Europarlement keurt rapport-Staes over hulp aan Bosnië-Herzegovina
goed (16/01/01)
Het Europees Parlement heeft vandaag, dinsdag 16 januari, het
rapport-Staes over financiële hulp aan Bosnië-Herzegovina goedgekeurd.
Bart Staes (VU&ID) bracht van 16 tot 19 oktober 2000 een werkbezoek
aan Bosnië-Herzegovina om een beter inzicht te verwerven in de
situatie op het veld.
Rapport over het speciaal verslag nr. 2/2000 van de Rekenkamer over de
steun van de Europese Unie aan Bosnië-Herzegovina in het kader van het
herstel van de vrede en de rechtsstaat, vergezeld van de antwoorden
van de Commissie
Resolutie van het Europees Parlement over het speciaal verslag nr.
2/2000 van de Rekenkamer over de steun van de Europese Unie aan
Bosnië-Herzegovina in het kader van het herstel van de vrede en de
rechtsstaat, vergezeld van de antwoorden van de Commissie
Het Europees Parlement,
- gezien het speciaal verslag nr. 2/2000 van de Rekenkamer over de
steun van de Europese Unie aan Bosnië-Herzegovina in het kader van het
herstel van de vrede en de rechtsstaat, vergezeld van de antwoorden
van de Commissie (C5-0229/20001),
- gelet op de artikelen 248, lid 4, tweede alinea en 276, lid 1 en lid
3 van het EG-Verdrag,
- gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,
- gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole
(A5-0389/2000),
A. overwegende dat de door de Rekenkamer gepubliceerde verslagen een
garantie vormen dat nauwgezet wordt toegezien op de manier waarop het
geld van de Europese belastingsbetaler wordt besteed en een impuls
zijn voor een meer verantwoordelijk en goed bestuur door de Europese
instellingen,
B. gezien de specifieke omstandigheden en voorwaarden waaronder de
steun is verleend,
C. overwegende dat uit dit speciale verslag lering moet worden
getrokken, met name wat betreft de steun aan nieuwe lokale of
internationale instellingen en de cofinanciering met andere
internationale organisaties zoals de VN en de OVSE; ziet uit naar het
aangekondigde speciaal verslag over de werkzaamheden van het Europees
Agentschap voor Wederopbouw, werkzaam in Thessaloniki en Phristinë,
D. er zich ten volle van bewust dat de Commissie en de andere
internationale instellingen, zeker de eerste jaren na het afsluiten
van de vredesakkoorden van Dayton, in bijzonder moeilijke
omstandigheden moesten werken,
E. overwegende dat de Europese Commissie in februari 2000 haar
vertegenwoordiging in Sarajevo omvormde tot een "delegatie" en dat de
regionale kantoren in Mostar en Banja Luka de status kregen van
"vertegenwoordiging",
F. overwegende dat de Commissie in 1998 mede ten gevolge van de door
de Rekenkamer uitgevoerde controles het financiële en operationele
beheer van de hulpmaatregelen in BiH overbracht ('deconcentreerde")
van Brussel naar Sarajevo met een centrale rol voor het hoofd van de
Commissievertegenwoordiging ter plaatse,
G. overwegende dat de Commissie in Sarajevo de rol van haar "Eenheid
controle en financiën" versterkte en zorgde voor de aanwerving van
goed georganiseerd, gemotiveerd en ook plaatselijk gerecruteerd
personeel; wijzend op de vastlegging van een kader van regels inzake
deugdelijk financieel beheer,
H. overwegende dat de opmerkingen van de Rekenkamer betreffende het
financieel beheer binnen het "Bureau van de Hoge Vertegenwoordiger"
(OHR) zorgden voor een belangrijke ommekeer en mentaliteitswijziging
binnen de OHR,
I. overwegende dat de Commissie in haar steunprogramma ten behoeve van
de mediasector en m.n. de ondersteuning van het Open Broadcasting
Network (OBN) voor een voldongen feit werd gesteld,
J. erop wijzend dat het speciale verslag van de Rekenkamer geen
bijzonderheden verschafte op het door de Europese Unie gefinancierde
programma met betrekking tot de terugkeer van vluchtelingen, dit
ondanks aanwijzingen dat het beheer van dit programma bijzonder
moeilijk verliep, mede omwille van de politiek en sociaal-economisch
zeer lastige omstandigheden maar ook omwille van laattijdige
uitbetaling van door de Europese Unie beloofde middelen,
K. overwegende dat in het kader van de komende kwijtingsprocedures de
hieronder aan de Commissie gevraagde informatie onderzocht en
geëvalueerd moet worden,
1. steunt het door de Commissie in BiH gevoerde "deconcentratiebeleid"
en stelt vast dat dit beleid zorgde voor de wegwerking van het grote
aantal laattijdige betalingen en de principiële uitvoering van
betalingen binnen termijnen die niet langer zijn dan zestig dagen;
2. verwelkomt dat de Commissie in BiH zorgde voor een kwantitatieve en
kwalitatieve versterking van het personeelskader; meent dat de
Commissie in Sarajevo gevat reageerde op de opmerkingen van de
