwerving, is verschuldigd aan een verbonden
lichaam, bij welk lichaam de corresponderende rentebate per saldo niet is
onderworpen aan een naar Nederlandse maatstaven redelijke heffing. Hierbij
valt onder andere te denken aan rente verschuldigd aan een in Nederland
gevestigd verbonden lichaam dat niet belastingplichtig is voor de
vennootschapsbelasting of aan een in een taxhaven gevestigd verbonden
lichaam. Oneigenlijk gebruik zal, waar mogelijk, bestreden worden
(Kamerstukken 24 696, nr. 5, pag. 42/43). De inspecteurs wordt dan ook
verzocht aan deze kwestie aandacht te besteden en situaties waarin zich
mogelijk oneigenlijk gebruik voordoet te melden aan de Coördinatiegroep
Taxhavens (secretariaat: Belastingdienst/Grote ondernemingen Maastricht,
Postbus 5740, 6202 MD Maastricht).
Diversen
Materiaalvoorziening
Het volgende materiaal zal door de inspecteur worden gebruikt:
- formulier VPB 0622V*1PL (Vpb. 53a)
- formulier VPB 0632Z*1PL (Vpb. 54)
- formulier VPB 64 - 2Z*1PL (Vpb. 54a)
- boekjes:
A, VPB 0661Z*2FD (Vpb. 55),
B, VPB 0681Z*2FD (Vpb. 56),
C, VPB 0691Z*2FD (Vpb. 57),
D, VPB 0701Z*2FD (Vpb. 58).
Het formulier VPB 0622V*1PL (Vpb. 53a) is 1989 herzien, het formulier VPB
0632Z*1PL (Vpb. 54) in 1992 en het formulier VPB 64 - 2Z*1PL (Vpb. 54a) in
1997. De modellen FE 019210, FE 029201, en FE 059201 zijn in 1993 herzien.
De modellen FE039201 en FE049201 zijn in 1997 herzien.
Het ligt in de bedoeling om te zijner tijd zowel de onderhavige instructie
als alle tot dusver gebruikte versies van de standaardvoorwaarden
gelijktijdig in het Boekwerk Vennootschapsbelasting 1969 op te nemen.
- 5 december 1972, nr. 237, waarbij de letteraanduiding wordt gevolgd door
het cijfer 1;
- 27 februari 1976, nr. 41, waarbij de letteraanduiding wordt gevolgd door
het cijfer 2;
- 22 augustus 1978, nr. 162, waarbij de letteraanduiding wordt gevolgd door
het cijfer 3;
- 28 april 1983, nr. 82, waarbij de letteraanduiding wordt gevolgd door het
cijfer 4;
- 20 november 1986, nr. 225, waarbij de letteraanduiding wordt gevolgd door
het cijfer 5;
- 30 september 1991, nr. 189, waarbij de letteraanduiding wordt gevolgd door
het cijfer 6.
Vervallen besluit
Het besluit van 1 september 1987, nr. 287-2878 (boekwerk Vpb. '69-396) heeft
in verband met het vorenstaande haar belang verloren.
Bijlage
I. Bijlage bij verzoek om fiscale eenheid, VPB 0622V*1PL (Vpb. 53a).
III. (Model)kaart t.b.v. registratie ingekomen verzoeken, VPB 61-6Z*2PL
(Vpb. 53).
IV. Vraagstelling in te winnen c.q. uit te brengen ambtsbericht, VPB
0632Z*1PL (Vpb. 54).
V. Verzoek om nadere informatie (FE 029201).
VIa: Vorm van de beschikking bij inwilliging van het verzoek (FE 039201).
VII. Vorm van de beschikking bij afwijzing van het verzoek (FE 049201).
X. Modelbeschikking voeging van artikel X-energielichamen.
XII. Modelbeschikking voeging van naar buitenlands recht opgericht, doch
feitelijk in Nederland gevestigd, lichaam.
Bijlage VIa. Inwilliging
Beschikking fiscale eenheid vennootschapsbelasting
De Inspecteur van de Belastingdienst/
1.
