CDA

(16 Jan 2001)

Clémence Ross: CDA wil geen gebruik van foetaal weefsel uit abortusklinieken

De CDA-fractie wil het gebruik van foetaal weefsel slechts onder strikte voorwaarden toelaten. Alleen weefsel dat afkomstig is van spontane abortus (d.w.z. foetussen die via de natuurlijke weg gestorven zijn), zou na toestemming van de ouders gebruikt mogen worden voor wetenschappelijk onderzoek.

De fractie wil niet dat foetaal weefsel wordt gebruikt dat uit abortusklinieken afkomstig is, omdat het CDA de huidige abortuspraktijken niet wil stimuleren.

CDA-fractiewoordvoerder Clémence Ross-Van Dorp: "Wij zijn niet ongevoelig voor het argument dat het gebruik van foetaal weefsel van belang kan zijn voor de voortgang in medisch-wetenschappelijk onderzoek en daarmee voor de volksgezondheid en bepaalde patiënten. Toch is de CDA-fractie vooralsnog tegen de manier waarop de regering dit wil regelen. omdat het geheel gekoppeld is aan de huidige abortuspraktijken. Ook is er nog onvoldoende zicht op alternatieve behandelingen.

"Het gaat mijn fractie om het beoordelen van de noodzakelijkheid van het gebruik van foetaal weefsel in het licht van de ethische vraagstukken die hiermee verbonden zijn", merkte Clémence Ross op, tijdens het plenair debat hierover.

Afname foetaal weefsel niet koppelen aan abortus provocatus De CDA-fractie wil de afname van foetaal weefsel niet koppelen aan de abortus provocatus.
Clémence Ross: "Ik zeg nadrukkelijk provocatus, omdat wij gebruik van weefsel dat via een spontane abortus beschikbaar komt, principieel anders wegen. Hoofdreden daarvoor is de grote twijfel en zorg die mijn fractie heeft over de naleving en handhaving van de abortuswet."

"De wet, waar ook het CDA voor heeft gestemd, was en is bedoeld om vrouwen die in uiterste nood verkeren te helpen. Daarnaast, en dat blijft nogal eens onderbelicht, beoogt die wet tevens het geven van rechtsbescherming aan het ongeboren leven. Gebleken is echter dat de bepaling "uiterste nood" in de praktijk erg opgerekt is. Het CDA is bang dat, als weefsel uit klinieken gebruikt wordt, het misbruik van de abortuswet alleen maar zal toenemen. Er zou zelfs een vraag naar weefsel kunnen ontstaan, wat leidt tot verwerpelijke commerciële handel. In Amerika zijn daar al voorbeelden van."

De CDA-fractie dringt aan op een grondige evaluatie van de huidige Wet Zwangerschapsafbreking, zodat de toepassing van deze wet eerst eens onder de loep wordt genomen. Abortus is en blijft voor het CDA alleen aanvaardbaar in een noodsituatie voor de vrouw.

Gebruik geslachtscellen en embryo's moeilijk te scheiding van gebruik foetaal weefsel
De CDA-fractie is teleurgesteld dat het Voorstel van wet niet wordt meegenomen in het wetsvoorstel inzake met geslachtscellen en embryo's.

Clemence Ross: "In onze schriftelijke inbreng hebben wij al aangegeven dat wij dit verstandiger zouden vinden, omdat wij van mening zijn dat handelingen met geslachtscellen en embryo's moeilijk valt te scheiden van het gebruik van foetaal weefsel."

"Wanneer beide voorstellen zouden worden samengevoegd zouden worden samengevoegd zou, naar de mening van mijn fractie, tot een meer afgewogen integrale oordeelsvorming kunnen worden gekomen", aldus CDA-fractiewoordvoerder Clémence Ross.