Rekenkamer door de uitbouw van de "Eenheid controle en financiën" en
het opzetten van een "audit-team" dat zorgt voor controles "on the
spot" wat nu reeds leidde tot het vorderen van terugbetalingen;
3. dringt nogmaals aan op een snelle verduidelijking en uitwerking van
de juridische status van de delegaties van de Commissie, hun rol en
hun betrekkingen met de communautaire instellingen1; verlangt van de
Commissie een gedetailleerd overzicht van de financiële regels en
procedures die haar delegaties moeten naleven;
4. is ingenomen met de maatregelen die de OHR sinds maart 1999
instelde om een eind te maken aan de door de Rekenkamer gesignaleerde
wantoestanden, verspilzucht en onregelmatigheden; stelt vast dat
sindsdien aanzienlijke besparingen op de OHR-begroting gerealiseerd
werden en moedigt het OHR aan verder deze weg te blijven bewandelen;
5. reageert bezorgd op het ontbreken van een scheiding van taken die
een minimum aan interne controle binnen het OHR mogelijk zou maken en
spreekt zijn grote verbazing uit over de in paragraaf 17 van het
speciale verslag beschreven feiten; neemt kennis van het verslag over
deze feiten dat de OHR op 9 januari 2001 het Europees Parlement ter
beschikking stelde; stelt vast dat in dit verslag gesteld wordt dat
noch de externe controleurs noch de Rekenkamer een bewijs hebben
kunnen overleggen van fraude die binnen het OHR of door de voormalige
directeur financiën zou zijn gepleegd; is niettemin van oordeel dat de
in paragraaf 17 van het speciale verslag beschreven feiten laakbaar
zijn; verzoekt de Commissie er voortaan op toe te zien dat een
dergelijke situatie zich niet herhaalt;
6. moedigt de Commissie aan zich nadrukkelijker met het beheer van het
OHR te gaan bemoeien; dringt aan op een grotere doorzichtigheid bij de
voorbereiding en de uitvoering van het OHR-begroting; stelt vast dat
de beleidslijnen, procedures en reglementen die geleidelijk door de
nieuwe financieel directeur van het OHR zijn ingevoerd zijn voorgelegd
aan de financieel deskundigen en vervolgens goedgekeurd door de Raad
van bestuur; eist dat de verslagen van de vergaderingen waar deze
goedkeuring gebeurde aan de Rekenkamer en het Parlement bezorgd
worden;
7. dringt erop aan dat de Commissie op grond van artikel 274 van het
Verdrag van de EG in organen in het budget waarvan zij aanzienlijk
bijdraagt de noodzakelijke maatregelen treft om de financiële belangen
van de Gemeenschap te waarborgen, indien nodig en haalbaar met
inbegrip van het opstellen en toepassen door begunstigde van regels en
procedures die een verantwoord beheer en deugdelijke interne controle
kunnen waarborgen; dringt bij het OHR aan op een optimale
samenwerking; stelt met instemming de recente invoering vast van
stelselmatige ex post audits met betrekking tot de tenuitvoerlegging
van projectleningen aan begunstigden die geen internationale
organisaties zijn; vraagt de Commissie telkens bij het opstarten van
de kwijtingsprocedure het Europees Parlement een overzicht en
evaluatie te bezorgen van alle uitgevoerde ex post audits; verbindt er
zich toe in het kader van de komende kwijtingsprocedure na te gaan of
de op 9 augustus 1999 afgesloten overeenkomst tussen de EU en de VN
voldoende waarborgen biedt voor verantwoord beheer en deugdelijke
financiële controles;
8. wijst op de belangrijke rol van de OHR-anti-fraude eenheid ter
bestrijding van fraude en corruptie, de ontwikkeling van de
vrije-markteconomie en het invoeren van democratisch functionerende
overheidsinstellingen; betreurt dat de maximale duur van de
personeelscontracten op grond van het jaarlijkse karakter van de
begroting van het OHR twaalf maanden bedraagt en verlangt dat
inspanningen worden gedaan om maximale personeelscontinuïteit in deze
eenheid te verzekeren; is van mening dat de medewerkers van deze
eenheid minstens 24 maanden moeten worden ingezet zodat zij voldoende
terreinkennis kunnen opdoen om op een efficiënte manier aan
fraudebestrijding te kunnen doen;
9. onderschrijft de opmerkingen van de Rekenkamer met betrekking tot
de vertraging bij het ter beschikking stellen van middelen voor
organisaties die ijveren voor het naleven van de mensenrechten; wijst
op het bijzonder nuttige werk dat de "Commissie voor de rechten van de
mens" levert bij het beslechten van de geschillen inzake onroerend
goed; stelt vast dat de ombudsman voornemens is een audit uit te
voeren ten aanzien van de bijdragen van grotere donoren voor dit jaar
en wacht de uitkomsten hiervan af; is verheugd over de verlenging van
het wettelijk mandaat van de Commissie voor de rechten van de mens tot
na 14 december 2000 en verlangt betere materiële voorzieningen voor