2a
2b
Gelet op artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;
Het verzoek van de hiervoor genoemde lichamen in te willigen met ingang van
VOORWAARDEN:
Aan de inwilliging van het verzoek zijn voorwaarden verbonden. Deze zijn
vermeld in bijlage
- voorwaarde 3g. in bijlage
Indien tot het vermogen van een moedermaatschappij dan wel een
dochtermaatschappij een deelneming behoort waarvan op het tijdstip waarop de
moedermaatschappij in het bezit is gekomen van alle aandelen in de
dochtermaatschappij de onderneming geheel of nagenoeg geheel is gestaakt,
dan wel daartoe besloten is, wordt een liquidatieverlies uit hoofde van die
deelneming bij de bepaling van de winst van de combinatie slechts in
aanmerking genomen tot het bedrag van de (overige) winst van de combinatie
dat aan de moedermaatschappij respectievelijk de dochtermaatschappij is toe
te rekenen. Het op grond van het voorgaande in een jaar niet in aanmerking
genomen bedrag is voorwaarts verrekenbaar met de winst van de combinatie van
de daaropvolgende jaren, voor zover deze met inachtneming van het
vorenstaande, is toe te rekenen aan de moedermaatschappij respectievelijk de
dochtermaatschappij.
Op verzoek kan een onverrekend bedrag als liquidatieverlies in mindering
worden gebracht op en ten hoogste tot de positief belastbare bedragen van de
moedermaatschappij respectievelijk de dochtermaatschappij van de drie
voorafgaande jaren in de volgorde waarin deze zijn ontstaan. Hierbij dient
tevens de winstsplitsing op basis van de eerste volzin in acht te worden
genomen.
Voorzover een liquidatieverlies in een voorafgaand jaar op het belastbare
bedrag in mindering wordt gebracht, zal de aanslag over dat jaar worden
herzien. Over het bedrag van de herziening wordt geen heffingsrente
vergoed;
- voorwaarde 14. In bijlage
Het vorenstaande vindt geen toepassing voor zover belastingplichtige
aannemelijk maakt dat sprake is van realisatie van stille reserves inclusief
goodwill die niet aanwezig waren op het overdrachtstijdstip;
- voorwaarde 15a. in bijlage
Het vorenstaande vindt geen toepassing met betrekking tot vóór het
verenigingstijdstip door de dochtermaatschappij geleden verliezen en vóór
het verenigingstijdstip bij haar ontstane nog te verrekenen
investeringsbijdragen, voor zover de dochtermaatschappij aannemelijk maakt
dat de transactie als bedoeld in voorwaarde 16 niet van invloed is geweest
op de door de dochter via realisatie van stille reserves inclusief goodwill
behaalde winst;
- voorwaarde 19. in bijlage
- voorwaarde 20. wordt in de bijlage
In de gestelde voorwaarden wordt onder artikel 11 (investeringsaftrek) en
artikel 11a (desinvesteringsbijtelling) van de Wet op de inkomstenbelasting
1964 mede begrepen artikel 3.40 en artikel 3.47 van de Wet
inkomstenbelasting 2001, en wordt onder een reserve als bedoeld in artikel
13 respectievelijk 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 mede begrepen
een reserve in de zin van artikel 3.53, eerste lid, onderdeel a
respectievelijk 3.53, eerste lid, onderdeel b van de Wet inkomstenbelasting
2001;
-
Belastingdienst/
De Inspecteur,
namens deze
Dit is een voor bezwaar vatbare beschikking. Als u het niet eens bent met
deze beschikking kunt u binnen zes weken na dagtekening van deze beschikking
een bezwaarschrift indienen bij de Belastingdienst. Het postadres staat op
deze beschikking.
Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het binnen de bezwaartermijn
is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend
als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan
één week na afloop van de termijn is ontvangen.