De volledige inbreng:

Kamerlid: Clémence Ross-van Dorp

bijdrage voor plenair debat

Regels betreffende terbeschikkingstelling en gebruik van foetaal weefsel (Kamerstuk 26 639)

Voorzitter,
Kennis over het genezen van ziekten en het toepassen van gen- en bio-technologie maken een snelle ontwikkeling door. Het is verheugend dat de menselijke nieuwsgierigheid zoveel op het spoor komt. De CDA-fractie vindt dat fundamenteel onderzoek een flinke impuls moet krijgen omdat daar, vaak na jarenlang doorzetten, de basis gelegd wordt voor hoopvolle toepassingen van de opgedane kennis. De vraag die vandaag aan de orde is, is of er een wettelijk kader moet komen dat het gebruik van foetaal weefsel in zowel het laboratorium als ook in de kliniek mogelijk maakt. Dat is een moeilijke vraag. Want het betekent dat voor dat gebruik toestemming aan een vrouw gevraagd moet worden nadat zij voor een abortus heeft gekozen. Dat is een belastende vraag, zo zegt ook de minister. Die stel je niet zomaar, daar moeten heel zwaarwegende argumenten voor zijn. Het moet ook een incidentele vraag zijn, tenslotte is het niet de bedoeling dat foetaal weefsel op grote schaal in de gezondheidszorg, in het medisch-wetenschappelijk onderzoek en in het biomedisch onderwijs gebruikt gaat worden. Welke kunnen die zwaarwegende argumenten zijn die ons noodzaken die vraag aan die vrouw in de abortuskliniek voor te leggen? Pieteit voor de gedode vrucht is tevens in het bijzonder op zijn plaats. Voor mijn fractie is het de vraag of hiermee altijd piëteitvol om wordt gegaan in abortusklinieken en in ziekenhuizen. Temeer omdat zelfs levende foetussen die door abortus provocatus ter wereld komen geen wettelijke bescherming genieten, vraag ik mij af of er regels zijn die uitdrukking geven aan piëteitvolle omgang met foetaal weefsel, zoals de minister het noemt. Kan zij hierop nader ingaan? Wat moet ik verstaan onder het 'wegdoen' van foetaal weefsel? En is het werkelijk volstrekt uitgesloten dat in abortusklinieken een foetus nog levend ter wereld komt, zoals zij in de nota naar aanleiding van het verslag stelt?

Het kabinet acht de behandeling van dit wetsvoorstel van dermate groot belang dat niet gewacht kan worden op gelijktijdige behandeling met het wetsvoorstel inzake handelingen met geslachtscellen en embryo's waarop de kamer nog steeds wacht. Ik zal daar straks nog op ingaan. Eerst wil ik mij richten op de belangrijkste argumenten die het kabinet aanvoert voor het indienen van dit wetsvoorstel.

Het belangrijkste argument voor het kabinet is, dat wanneer transplantatie van foetaal weefsel niet mogelijk gemaakt wordt, het genezen van patiëntjes met het syndroom van DiGeorge niet mogelijk zal zijn. Ook zullen experimenten met foetaal weefsel op mensen niet mogelijk zijn. Veelbelovende technieken kunnen niet worden toegepast. De CDAfractie heeft deze argumenten goed in zich opgenomen en naar waarde proberen te schatten.