deze commissie;
10. wil dat de Commissie uiterlijk begin januari 2001 nauwgezetter
antwoordt op de aanklachten van de Rekenkamer in de paragrafen 29-35
van het speciale verslag met betrekking tot de steun ten behoeve van
de burgermaatschappij, in het bijzonder met betrekking tot de relatie
tussen het programma "Europa voor Sarajevo", het programma voor de
democratie en het Tempus-programma;
11. stelt zich ernstige vragen over de manier waarop in de
media-sector 2 mln ecu aan niet-subsidiabel materieel werd
gefinancierd in het OBN-dossier; eist dat het OHR en de Europese
Commissie een uitgebreid rapport opstellen waarin nauwgezet wordt
geantwoord op de aanklachten van de Rekenkamer en verantwoording wordt
gegeven voor de lakse wijze waarop dit project werd begeleid; erkent
evenwel dat OBN via haar informatieve programma's zorgde voor
kwalitatief hoogstaande en gebalanceerde berichtgeving; wenst
niettemin jaarlijks op de hoogte te worden gehouden van het in BiH
gevoerde mediabeleid en de verdere uitbouw van het Public Broadcasting
System (PBS);
12. onderschrijft de kritiek van de Rekenkamer met betrekking tot de
steun ten behoeve van de verkiezingsprocedure; stelt vast dat binnen
de OVSE gesprekken plaatsvinden om haar internationale juridische
mogelijkheden duidelijk te krijgen en dat deze gesprekken moeten zijn
afgerond voordat een langetermijnovereenkomst kan worden getekend
zoals een kaderovereenkomst tussen de OVSE en de Commissie; stelt vast
dat voor toekomstige contractuele betrekkingen tussen de Commissie en
de OVSE het nieuwe modelcontract voor internationale organisaties
geldt dat de Commissie heeft ontwikkeld; vraagt de Commissie om na de
verkiezingen van 11 november 2000 in BiH een evaluatieverslag op te
stellen inzake de ervaringen met betrekking tot de organisatie en
financiering van alle sinds 1996 gehouden verkiezingen en hieruit de
nodige conclusies te trekken en de resultaten van deze studie aan het
Europees Parlement te bezorgen;
13. steunt de aanbeveling om de ontwikkeling van de burgermaatschappij
te bevorderen via meer gerichte beleidslijnen en duidelijk
geformuleerde prioriteiten voor het Balkangebied; verwelkomt de door
de Commissie in maart 2000 opgestelde "Road Map" als een geheel van
specifieke maatregelen waarvan de Europese Unie wenst dat
Bosnië-Herzegovina deze op korte termijn uitvoert; stelt vast dat de
voortgang bij de tenuitvoerlegging van de "Road Map", die hopelijk aan
het eind van het eerste halfjaar van 2001 zal zijn voltooid, permanent
door de Commissie wordt geëvalueerd; verzoekt de Commissie de
uitkomsten van deze evaluatie vóór 1 juli 2001 aan het Europees
Parlement voor te leggen;
14. benadrukt de noodzaak aan blijvende financiële en logistieke steun
bij de uitbouw van de douanediensten (CAFAO) en het verder
ondersteunen van de ontmijningsactiviteiten; wil dat in het kader van
de CARDS-verordening BiH voldoende financiële middelen wordt toegekend
om de heropbouw van het land, de terugkeer van vluchtelingen en de
politieke en economische levensvatbaarheid van deze staat mogelijk te
maken;
15. vraagt de Commissie om het Parlement nog voor het aflopen van de
kwijtingsprocedure over het jaar 1999 een overzicht te bezorgen van de
ingezette middelen en behaalde resultaten inzake het in BiH sinds 1996
gefinancierde programma voor de terugkeer van vluchtelingen;
16. verzoekt de Commissie voor 1 juli 2001 verslag uit te brengen over
de vraag of en in hoeverre corruptie in de structuren van
burgerorganisaties in Bosnië-Herzegovina de financiële steun voor de
wederopbouw van de regio en derhalve de financiële belangen van de
Unie in gevaar heeft gebracht;
17. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan het
OHR, de OVSE, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
Toelichting
Zodra de Dayton-vredesakkoorden m.b.t. Bosnië-Herzegovina in december
1995 waren gesloten, heeft de Europese Unie (EU) grote bedragen
vrijgemaakt ten behoeve van de wederopbouw en ter ondersteuning van
het Bureau van de Hoge Vertegenwoordiger (OHR), alsmede voor het
herstel van de democratie in Bosnië-Herzegovina. Deze acties betroffen
de mensenrechten, de media en de ondersteuning van de
verkiezingsprocedure. De acties met betrekking tot de mensenrechten en
de media werden meestal rechtstreeks door de Commissie gefinancierd,
terwijl de steun aan het OHR of aan de verkiezingsprocedure werd
verleend in de vorm van cofinancieringen. Het speciaal verslag 2/2000
van de Europese Rekenkamer bevat de opmerkingen naar aanleiding van
het in 1998 en 1999 verrichte onderzoek op deze verschillende
terreinen. Dit is het derde verslag van de Rekenkamer over deze regio.