Bijlagen:
voorwaarden
Bijlage VIb. Aanbiedingsbrief
Aanbiedingsbrief bij de beschikking
Belastingdienst/
Uw brief van: Datum:
Uw kenmerk: Ons kenmerk:
Onderwerp: Beschikking op grond van artikel 15 van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969.
Geachte
Naar aanleiding van uw bovenvermelde brief waarin u verzoekt om toepassing
van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op
Hoogachtend,
Belastingdienst/
De inspecteur,
namens deze
Bijlage:
beschikking
Bijlage VII. Afwijzing
Beschikking afwijzing verzoek om fiscale eenheid vennootschapsbelasting
De Inspecteur van de Belastingdienst/
1.
2a
2b
Gelet op artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;
BESLUIT:
Het verzoek van de hiervoor genoemde lichamen af te wijzen.
De Inspecteur,
namens deze
Dit is een voor bezwaar vatbare beschikking. Als u het niet eens bent met
deze beschikking kunt u binnen zes weken na dagtekening van deze beschikking
een bezwaarschrift indienen bij de Belastingdienst. Het postadres staat op
deze beschikking.
Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het binnen de bezwaartermijn
is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend
als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan
één week na afloop van de termijn is ontvangen.
Akkoordverklaring inzake fiscale eenheid vennootschapsbelasting
Belastingdienst/
De ondergetekende(n), bestuurder(s) van:
Datum:
De kleindochtermaatschappij(en):
NB: Indienen binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking
Verbreking op verzoek
Belastingdienst/
Uw brief van: Datum:
Uw kenmerk: Ons kenmerk:
Onderwerp: Artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Verzoek
om verbreking fiscale eenheid.
Geachte
Naar aanleiding van uw brief van
Ik keur goed dat, in afwijking van de gestelde voorwaarden voor de
toepassing van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, het
splitsingstijdstip ten aanzien van
Aan deze goedkeuring verbind ik de voorwaarde dat binnen zes weken na
dagtekening van deze brief bij mij schriftelijk bericht dient te zijn
ingekomen van de bestuurders van
Hoogachtend,
Belastingdienst/
De inspecteur,
namens deze
Bijlage X. Modelbeschikking
Voeging van een artikel X-energielichaam
Belastingdienst/
De Inspecteur van de Belastingdienst/
1.
2a
2b
Gelet op artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;
Het verzoek van de hiervoor genoemde lichamen in te willigen met ingang van
VOORWAARDEN:
Aan de inwilliging van het verzoek zijn voorwaarden verbonden. Deze zijn
vermeld in bijlage
- voorwaarde 3g. in bijlage
Indien tot het vermogen van een moedermaatschappij dan wel een
dochtermaatschappij een deelneming behoort waarvan op het tijdstip waarop de
moedermaatschappij in het bezit is gekomen van alle aandelen in de
dochtermaatschappij de onderneming geheel of nagenoeg geheel is gestaakt,
dan wel daartoe besloten is, wordt een liquidatieverlies uit hoofde van die
deelneming bij de bepaling van de winst van de combinatie slechts in
aanmerking genomen tot het bedrag van de (overige) winst van de combinatie
dat aan de moedermaatschappij respectievelijk de dochtermaatschappij is toe
te rekenen. Het op grond van het voorgaande in een jaar niet in aanmerking
genomen bedrag is voorwaarts verrekenbaar met de winst van de combinatie van
de daaropvolgende jaren, voor zover deze met inachtneming van het
vorenstaande, is toe te rekenen aan de moedermaatschappij respectievelijk de
dochtermaatschappij.
Op verzoek kan een onverrekend bedrag als liquidatieverlies in mindering
worden gebracht op en ten hoogste tot de positief belastbare bedragen van de
moedermaatschappij respectievelijk de dochtermaatschappij van de drie
voorafgaande jaren in de volgorde waarin deze zijn ontstaan. Hierbij dient
tevens de winstsplitsing op basis van de eerste volzin in acht te worden
genomen.
