Ministerie van Buitenlandse Zaken

http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=407238



Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Ministerie van Buitenlandse Zaken Directie Verenigde Naties en Internationale Financiële Instellingen

Datum 16 januari 2001 Auteur Gerton van den Akker

Kenmerk DVF/CI-002/01 Telefoon 070-348 6854

Blad /6 Fax 070-348 6564

Bijlage(n) 1 E-mail Gerton-vanden.Akker@minbuza.nl

Betreft Beantwoording vragen van het kamerlid Dijksma over de overhead van UNFPA

Zeer geachte Voorzitter,

Onder verwijzing naar de brief van de Griffier Uwer Kamer dd. 15 december 2000, kenmerk 2000103670, waarbij gevoegd waren de door het lid Dijksma overeenkomstig artikel 134 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer bij U ingediende vragen, heb ik de eer U hierbij mijn antwoord op de gestelde vragen te doen toekomen.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Eveline Herfkens

Antwoord van mevrouw Herfkens, Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, op vragen van het lid Dijksma

Vraag 1:

Herinnert u zich de toezegging, tijdens de begrotingsbehandeling BZ/OS 2001 door u gedaan, om het percentage overhead van de VN-organisatie UNFPA te laten onderzoeken? Zo ja, wanneer kan het parlement de resultaten van het onderzoek tegemoet zien?

Antwoord

Ja. De resultaten zijn als volgt.

Allereerst is de definiëring van het begrip overheadkosten van belang. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds het geheel van de apparaatskosten van een organisatie en anderzijds de vergoeding die een organisatie vraagt voor kosten voor de uitvoering van activiteiten op verzoek van een donor (de zgn. multi-bi-activiteiten).

Voor wat het geheel van de apparaatskosten betreft geldt voor UNFPA dat deze kosten, uitgedrukt in de totale uitgaven van de organisatie over de periode 1990-1999, gemiddeld 18,7% bedroegen. Genoemde apparaatskosten bestaan voor het leeuwendeel uit personeels- en kantoorkosten en betalingen voor diensten aan met name het VN-Secretariaat en UNDP. Dit percentage ligt aanzienlijk hoger dan dat voor de Internationale Financiële Instellingen. Dat komt doordat het werk van UNFPA, dat voor een groot gedeelte uit bewustwordingsactiviteiten bestaat, zeer arbeidsintensief is. Het is in die zin onvergelijkbaar met het werk van bijvoorbeeld de Wereldbank, dat voor het grootste deel bestaat uit het verstrekken van (omvangrijke) leningen.

Wanneer het gaat om de gevraagde vergoeding voor kosten voor de uitvoering van door derden gefinancierde programma's en projecten, dan geldt voor UNFPA het door de Uitvoerende Raad van UNFPA vastgestelde 'service charge' percentage. Afhankelijk van de uitvoeringsmodaliteit varieert dit percentage tussen de 5 en 12%. De door mij onlangs goedgekeurde Nederlandse bijdrage van USD 39 mln. aan UNFPA's reproductive health commodity security programme kent een service charge van 5%. Voor het merendeel van de VN-organisaties geldt overigens het reeds lang geleden overeengekomen percentage van 13% service charge.

Vraag 2:

Herinnert u zich uw uitspraak in hetzelfde debat dat u indien de overhead meer dan 20% zou zijn, hieraan financiële consequenties zou verbinden?

Antwoord

Mw. Dijksma noemde in het debat voor UNFPA een cijfer van 27%. Ik heb toen geantwoord dat ik, mocht dat cijfer juist zijn, daaraan consequenties zou verbinden.

Voor mijn beleid terzake verwijs ik naar de notitie inzake de kwaliteit van de VN als kanaal voor ontwikkelingssamenwerking en naar het gestelde over prestatiebeoordeling in de Memorie van Toelichting bij de begroting-2001, waarin wordt aangegeven dat Nederland van relevante VN-organisaties en IFI's periodiek een eigen appreciatie zal opstellen waarin wordt ingegaan op o.m. de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de betreffende organisaties. Doel hiervan is zeker te stellen dat de organisaties die financieel worden gesteund ook inderdaad de meerwaarde van het multilaterale kanaal waarmaken.

De omvang van de apparaatskosten en de vergoeding met betrekking tot voor derden uitgevoerde activiteiten spelen een belangrijke rol bij het beoordelen van de efficiëntie van organisaties, maar vormen geen doorslaggevende maatstaf. Beide elementen betreffen immers de input-zijde, terwijl de prestatiemeting primair de output-zijde en - nog meer - de impact van de verrichtingen van de organisatie betreft.