In september 1996 verscheen het speciaal verslag 2/96 over de werking
van de EU in Mostar1. In juli 1998 verscheen speciaal verslag 5/98
over de wederopbouw in het voormalige Joegoslavië (periode
1996/1997)2. Het Europees Parlement zorgde voor een nauwgezette
opvolging van beide verslagen. Op 13 december 1996 keurde zij een
resolutie goed over speciaal verslag 2/96. En in het kader van de
kwijtingsprocedure over het jaar 1996 werd speciale aandacht besteed
aan de wederopbouw in voormalig Joegoslavië3. Het EP stuurde ook van
23 tot 25 juli 1998 een ad hoc-delegatie naar Bosnië-Herzegovina4. Ook
de delegatie van het EP met de landen van Zuid-Oost Europa besteeddde
de voorbije jaren bijzondere aandacht aan deze problematiek.
Uw rapporteur bracht een werkbezoek aan Bosnië-Herzegovina van 16 tot
19 oktober 2000. Dankzij een optimale ondersteuning van de Delegatie
van de Europese Commissie in Sarajevo slaagde hij erin inzicht te
verwerven in de toestand ter plaatse.
Reactie op de belangrijkste kritieken van de Rekenkamer
Vertegenwoordiging van de Commissie in Bosnië (§11)
Bij voorgaande controles had de Kamer vastgesteld dat heel wat
problemen te wijten waren aan het feit dat het programma centraal
vanuit Brussel werd beheerd en dat de plaatselijke vertegenwoordiging
van de Commissie over veel te weinig middelen beschikte. De Rekenkamer
geeft toe dat sinds speciaal verslag 5/98 het personeel bij de
vertegenwoordiging van de Commissie is uitgebreid. Het kantoor in
Sarajevo wordt bovendien bijgestaan door regionale kantoren in Banja
Luka en Mostar.
Het verslag van de Rekenkamer werd vastgesteld op 13 januari 2000. De
Europese Commissie besliste op 4 februari 2000 haar vertegenwoordiging
in Sarajevo om te vormen tot een "delegatie". De regionale kantoren in
Mostar en Banja Luka kregen de status van "vertegenwoordiging". Het
personeelskader werd de voorbije jaren gestadig uitgebreid. Waar de
"vertegenwoordiging" oorspronkelijk over 23 personeelsleden beschikte,
telt de "delegatie" nu 60 medewerkers.
Zoals gesteld in de paragrafen 5 tot en met 11 van de door het EP op 5
september 2000 goedgekeurde resolutie over de gemeenschappelijke
communautaire diplomatieke dienst1 zal de Unie de juridische status
van de delegaties van de Commissie, hun rol en hun betrekkingen met de
communautaire instellingen moeten verduidelijken en verder uitwerken.
De EC-delegatie in Sarajevo geeft een stevige indruk en lijkt nu, in tegenstelling tot vroeger, over voldoende, gemotiveerde en hoog gekwalificeerde medewerkers te beschikken om een antwoord te bieden aan de voornaamste kritieken die de Rekenkamer formuleerde. Binnen de Delegatie functioneert een "Eenheid Controle en Financiën", bestaande uit twaalf mensen. Een aantal onder hen vormen een "contract procurement team". Dit team gaat na of de aanbesteding van contracten op een correcte wijze gebeurt. Binnen de eenheid functioneert ook een audit team dat controles "on the spot" uitvoert. Drie audits leidden al tot het uitschrijven van "recovery orders". Zo nodig worden ook audits uitbesteed aan externe onafhankelijke onderzoekers.