Voorzover een liquidatieverlies in een voorafgaand jaar op het belastbare
bedrag in mindering wordt gebracht, zal de aanslag over dat jaar worden
herzien. Over het bedrag van de herziening wordt geen heffingsrente
vergoed;
- voorwaarde 14. In bijlage
Het vorenstaande vindt geen toepassing voor zover belastingplichtige
aannemelijk maakt dat sprake is van realisatie van stille reserves inclusief
goodwill die niet aanwezig waren op het overdrachtstijdstip;
- voorwaarde 15.a. in bijlage
Het vorenstaande vindt geen toepassing met betrekking tot vóór het
verenigingstijdstip door de dochtermaatschappij geleden verliezen en vóór
het verenigingstijdstip bij haar ontstane nog te verrekenen
investeringsbijdragen, voor zover de dochtermaatschappij aannemelijk maakt
dat de transactie als bedoeld in voorwaarde 16 niet van invloed is geweest
op de door de dochter via realisatie van stille reserves inclusief goodwill
behaalde winst;
- voorwaarde 19. in bijlage
- voorwaarde 20. wordt in de bijlage
In de gestelde voorwaarden wordt onder artikel 11 (investeringsaftrek) en
artikel 11a (desinvesteringsbijtelling) van de Wet op de inkomstenbelasting
1964 mede begrepen artikel 3.40 en artikel 3.47 van de Wet
inkomstenbelasting 2001, en wordt onder een reserve als bedoeld in artikel
13 respectievelijk 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 mede begrepen
een reserve in de zin van artikel 3.53, eerste lid, onderdeel a
respectievelijk 3.53, eerste lid, onderdeel b van de Wet inkomstenbelasting
2001;
- voorwaarde 21 wordt in bijlage
Wet van 18 december 1997: de wet van 18 december 1997, houdende wijziging
van enkele belastingwetten c.a. 1998 (fiscale milieuversterking) (Stb.
732);
artikel X-energielichaam: een in artikel X, tweede lid, van de Wet van 18
december 1997 aangeduid lichaam;
standaardvoorwaarde: de desbetreffende standaardvoorwaarde fiscale eenheid
conform het Besluit van 30 september 1991, nr. DB91/2309 (BNB 1991/329),
zoals gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant van 30 september 1991,
nr. 189;
overgangsperiode: de overgangsperiode van artikel X, eerste lid, van de Wet
van 18 december 1997;
Wet Vpb: Wet op de vennootschapsbelasting 1969;
voorvoegingsverlies: het vóór ingang van de fiscale eenheid door een
maatschappij geleden verlies;
voorvoegingswinst: de vóór ingang van de fiscale eenheid door een
maatschappij behaalde winst;
structurele tarief: het in artikel 22 van de Wet Vpb opgenomen tarief;
1997 opgenomen nihiltarief.
a. Alvorens de winst van de combinatie te bepalen, wordt de winst van het
artikel X-energielichaam berekend alsof dat lichaam zelfstandig
belastingplichtig is. Bij deze berekening wordt slechts winst in aanmerking
genomen voor zover deze als zodanig bij de combinatie tot uitdrukking zou
komen. Voor zover op de aldus bepaalde winst bij zelfstandige
belastingplicht het overgangstarief van toepassing zou zijn, wordt deze
winst op nihil gesteld.
Op de winst van de combinatie is het structurele tarief van toepassing.
b. De winst die overeenkomstig het bepaalde in onderdeel a. op nihil wordt
gesteld, wordt extra-comptabel bijgehouden.
c. Na afloop van de overgangsperiode wordt het gezamenlijk bedrag van de
winsten als bedoeld in onderdeel b., als dit negatief is, aangemerkt als een
voorvoegingsverlies van de desbetreffende maatschappij en toegerekend aan
het laatste jaar van de voor die maatschappij geldende overgangsperiode. Dit
voorvoegingsverlies wordt verrekend met in jaren na de overgangsperiode
behaalde combinatiewinsten op dezelfde wijze als omschreven in
standaardvoorwaarde 3.a.