Voorzitter,
Ten eerste wil ik ingaan op de vraag of voor het behandelen van patientjes met het syndroom van DiGeorge het gebruik van foetaal weefsel strikt noodzakelijk is. Even zoeken op internet bracht mij bij een artikel van november 1999 over onderzoeksresultaten van de Duke universiteit in Durham, USA, waarbij succes geboekt is met transplantatie van post-nataal tymusweefsel naar patientjes met het DiGeorge syndroom. Er lijkt dus een alternatief te zijn voor het gebruik van foetaal weefsel. Er lijkt wel degelijk een alternatief te zijn. Weet de minister hier van? En zo ja, hoe heeft zij die behandelwijze gewogen? Zij vindt toch het gebruik van foetaal weefsel alleen te rechtvaardigen als er geen alternatieven zouden zijn? Zij zegt immers dat het gebruik van foetaal weefsel absoluut niet de voorkeur heeft vanwege de belastende keuze die dit voor de vrouw met zich meebrengt. Ik citeer: "Als er een goed alternatief beschikbaar zou zijn in de vorm van autologe transplantatie of transplantatie met donorweefsel, lijken ons deze alternatieven te preferen. Die keuze is nu niet aan de orde. Mocht het ooit zover komen dan zal intensief beraad nodig zijn, omdat veel meer aspecten in de afweging betrokken moeten worden, dan het aspect dat we hierboven noemen." Het ziet er naar uit dat dit intensief beraad er absoluut moet komen. Voor zover ik begrijp wordt de behandeling in Durham gedaan met donorweefsel, hoe staat de minister daar tegenover? Mijn fractie vindt het heel vreemd dat het kabinet de motie Van der Vlies, die vraagt om de alternatieven in kaart te brengen, aangrijpt om dit intensieve beraad op de lange baan te schuiven. Het zou toch heel erg zijn wanneer blijkt dat we in dit debat conclusies trekken die op onvolledige kennis berusten? Wanneer er inderdaad alternatieven zijn voor het gebruik van foetaal weefsel is het noodzakelijk, zo zegt ook de minister, deze in de afwegingen te betrekken. Hoewel ook de leden van de CDA fractie niet op voorhand ongevoelig zijn voor het argument dat de mogelijke toepassingen van foetaal weefsel van belang kunnen zijn voor de voortgang in medisch wetenschappelijk onderzoek en daarmee voor patiënten en de volksgezondheid, zijn zij vanwege onvoldoende zicht op alternatieven zeer terughoudend ten aanzien van voorliggend wetsvoorstel. Het gaat mijn fractie om het beoordelen van de noodzakelijkheid van het gebruik van foetaal weefsel in het licht van de ethische vraagstukken die hiermee verbonden zijn.

Voorzitter,
Het tweede argument van de minister betreft het feit dat het nu onmogelijk is om met de uitkomsten van onderzoek met foetaal weefsel in laboratoria, experimenten met patiënten te doen. Er kan zonder wetgeving niet geprofiteerd worden van de opgedane kennis, kansen worden weggegeven, zo interpreteer ik de tekst van de nota naar aanleiding van het verslag. Op het eerste gezicht is dit een logisch argument. Onderzoek in laboratoria zit op een doodlopend spoor wanneer de kennis niet ook toegepast kan worden als het onderzoek dit uiteindelijk beoogt. Alleen, het onderzoek met foetaal weefsel mag weliswaar dan niet wettelijk verboden zijn - het wordt als het ware gedoogd - experimenteren met patiënten is verre van logisch omdat er nu eenmaal nog geen debat is geweest over de wenselijkheid van dergelijk onderzoek en toepassing ervan en het al dan niet aanwezig zijn van minder bezwaarlijke alternatieven. Er is geen wettelijk kader. Onderzoekers lopen derhalve welbewust het risico dat zij met hun uitvindingen niets aan kunnen vangen. Om nu te zeggen dat het legaliseren van die praktijk een doel op zichzelf is, gaat mij te ver. Niet dat ik geen begrip heb voor de wens van de onderzoekers, integendeel. Het maakt eens te meer duidelijk dat dit wetsvoorstel integraal met het voorstel dat nog moet komen over hoe te handelen met geslachtscellen en embryo's, al 6 jaar geleden ingediend had moeten worden. Intussen is de praktijk voortgeschreden in de schemerzone van het gedoogbeleid en vinden sommige wetenschappers mogelijk dat het nu wel eens tijd wordt voor erkenning. Het kabinet doet hen geen recht door zo lang te wachten met een debat over deze fundamentele vraagstukken ook al gaat de minister waarschijnlijk van de vooronderstelling uit dat de coalitiepartners geen spaak in het wiel van de voortrollende ontwikkelingen zullen steken. Dat de praktijk als vanzelfsprekend de norm moet bepalen staat voor de CDA fractie echter niet vast. Beter was het geweest om 6 jaar geleden vanuit een helder overheidskader, aan bedrijven en instellingen een betrouwbaar onderzoeks- en investeringsklimaat te bieden, dan hen afhankelijk te maken van de uitkomst van dit debat. De politiek krijgt door een dergelijke gang van zaken terecht het verwijt steeds achter de feiten aan te hobbelen. Kan de minister inzicht geven in de meest actuele stand van zaken die het opheffen van het verbod noodzaakt? Ligt er al een onderzoeksprotocol klaar dat snel door de CCMO beoordeeld zou kunnen worden? Met andere woorden, vanwaar de haast? Volgens mijn fractie zijn er de laatste jaren geen wezenlijke ontwikkelingen te zien in de richting van een veelbelovende toepassing.