De kritiek dat heel wat problemen te wijten zijn aan het centrale
beheer vanuit Brussel werd verholpen door het invoeren vanaf februari
1999 van een "deconcentratie"-beleid. Het hoofd van de EC-delegatie
heeft de status van "ordonnateur sous-délégué". Deze werkwijze zorgt
voor directe betalingen via het SINCOM-systeem. Onmiddellijk gevolg
was dat de kritiek m.b.t. laattijdige betalingen ondervangen werd. De
achterstand in betalingen werd volledig weggewerkt. Laattijdige
betalingen zijn voortaan hoofdzakelijk te wijten aan het niet-nakomen
van contractuele verplichtingen.
Bijdrage van de EU aan de administratieve uitgaven van het Bureau van
de Hoge Vertegenwoordiger (§ 12-23)
De Rekenkamer verwijt de Commissie dat niettegenstaande de
vaststelling dat de Commissie voor meer dan de helft (53% !) bijdraagt
in de uitgaven van het OHR2, de Commissie sinds 1996 niet helemaal het
toezicht uitoefende dat op grond van de beginselen van goed beheer
vereist is. Zij had meer aandacht moeten besteden aan het vaststellen
van precieze regels (§ 16) en erop moeten toezien dat de
basisbeginselen van interne controle werden toegepast (§17-20). De
bepalingen inzake het voorleggen van de rekeningen van het OHR en de
verlening van kwijting aan de Hoge Vertegenwoordiger zijn nog steeds
verwarrend (§22). Medio 1999 meende de Hoge Vertegenwoordiger de
nodige maatregelen te hebben genomen om de tekortkomingen van de
interne controle te verhelpen (§23).
Mede tengevolge van de door de Rekenkamer geuitte kritiek benoemde de
OHR in maart 1999 een nieuwe directeur bij het "OHR
Financial/Administration Department". Betrokkene geeft toe dat hij bij
zijn aantreden de wantoestanden aantrof die de Rekenkamer in haar
paragrafen 15, 17, 18 en 19 beschrijft. Deze nieuwe directeur zorgde
voor een herstructurering van de financiële dienst en een
overplaatsing van personeel van Brussel naar Sarajevo. Er werd gewerkt
aan een beleid van "check en balances" en aan een serieuze
mentaliteitsverandering. Stap voor stap werd een beleid uitgestippeld
dat moest tegemoet komen aan de geuite kritiek. Het geheel werd
gebundeld in het boekwerk "Policies, Standard Operating Procedures,
Regulations" dat concrete aanbevelingen bevat m.b.t. te volgen
"Financial Regulations and Rules" en "Financial Procedures" (10/99),
"General Services Procedures" (5/1999), "IT and Communication
Procedures" (5/99), "Personnel" (2/00), "Procurement Procedures"
(10/99), "Registry and Distribution" (5/99), "Staff arrival/departure
forms"(3/00), "Transport Policy and OHR vehicle use" (8/99) en "Travel
Procedures and Hospitality Policies" (8/99). Deze aanpak zorgde voor
een stringenter beleid en aanzienlijke besparingen. Een vergelijking
van de begrotingen 1999/2000 toont besparingen aan in de orde van 87%
op de begrotingslijnen "Meetings and Hospitality", 20% op "Travel
Costs" en 18% op "Communications and IT". Ook de besparingen op het
wagenpark (-9,5%) zijn aanzienlijk.
Dit beleid zorgde er mee voor dat de OHR-begroting over het jaar 2000
11,3% lager lag dan de OHR-begroting 1999. De ontwerp-begroting 2001
ligt 6% lager dan die van 2000. Waar de begroting van de OHR over het
jaar 1999 nog ¤ 31,9 mln bedroeg, werd deze over het jaar 2000
op ¤ 28,2 mln vastgesteld. De OHR-ontwerpbegroting over het jaar
2001 bedraagt 26,3 mln. Aanzienlijke besparingen dus.
De verantwoordelijken van de EC-delegatie juichen deze ommekeer
uiteraard toe maar wensen zich - zoals door de Rekenkamer aanbevolen -
toch nadrukkelijker met het beheer van de OHR te gaan bemoeien. De
Commissieverantwoordelijken sturen nadrukkelijk aan op een grotere
doorzichtigheid bij de voorbereiding en de uitvoering van de
OHR-begroting. Zij zijn vast van plan de door de OHR sinds maart 1999
uitgevaardigde beleidslijnen, procedures en reglementen aan een nader
onderzoek te onderwerpen en hierop - zo nodig - opmerkingen en
aanbevelingen te formuleren.
