Commissie Gelijke Behandeling

COMMISSIE GELIJKE BEHANDELING

Ongelijke beloning in het onderwijs

Commissie gelijke behandeling:
Ongelijke beloning tussen mannen en vrouwen in het voortgezet onderwijs

In het voortgezet onderwijs is sprake van ongelijke beloning van mannen en vrouwen als gevolg van het overgangsrecht Herstructurering Onderwijssalarissen (HOS), dat in 1985 werd ingevoerd in het onderwijs. Veel meer vrouwen dan mannen verdienen nu voor hetzelfde werk structureel duizenden gulden minder. Dat oordeelt de Commissie gelijke behandeling (CGB) in een zaak die een lerares heeft aangespannen tegen de bewindslieden van het ministerie van Onderwijs, cultuur en wetenschappen (OCW), de sociale partners en het bestuur van haar school. De HOS-regeling betrof leerkrachten in het basis-, speciaal en voortgezet onderwijs.

De Commissie oordeelt dat een overgangsregeling in principe wel kan worden toegepast, maar constateert dat het overgangsrecht HOS zo ingrijpend is, en dat de gevolgen zo lang vooral in het nadeel van vrouwen naijlen, dat daardoor de wetgeving gelijke behandeling tientallen jaren, tot aan zestig, zeventig jaar toe, buiten spel komt te staan. De Commissie vindt dit een grove schending van de wet.

Het overgangsrecht uit 1985 hield in dat het nieuwe (lagere) salarissysteem (HOS) niet gold voor ieder die in 1985 in het onderwijs werkte én uitzicht had op een hoger salaris in het jaar 2000.

Op dit moment heeft een groot aantal - meer mannelijke dan vrouwelijke
- leerkrachten een hoger salaris dan collega's die hetzelfde werk doen ooit zullen krijgen. Het verschil kan oplopen tot enkele duizenden guldens bruto per maand. In 2000 profiteerden tweeënhalf keer zoveel mannen dan vrouwen van het overgangsrecht uit 1985. De ongelijkheid telt door tot de pensioengerechtigde leeftijd, maar uiteraard werkt de ongelijke salariëring ook in de pensioenuitkering door. Op dit moment worden meer dan dertienduizend vrouwen in het voortgezet onderwijs benadeeld.

Al eerder oordeelde de Commissie gelijke behandeling dat een aantal elementen in de systematiek van salariëring in het onderwijs tot situaties leiden die in strijd zijn met de
gelijkebehandelingswetgeving.
De andere oorzaken voor ongelijke behandeling tussen klaagster en maatmannen zijn het feit dat leerkrachten worden ingeschaald op het niveau van hun laatstgenoten salaris. Klaagster heeft haar loopbaan tijdelijk onderbroken in verband met de zorg voor kinderen en heeft daardoor een laag laatstgenoten salaris. Ook heeft zij in het verleden veel vrijwilligerswerk gedaan voordat zij een lerarenopleiding volgde, welke ervaring niet werd verdisconteerd in haar aanvangssalaris in het onderwijs. Voor mensen die al wel eerder in het onderwijs hebben gewerkt, geldt dat zorgjaren met een of twee periodieken gecompenseerd kunnen worden. Wie niet eerder in het onderwijs werkte, krijgt deze periodiek(en) niet.
In het algemeen leiden deze onderdelen van de salarisregeling tot indirect onderscheid op grond van geslacht.

Nu oordeelt de Commissie dat ook het overgangsrecht uit 1985 indirect onderscheid op grond van geslacht oplevert. De bewindslieden van het ministerie van OCW worden voor deze scheefgroei verantwoordelijk gesteld omdat zij op hoofdlijnen verantwoordelijk zijn voor de financiële kaders in het onderwijs. De sociale partners - bestuursorganisaties van werkgevers en de vakbonden - zijn aansprakelijk gesteld omdat ze onderhandelen met elkaar en de arbeidsvoorwaarden in het onderwijs vaststellen na overleg met de Minister.

Vaststaat dat verzoekster van 1 augustus 1998 (de peildatum van het onderzoek) tot haar pensioengerechtigde leeftijd in 2014 ongeveer f 230.000, -- (tweehonderddertigduizend gulden) bruto minder salaris zal ontvangen dan de collegae die op grond van de HOS-nota geen salarisgarantie (voor salarisschaal 11.7) hebben gekregen. Hiervan is ongeveer f 60.000, -- (zestigduizend gulden) toe te schrijven aan de voordelen die kleven aan de garanties van de HOS-nota. Het overige bedrag ontstaat door de andere elementen die negatief uitwerken voor herintreedsters.

De Commissie constateert dat eenmaal ontstane verschillen in salariëring voor herintreedsters nooit meer weg te werken zijn, omdat het in het voortgezet onderwijs 23 jaar duurt voordat de maximale salarisschaal bereikt wordt. Herintreedsters, zoals verzoekster, worden daardoor voor hun pensionering nooit meer gelijk beloond. Dat is onterecht oordeelt de CGB.

Na 1985 is een aantal HOS-'reparaties' uitgevoerd. In 1992 is besloten de eerste tien jaar van de salarisschaal in te korten tot zes jaar. In 1994 kregen beginners een bruto toeslag van een paar honderd gulden als een soort gratificatie. De CGB zegt dat dit weliswaar als een verzachting gezien kan worden, maar dat dat niet te vergelijken is met de ongelijkheid in beloning die optreedt in de situatie zoals hiervoor is beschreven.
De Commissie beveelt aan specifieke maatregelen te nemen om deze disproportionele mate van ongelijke beloning weg te werken. Ze zal dat proces nauwgezet volgen en zich ermee bemoeien als dat nodig is. De Commissie gelijke behandeling is bevoegd om zaken aan de rechter voor te leggen.