d. Na afloop van de overgangsperiode wordt het gezamenlijk bedrag van de
winsten als bedoeld in onderdeel b., als dit positief is, aangemerkt als
voorvoegingswinst van de desbetreffende maatschappij, met dien verstande dat
die winst zoveel mogelijk wordt toegerekend aan de laatste jaren waarin de
winsten zijn ontstaan. Met deze voorvoegingswinst worden in de jaren na de
overgangsperiode geleden combinatieverliezen verrekend op dezelfde wijze als
omschreven in standaardvoorwaarde 3.a.
e. Indien voor afloop van de overgangsperiode het splitsingstijdstip
aanbreekt ten aanzien van een als dochtermaatschappij gevoegd artikel
X-energielichaam, wordt het gezamenlijk bedrag van de winsten als bedoeld in
onderdeel b., in afwijking van het bepaalde in artikel 15 van de Wet Vpb en
standaardvoorwaarde 15.a., aangemerkt als verlies c.q. winst van het te
ontvoegen artikel X-energielichaam, en wordt dit verlies c.q. deze winst
toegerekend aan jaren met inachtneming van hetgeen is opgenomen in onderdeel
c. en d. hiervóór.
f. Indien voor afloop van de overgangsperiode een artikel X-energielichaam
moedermaatschappij van de combinatie is, en splitsing ten aanzien van een
dochtermaatschappij ertoe leidt dat geen andere maatschappij meer gevoegd is
met het artikel X-energielichaam:
1. wordt het gezamenlijk bedrag van de winsten als bedoeld in onderdeel b,
aangemerkt als voorvoegingsverlies c.q. -winst van het artikel
X-energielichaam van het aan het verenigingstijdstip voorafgaande jaar, met
dien verstande dat de verrekening met deze voorvoegingswinst van verliezen
behaald door dit lichaam in de drie jaren volgende op vorenbedoeld
splitsingstijdstip plaatsvindt met inachtneming van het bepaalde in artikel
X, vijfde lid, van de Wet van 18 december 1997;
2. kunnen de combinatieresultaten over eerdere jaren, voor zover die zijn
toe te rekenen aan tot de combinatie behoord hebbende dochtermaatschappijen,
niet worden verrekend met de winst van het artikel X-energielichaam in
latere jaren, behoudens voor zover op die winst het structurele tarief van
toepassing is.
g. Indien een tot de fiscale eenheid behorende maatschappij
vermogensbestanddelen waarin een meerwaarde aanwezig is, overdraagt aan een
tot de fiscale eenheid behorend artikel X-energielichaam, is op de met dat
vermogensbestanddeel behaalde winst, voor zover die betrekking heeft op de
bij de overdracht aanwezige meerwaarde en waarop bij het artikel
X-energielichaam het overgangstarief van toepassing zou zijn, gedurende de
overgangsperiode het structurele tarief van toepassing, tenzij op de met dat
vermogensbestanddeel behaalde winst bij de overdragende maatschappij het
overgangstarief van toepassing zou zijn. Het vorenstaande is van
overeenkomstige toepassing met betrekking tot een bedrijfsmiddel ingeval het
artikel X-energielichaam hierop in mindering heeft gebracht een
vervangingsreserve die door een ander tot de fiscale eenheid behorend of
behoord hebbend lichaam is gevormd, en eveneens met betrekking tot een
vervangingsreserve bij het artikel X-energielichaam, ingeval die reserve
betrekking heeft op een boekwinst die door een ander tot de fiscale eenheid
behoord of behoord hebbend lichaam is behaald.
h. Onderdeel a. vervalt ten aanzien van een maatschappij met ingang van het
jaar waarin het desbetreffende artikel X-energielichaam niet meer voldoet
aan het gestelde in artikel X, tweede lid, onderdelen a. of b., van de Wet
van 18 december 1997. In dat geval zijn de onderdelen c. en d. hiervóór van
overeenkomstige toepassing;
-
Belastingdienst/
De Inspecteur,
namens deze
Dit is een voor bezwaar vatbare beschikking. Als u het niet eens bent met
deze beschikking kunt u binnen zes weken na dagtekening van deze beschikking
een bezwaarschrift indienen bij de Belastingdienst. Het postadres staat op
deze beschikking.
Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het binnen de bezwaartermijn
is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend
als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan
één week na afloop van de termijn is ontvangen.
Bijlagen:
voorwaarden
Bijlage XI. Overzicht van buitenlandse rechtsvormen die wat rechtsvorm
betreft kwalificeren voor de fiscale eenheid
a. de naar Antilliaans recht opgerichte "naamloze vennootschap";
b. de naar Belgisch recht opgerichte "naamloze vennootschap" en "besloten
vennootschap met beperkte aansprakelijkheid";
c. de naar Brits recht opgerichte "private company limited by shares" en
"public limited company";
d. de naar Duits recht opgerichte "Gesellschaft mit beschränkter Haftung";
e. de naar Frans recht opgerichte "société à responsabilité limitée";
f. de naar Iers recht opgerichte "private company limited by shares";
g. de naar Noors recht opgerichte "aksjeselskap";
h. de naar Spaans recht opgerichte "sociedad anónima";
i. de naar het recht van de State of Delaware opgerichte "Inc.";
j. de naar Zuid-Afrikaans recht opgerichte "(proprietary) limited"
Van toepassing zijnde Verdragsbepalingen:
ad a) artikel 1 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk;
ad d) artikel 24 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting op
het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van
verscheidene andere belastingen en tot het regelen van andere
aangelegenheden op belastinggebied, ondertekend te 's-Gravenhage op 16 juni
1959, zoals aangevuld en gewijzigd bij de Protocollen van 13 maart 1980 en
21 mei 1991;
ad e) artikel 25 van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk
der Nederlanden en de Regering van de Franse Republiek tot het vermijden van
dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met
betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen,
ondertekend te Parijs op 16 maart 1973;
ad f) artikel 24 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en
Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het
ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en
naar het vermogen met Protocol; ondertekend te 's-Gravenhage op 11 februari
1969;
ad g) artikel 25 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en het Koninkrijk Noorwegen tot het vermijden van dubbele belasting en het
voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar
het inkomen en naar het vermogen, met Protocol, gesloten te Oslo op 12
januari 1990;
ad h) artikel 26 van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk
der Nederlanden en de Regering van de Spaanse Staat tot het vermijden van
dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar
het vermogen, met Protocol, ondertekend te Madrid op 16 juni 1971;
ad j) artikel 25 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en de Republiek van Zuid-Afrika tot het vermijden van dubbele belasting en
het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen
naar het inkomen, met Protokol, ondertekend te Kaapstad op 15 maart 1971;
24 maart 1982;
ad l) artikel 26 van het Verdrag tussen Nederland en Roemenië tot het
vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van
belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het
vermogen, met Protocol, ondertekend te Boekarest op 27 maart 1979;
Bijlage XII. Modelbeschikking
Voeging van een naar buitenlands recht opgericht, doch feitelijk in
Nederland gevestigd lichaam
Belastingdienst/
De inspecteur van de Belastingdienst/
1.
en de dochtermaatschappij:
2.
*) indien sprake is van een naar buitenlands recht opgericht lichaam, dient
hier nog te worden toegevoegd: "naar omstandigheden beoordeeld gevestigd"
BESLUIT:
Het verzoek van de hiervoor genoemde lichamen in te willigen met ingang van
VOORWAARDEN:
Aan de inwilliging van het verzoek zijn voorwaarden verbonden. Deze zijn
vermeld in bijlage
- voorwaarde 3g. in bijlage
Indien tot het vermogen van een moedermaatschappij dan wel een
dochtermaatschappij een deelneming behoort waarvan op het tijdstip waarop de
moedermaatschappij in het bezit is gekomen van alle aandelen in de
dochtermaatschappij de onderneming geheel of nagenoeg geheel is gestaakt,
dan wel daartoe besloten is, wordt een liquidatieverlies uit hoofde van die
deelneming bij de bepaling van de winst van de combinatie slechts in
aanmerking genomen tot het bedrag van de (overige) winst van de combinatie
dat aan de moedermaatschappij respectievelijk de dochtermaatschappij is toe
te rekenen. Het op grond van het voorgaande in een jaar niet in aanmerking
genomen bedrag is voorwaarts verrekenbaar met de winst van de combinatie van
de daaropvolgende jaren, voor zover deze met inachtneming van het
vorenstaande, is toe te rekenen aan de moedermaatschappij respectievelijk de
dochtermaatschappij.