Het is de rapporteur opgevallen dat er een latente spanning bestaat is
tussen de EU als "donor" en de OHR als "ontvanger". Terecht dringt de
Europese Commissie als belangrijkste donor aan op een substantieel
toezicht op hoe met Europees belastinggeld wordt omgegaan. Daarbij
gaat het niet alleen om controle maar ook om de plicht tot
verantwoording. Deze houding kan alleen maar worden toegejuicht en
aangemoedigd. De Europese Commissie lijkt te zijn ingegaan op de
aanbeveling van de Rekenkamer om op grond van artikel 274 van het
Verdrag van de Europese Gemeenschap, van een orgaan in het budget
waarvan zij voor meer dan 50% bijdraagt, te eisen dat het regels
vaststelt en procedures volgt die een verantwoord beheer en een
deugdelijke interne controle kunnen waarborgen. Deze houding stuit
echter op weerstand bij de ontvangende partner die zich bekloeg over
de "rigiditeit" van de Commissie vergeleken met de andere "donoren".
De rapporteur deelt de mening van de Rekenkamer dat de Commissie met
internationale instanties als het OHR of de OVSE-kaderakkoorden zou
moeten afsluiten waarin met het oog op de mechanismen en beperkingen
die aan het beheer ervan zijn verbonden, de voorwaarden worden
vastgesteld voor de inbreng en de controle van de bijdragen uit de
EU-begroting.
Uw rapporteur bracht eveneens een bezoek aan de "Anti-fraude Eenheid"
van de OHR. Fraude en corruptie blijven belangrijke obstakels voor de
tenuitvoerlegging van de Dayton-vredesakkoorden, de ontwikkeling van
een vrije markt economie en het invoeren van democratisch
functionerende overheidsinstellingen. De anti-fraude eenheid werd in
april 1998 opgericht als een onderdeel van het "Departement Economie".
Sinds augustus 2000 werd ze omgevormd tot een afzonderlijke en
onafhankelijke OHR-eenheid. De eenheid kampt echter met een groot
verloop. Sommige internationale medewerkers blijven telkens slechts
zes maanden ter plaatse. Dit is absoluut onvoldoende om de situatie in
het land te doorgronden en van enig nut te zijn voor het uitwerken van
een doorgedreven en efficiënt anti-fraude beleid. De eenheid is
daarenboven te gering bestaft (1 hoofd, 1 case-assistent, 1 liaison
officer en 2 ondersteunende officieren). Weliswaar worden sinds kort
regionale kantoren uitgebouwd in Mostar en Banja Luka. Toch blijft het
moeilijk om het hele land te bestrijken wegens een gebrek aan
personeel, en het moeilijk overbruggen van grote afstanden gezien het
slechte wegennetwerk. De ontwerpbegroting 2001 bedraagt ¤ 1,3
mln euro. Het lijkt van groot belang de uitbouw van deze eenheid aan
te moedigen en van de nodige middelen te voorzien.
Steun ten behoeve van de mensenrechten en de media (§24-28)
De Rekenkamer is van oordeel dat de financiële steun die in de vorm
van projecten aan de Bosnische overheidsorganisaties voor de
mensenrechten niet goed aansloot op hun problemen en vertragingen
opleverde bij de beschikbaarstelling van de middelen. Financiering in
de vorm van een bijdrage uit de begroting en instelling van strikte
begrotingsprocedures had meer mogelijkheden geboden om deze
instellingen bewust te maken van de noodzaak van een goed beheer van
openbare middelen (§26-28).
Uw rapporteur bezocht de "Commissie voor de rechten van de Mens"1 die
in 1995 krachtens annex 6 van de Dayton-akkoorden is opgericht op het
niveau van de staat en zowel het grondgebied van de federatie als dat
van de Republika Srpska bestrijkt met een hoofdkantoor in Sarajevo en
regionale kantoren in Banja Luka en Brciko. Het mandaat verloopt op 14
december 2000. Er wordt op dit ogenblik binnen het BiH-parlement
(staatsniveau) onderhandeld om het wettelijk mandaat tot december 2003
te verlengen. Deze twee organen leveren nuttig werk voor het
beslechten van de talrijke geschillen inzake onroerend goed, waarin
individuele personen en lokale autoriteiten tegenover elkaar staan,
zeker als de eisers in een minderheidspositie staan.