De doelmatigheid en doeltreffendheid van VN-instellingen, waaronder dus ook het niveau en de samenstelling van de apparaatskosten, is een constant punt van aandacht in de Nederlandse opstelling tegenover die instellingen. Zo heb ik in mijn kennismakingsgesprek in november vorig jaar met de kort daarvoor benoemde nieuwe Uitvoerend Directeur van UNFPA, mw. Obaid, uitdrukkelijk aandacht gevraagd voor de zorgen die binnen de Tweede Kamer leven over hoge overheadskosten van VN-instellingen. Apparaatskosten, met name die van de gespecialiseerde organisaties, zijn voorts, net als andere aspecten van het (financieel) beheer, voorwerp van overleg in de zg. Geneve Groep (de groep van belangrijkste contribuanten aan de VN), terwijl ook Nederlandse delegaties naar beheersraden en conferenties op deze zaken gespitst zijn (ook op de zitting van de Uitvoerende Raad van UNDP/UNFPA van 29 januari tot 9 februari a.s. staan financiële budgettaire en beheerszaken weer op de agenda). Nederlandse inzet daarbij is steeds een zo groot mogelijk rendement van de door Nederland ter beschikking gestelde middelen, met het oog op het naderbij brengen van de internationale ontwikkelingsdoelstellingen.

Vraag 3:

Kunt u de Kamer tevens informeren over de wijze waarop de uitkomsten tot stand zijn gekomen en kunt u hierbij aangeven of de overhead berekend is na afsluiting van een project bij UNFPA of ervoor? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De uitkomsten zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 zijn afkomstig uit financiële verslagen van UNFPA en gegevens die desgevraagd door de staf van de organisatie zijn verstrekt. Voor wat betreft het tweede deel van de vraag zij verwezen naar het antwoord op vraag 1, betreffende het zgn. "service charge" percentage. Dat percentage is afhankelijk van de aard van de activiteit en wordt vooraf met de betreffende donor overeengekomen.

Vraag 4:

Is het waar dat Nederland niet zelf de cijfers van projecten bij voorbeeld WHO, UNICEF, UNFPA en WFP mag controleren, maar dat dit slechts door een eigen auditor mag gebeuren? Zo ja, bent u met mij van mening dat er op deze manier geen onafhankelijke, laat staan parlementaire controle op Nederlandse hulpgelden die via multilaterale instellingen wordt gekanaliseerd, kan plaats vinden?

Antwoord

Ook hier is het nuttig een onderscheid te maken tussen het geheel van de apparaatskosten aan de ene en gevraagde vergoeding voor kosten voor de uitvoering van multi-bi activiteiten aan de andere kant.

De VN-regelgeving voorziet in onafhankelijke controle op de kwaliteit van het integrale financieel beheer bij VN-fondsen en programma's die wordt uitgevoerd door de zogenaamde Board of Auditors.

VN-lidstaten hebben daarmee hun bevoegdheden op dit terrein op- en overgedragen aan dit onafhankelijke lichaam. De Board of Auditors bestaat uit drie leden (bestaande uit rekenkamers van de lidstaten) die door de Algemene Vergadering van de VN worden benoemd. Hun werkzaamheden kunnen betrekking hebben op het algemeen financieel beheer en management van de organisatie alsmede op de efficiency van de financiële regelgeving, de boekhouding en het interne financiële controlemechanisme van de organisatie. De Board brengt verslag uit aan de Algemene Vergadering. Deze documenten zijn publiekelijk toegankelijk.

Als het gaat om multi-bi projecten kunnen VN-organisaties speciale audits voor individuele projecten laten uitvoeren door de externe auditor van de organisatie in kwestie. De donor die hierom gevraagd heeft moet de kosten van een dergelijk onderzoek dragen.

Overigens kennen de VN-instellingen naast de externe auditor ook een interne accountantsdienst. Onlangs heeft de interne accountantsdienst van een VN-instelling in overleg met de BZ-accountantsdienst onderzoek gedaan naar projectuitgaven die door Nederland waren gefinancierd.

Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat er voldoende waarborgen zijn voor een objectieve en betrouwbare controle op Nederlandse hulpgelden.

Vraag 5:

Bent u bereid teneinde de juiste cijfers op een onafhankelijke manier boven water te krijgen en daarmee de parlementaire controle op multilaterale hulpgelden te vergroten, de mogelijkheden te verkennen tot onafhankelijke controle op (eventuele) onacceptabel hoge overheadkosten bij multilaterale organisaties en daartoe een onafhankelijk, Nederlands accountantsbureau in te schakelen teneinde een paar willekeurige projecten en de effectiviteit onder de loep te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer hierover een notitie verwachten?

Antwoord

Gezien het antwoord op vraag 4 is inschakeling van een onafhankelijk Nederlands accountantsbureau niet aan de orde.

Kenmerk
Blad /1

===