Op verzoek kan een onverrekend bedrag als liquidatieverlies in mindering
worden gebracht op en ten hoogste tot de positief belastbare bedragen van de
moedermaatschappij respectievelijk de dochtermaatschappij van de drie
voorafgaande jaren in de volgorde waarin deze zijn ontstaan. Hierbij dient
tevens de winstsplitsing op basis van de eerste volzin in acht te worden
genomen.
Voorzover een liquidatieverlies in een voorafgaand jaar op het belastbare
bedrag in mindering wordt gebracht, zal de aanslag over dat jaar worden
herzien. Over het bedrag van de herziening wordt geen heffingsrente
vergoed;
- de voorwaarde 10. wordt vervangen door de volgende voorwaarde:
het splitsingstijdstip wordt voor de moedermaatschappij en de
dochtermaatschappijen*) gesteld op de aanvang van het jaar waarin voor de
moedermaatschappij en voor de/elke*) dochtermaatschappij afzonderlijk*) niet
langer aan elk van de volgende eisen is voldaan:
a. alle aandelen in de dochtermaatschappij zijn in het bezit van de
moedermaatschappij;
b. de tijdvakken waarover de vennootschapsbelasting wordt geheven vallen
voor de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij samen;
c. zowel de moedermaatschappij als de dochtermaatschappij zijn in Nederland
gevestigd in de zin van de voor de bepaling van de vestigingsplaats van deze
lichamen relevante bepalingen;
- voorwaarde 14. In bijlage
Het vorenstaande vindt geen toepassing voor zover belastingplichtige
aannemelijk maakt dat sprake is van realisatie van stille reserves inclusief
goodwill die niet aanwezig waren op het overdrachtstijdstip;
- voorwaarde 15.a. in bijlage
Het vorenstaande vindt geen toepassing met betrekking tot vóór het
verenigingstijdstip door de dochtermaatschappij geleden verliezen en vóór
het verenigingstijdstip bij haar ontstane nog te verrekenen
investeringsbijdragen, voor zover de dochtermaatschappij aannemelijk maakt
dat de transactie als bedoeld in voorwaarde 16 niet van invloed is geweest
op de door de dochter via realisatie van stille reserves inclusief goodwill
behaalde winst;
- voorwaarde 19. in bijlage
- voorwaarde 20. wordt in de bijlage
In de gestelde voorwaarden wordt onder artikel 11 (investeringsaftrek) en
artikel 11a (desinvesteringsbijtelling) van de Wet op de inkomstenbelasting
1964 mede begrepen artikel 3.40 en artikel 3.47 van de Wet
inkomstenbelasting 2001, en wordt onder een reserve als bedoeld in artikel
13 respectievelijk 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 mede begrepen
een reserve in de zin van artikel 3.53, eerste lid, onderdeel a
respectievelijk 3.53, eerste lid, onderdeel b van de Wet inkomstenbelasting
2001;
-
Belastingdienst/
De inspecteur,
Dit is een voor bezwaar vatbare beschikking. Als u het niet eens bent met
deze beschikking kunt u binnen zes weken na dagtekening van deze beschikking
een bezwaarschrift indienen bij de Belastingdienst. Het postadres staat op
deze beschikking.
Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het binnen de bezwaartermijn
is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend
als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan
één week na afloop van de termijn is ontvangen.
Bijlagen:
voorwaarden
*) De onderstreepte gedeelten doorhalen indien één dochtermaatschappij wordt
gevoegd.