Ook het tweede argument, dat zonder de mogelijkheid om foetaal weefsel te gebruiken voor experimenten met mensen, kansen voorbij gaan, is voor mijn fractie niet steekhoudend. Ten eerste is de CDA fractie daar allerminst zeker van, ook al omdat recente onderzoekspublicaties anders doen vermoeden dat er misschien andere, eveneens veelbelovende en minder bezwaarlijke onderzoeken mogelijk zijn, bijvoorbeeld met lichaamseigen stamcellen. Ten tweede vloeit uit het feit dat zonder wettelijke basis experimenten zijn uitgevoerd voor mijn fractie niet automatisch erkenning voort. Of is het kabinet van opvatting dat gebruik van foetaal weefsel sowieso toegestaan moet worden opdat dan elke mogelijke kans gegrepen wordt waarbij de afweging tegen alternatieven een ondergeschikte rol speelt. Zo ja, dan hoor ik dat graag van de minister. In dat geval namelijk zal haar overtuiging dat vragen om het gebruik van foetaal weefsel aan de vrouw belastend is, weliswaar oprecht zijn, maar zal zij niet koste wat het kost op zoek zijn naar een alternatief.

Tot zover mijn eerste opmerkingen over de hoofdargumentatie van het kabinet. Voorzitter, ik wil verder gaan met een aantal vragen en opmerkingen over de praktijk die zal volgen uit dit wetsvoorstel.

Het doet de leden van mijn fractie deugd dat de regering onze suggestie heeft overgenomen dat de aborterende arts niet degene mag zijn die naderhand ook het geaborteerde foetaal weefsel gaat gebruiken voor medische experimenten of onderzoeken. Dit lijkt ons inderdaad een belangrijke randvoorwaarde om ongeoorloofde beïnvloeding van vrouwen die overwegen hun zwangerschap af te breken te voorkomen.

Voorzitter,
De CDA fractie wil de afname van foetaal weefsel niet koppelen aan de abortus provocatus. Ik zeg nadrukkelijk provocatus, omdat wij gebruik van weefsel dat via een spontane abortus beschikbaar komt, principieel anders wegen. Hoofdreden daarvoor is de grote twijfel en zorg die mijn fractie heeft over de naleving en de handhaving van de abortuswet. De wet, waar ook het CDA voor heeft gestemd, was en is bedoeld om vrouwen die in uiterste nood verkeren te helpen. Daarnaast, en dat blijft nogal eens onderbelicht, beoogt de wet tevens het geven van rechtsbescherming aan het ongeboren leven. Achterliggende gedachte was en is het scheppen van een maatschappelijke situatie waarin niet gewenste zwangerschappen zo min mogelijk voorkomen en voor zover ze wel voorkomen moeten eerst andere oplossingen gezocht worden dan zwangerschapsafbreking. Vandaar dat èn rechtsbescherming van het ongeboren leven, èn het recht op hulp door de vrouw. Beide elementen wegen even zwaar in het afwegingsproces wat doorgemaakt moet worden. In de praktijk blijkt echter dat de Wet Afbreking Zwangerschap niet correct wordt nageleefd. Hoe mijn fractie ook aangedrongen heeft in de afgelopen jaren op een evaluatie van de praktijk, het is door onvoldoende steun van deze Kamer nog steeds zo ver niet gekomen. Er is voor onze fractie dan ook vooralsnog geen reden om te twijfelen aan de praktijk van "U vraagt, wij draaien", die een aantal jaren geleden al in een uitzending van Zembla aan de kaak werd gesteld. De wet mag dan wel helder en in zichzelf goed zijn, zij wordt niet op een juiste wijze nageleefd en in ieder geval niet serieus vanwege de overheid gehandhaafd.