De "Kamer voor de rechten van de mens" is al bij al eng behuisd en
heeft een absoluut gebrek aan archiefruimte. 80% van de behandelde
gevallen betreft eigendomsdisputen. Veertien internationale rechters
zetelen maandelijks een week in Sarajevo. Hun uitspraken zijn "final
and binding" en de overheid is verplicht ze ook uit te voeren. Uit de
jaarverslagen blijkt dat vooral de Republika Sprska terzake weinig
bereidheid tot medewerking vertoont. De Europese Commissie treedt op
als donor via het afsluiten van afzonderlijke contracten (voorbeelden:
contract 98-99 479.439 euro/ contract april-juni 1999 ¤
387.150).
Het "Bureau van de ombudsman" geeft toe dat de relatie met de EU lange
tijd problematisch was. Zeker tot begin 1999 waren de contacten met de
EU ronduit slecht. Het contract met de EU is er één van technische
assistentie via de programma's PHARE en Obnova. De begunstigden klagen
over te kortlopende contracten en laattijdige betalingen. De Ombudsman
streeft naar een algemene verlaging van de kosten om de toekomstige
overname door de staat te vergemakkelijken. Men probeert ook het
salaris van de Bosnische staf op het normale niveau te brengen. Maar
het verschil tussen het salarisniveau aangeboden door internationale
instellingen en het normale niveau is groot (400%!!!) wat voor verloop
zorgt. De ombudsman liet begin 2000 de Swiss Federal Audit Office
(SFAO) een audit uitvoeren over het begrotingsjaar 1990. Het over 1999
met de EU afgesloten contract (RE/YOU/19/1/1998 van 1/1/1999 tot
31/3/1999) werd daarbij niet gedetailleerd gecontroleerd ("only the
accordance of the monthly journals with the corresponding summary of
expenses was checked"). Wel loopt er op dit ogenblik een EU-audit
inzake dit contract. De resultaten ervan zijn evenwel nog niet bekend.
Steun ten behoeve van de burgermaatschappij (§29-35)
Gezien de verscheidenheid aan gemobiliseerde begrotingsonderdelen en
bij gebreke van een duidelijke strategie voor de te bereiken
doelstellingen tot in 1997 zijn met de steun ter ontwikkeling van de
burgermaatschappij vaak de huishoudelijke uitgaven gedekt van organen
waarvan het voortbestaan niet is gegarandeerd en zonder dat hun
resultaten werden geëvalueerd. Dit geldt voor de meeste steun die via
de Raad van Europa wordt verleend, terwijl de aan de sociale sectoren
geboden steun er indirect toe heeft geleid dat de staat werd ontheven
van zijn fundamentele verantwoordelijkheden. De steun die is verleend
aan organisaties die ten doel hebben de democratische waarden onder de
aandacht van het publiek te brengen, is overtuigender gebleken vanwege
een zodanige persoonlijke inzet van de begunstigden dat het gebrek aan
financiële middelen wordt gecompenseerd (§29-35).
Uw rapporteur was niet in staat de door de Rekenkamer geuite kritiek
aan een nader onderzoek te onderwerpen. Tijdens zij bezoek stelde hij
ondermeer vragen over de opmerkingen die de Rekenkamer maakte m.b.t.
het programma "Europa voor Sarajevo", het programma voor de democratie
en de relatie met het Tempus-programma (§34). De rapporteur wacht op
het antwoord van de Commissie vooraleer hij terzake een oordeel kan
vellen.
Steun ten behoeve van de mediasector (§36-41)
Bij haar voornaamste actie met betrekking tot de mediasector, met name
de ondersteuning van het Open Broadcasting Network (OBN) werd de
Commissie voor een voldongen feit gesteld, waardoor zij voor een
bedrag van 2 mln ecu niet-subsidiabel materieel moest financieren, en
vervolgens steun moest verlenen voor het functioneren van een
televisienetwerk, zonder dat dit voldoende werd gecontroleerd
(§36-40).
De Commissie erkent dat zij niet in staat is geweest de
Gemeenschapsbijdrage in overeenstemming te brengen met de
oorsprongsregels die voor PHARE-gelden. Uit politieke overwegingen (in
casu het brengen van onafhankelijke berichtgeving) en onder de
tijdsdruk van de verkiezingen van 1996 heeft de Commissie de inhoud
van de actie laten voorgaan op de procedureregels.
Uw rapporteur heeft in Sarajevo onder meer de "Independent Media Commission (IMC)" bezocht. De IMC werd door de Hoge Vertegenwoordiger opgericht op 11 juni 1998 op basis van annex 10 van het Dayton-vredesakkoord. Deze instelling moet ervoor zorgen dat de media onafhankelijk zijn en los staan van enige directe politieke invloed. In juli 1999 vaardigde de Hoge Vertegenwoordiger een "decreet" uit over de herstructurering van de openbare omroep (RTRS en FedRTV) en de oprichting van een landelijke openbare omroep (Public Broadcast System ). Dit besluit zal invloed hebben op de werking van OBN.
Ondertussen blijkt duidelijk dat OBN met betrekking tot haar
informatieve programma's wel degelijk gewaardeerd wordt en zowel bij
Bosniakken, Kroaten als Serviërs gezien wordt als een kwalitatief
hoogstaande verstrekker van gebalanceerde berichtgeving. Daartegenover
staat dat OBN als commercieel project minder succesvol was. De
uitgaven overschreden de inkomsten en er is een absoluut gebrek aan
voldoende advertentieinkomsten. Tijdens het verblijf van de rapporteur
in Sarajevo circuleerden hardnekkige geruchten over het nakend "uit de
ether" nemen van OBN. Uw rapporteur stelt zich bijzonder veel vragen
over de wijze waarop de Europese Commissie en de internationale
gemeenschap in het algemeen dit project heeft aangepakt. De
aanklachten die de Rekenkamer in haar paragrafen 36 t/m. 40 formuleert
zijn ernstig en verdienen een uitgebreider antwoord. De rapporteur
verzoekt de Commissie om in samenwerking met het OHR een uitgebreid
rapport op te stellen waarin nauwgezet wordt geantwoord op de
aanklachten van de Rekenkamer en waarbij ook een verantwoording wordt
gegeven voor de blijkbaar lakse wijze waarbij het OBN-project werd
begeleid.
Steun ten behoeve van de verkiezingsprocedure (§46-60)
Wat betreft de steun voor de verkiezingsprocedure werpt de financiële
controle van de samenwerking met de OVSE in het kader van het GBVB tal
van problemen op. Middelen worden voor langere perioden vrijgemaakt en
het juridisch kader dat voor de financiële samenwerking tussen de
Commissie en de OVSE is gekozen, zou moeten worden omgewerkt (§49-53).
Bovendien treffen de ordonnateursdiensten van de Commissie, wanneer er
na afloop van de ten uitvoer gelegde acties nog bedragen betaalbaar
moeten worden gesteld, niet meteen de nodige maatregelen om de
financieringen af te wikkelen (§57-59).
Uw rapporteur onderschrijft de kritiek van de Rekenkamer. De Commissie
vindt overigens zelf dat de financiële betrekkingen met de OVSE
opnieuw moeten worden bezien. Net zoals met de OHR is het absoluut
noodzakelijk dat de Commissie een kaderovereenkomst afsluit met de
OVSE waarin met het oog op de mechanismen en beperkingen die aan het
beheer ervan verbonden zijn, de voorwaarden worden vastgesteld voor de
inbreng en de controle van de bijdragen op de EU begroting. Het lijkt
aangewezen om na de verkiezingen van 11 november 2000 te onderzoeken
in welke mate lering werd getrokken uit de ervaringen met de
organisatie en financiering van eerdere verkiezingen (nationale
verkiezingen BiH 9/96, Gemeenteraadsverkiezingen federatie (9/97),
nationale verkiezingen Republika Sprska (11/97) en de nationale
verkiezingen BiH (9/98)).
Meer gerichte beleidslijnen (§ 64)
De Rekenkamer stelt terecht dat de Commissie om de ontwikkeling van de
burgermaatschappij beter te bevorderen meer gerichte beleidslijnen
dient uit te voeren aan de hand van de prioriteiten die zij zelf voor
het Balkangebied heeft gesteld, te weten toepassing van de
democratische beginselen, instelling van de rechtsstaat en
eerbiediging en bescherming van de minderheden. Tenslotte zou op
plaatselijk niveau een systeem moeten worden ingesteld waarbij de
projecten op deze verschillende gebieden van nabij worden gevolgd.
Mede om aan deze opmerkingen tegemoet te komen stelde de Commissie in
maart 2000 een zogenaamde "Road Map" voor. De Road Map is een geheel
van specifieke maatregelen die de Europese Unie in Bosnië-Herzegovina
wil verwezenlijken, bijvoorbeeld inzake institutionele en economische
hervormingen en inzake samenwerking met de Europese Unie. Deze Road
Map moet uiteindelijk leiden tot het opstarten van onderhandelingen
van een stabilisatie en samenwerkingsovereenkomst. Het zal erop
aankomen deze doelstellingen van tijd tot tijd te evalueren niet
alleen op hun politieke waarde maar ook op de reële impact en bereikte
resultaten.
Auteur:
VU&ID-fractie - Europees Parlement
Bart Staes - Lid van het Europees Parlement
Meer informatie:
Contactpersoon: Filip Vandenbroeke
Telefoon: 02/284.7.642.
Fax: 02/284.9.642.
E-post: fvandenbroeke@europarl.eu.int
Url: http://www.volksunie.be/public/staes/staes.asp