De CDA fractie maakt zich derhalve zorgen over het volgende. Nu abortusklinieken de belangrijkste leverancier van foetaal weefsel zullen worden lijkt het erop alsof het ter beschikking stellen van foetaal weefsel een abortus zou kunnen legitimeren. Dat wil de minister niet, en dat wil ook mijn fractie niet. Ook is het niet de bedoeling dat gebruik van foetaal weefsel bevorderd zal worden, zegt de minister. Toch is het maar de vraag of het vrij verkrijgen van foetaal weefsel niet de vraag ernaar zal doen toenemen. Er zal steeds een concreet onderzoeksdoel voorafgaan aan de vraag om toestemming aan de vrouw die van plan is een abortus te ondergaan. Verder zegt het kabinet, ik citeer: "We zijn overigens van mening dat het tot op zekere hoogte geoorloofd kan zijn om de wijze waarop abortus wordt verricht aan te passen aan het feit dat het foetaal weefsel gebruikt zal worden." Dit roept een beeld op van vraag en aanbod, zonder toetsing van nut en noodzaak van het betrokken onderzoek en zonder afweging van mogelijke alternatieven voor het gebruik van foetaal weefsel. Een bedrijf of instelling vraagt aan, de abortuskliniek kijkt of zich een vrouw voor abortus meldt die zwanger is van een foetus van de gevraagde leeftijd, vervolgens wordt het materiaal na de abortus geleverd. Wat nu, wanneer het foetaal weefsel dat gevraagd is 16 weken oud moet zijn en een vrouw die 14 weken zwanger is bereid is de foetus ter beschikking te stellen. Kan haar dan gevraagd worden de abortus twee weken uit te stellen? Het lijkt mij absoluut van niet, maar ik zou graag het antwoord van de staatssecretaris vernemen. Of wordt het materiaal zo lang ingevroren en bewaard. Verder stel ik mij voor, dat het soms kan gaan om vrouwen uit het buitenland. Wordt hen ook de vraag gesteld? Of gaat het alleen om Nederlandse vrouwen? Wanneer het ook om buitenlandse vrouwen gaat, zijn er dan vraagstukken op het gebied van internationaal recht die daarbij een rol kunnen spelen? Voorts vraag ik mij af of ook buitenlandse bedrijven, onderzoekscentra en instellingen bestellingen bij abortusklinieken kunnen doen. Worden hun aanvragen ook in behandeling genomen? Welke concrete verzoeken om foetaal weefsel zouden niet in behandeling genomen moeten worden? Zijn daar voorbeelden van te geven? Of mag iedere vraag gehonoreerd worden?

De doeleinden van het gebruik van foetaal weefsel zijn nu in artikel 2 zeer ruim gedefinieerd. Naar de mening van de CDA fractie kan er gebruik op grote schaal plaatsvinden wanneer alle doeleinden in de gezondheidszorg ermee gediend mogen worden. Het gaat dan om toepassingen in het kader van therapie en diagnostiek, van productie van vaccins tot medisch-wetenschappelijk onderzoek en het onderwijs aan studenten in de biomedische studierichtingen. De belastende keuze die een vrouw zal moeten maken wanneer zij moet afwegen of zij de geaborteerde vrucht voor gebruik af zal staan, zal volgens mijn fractie waarschijnlijk niet incidenteel zijn maar eerder reguliere praktijk worden.

Mijn fractie is nog niet tevreden met de invulling van de in de Nota van wijziging aangeven nieuwe artikel 5a dat het 4e lid van artikel 4 in het oorspronkelijke voorstel moet vervangen. Onze zorg blijft dat de controleerbaarheid en handhaafbaarheid van de voorgestelde wetgeving onvoldoende zullen zijn gewaarborgd wanneer de inhoud van de door de instellingen op te stellen reglementen omtrent het gebruik van foetaal weefsel zo vergaand aan deze instellingen zelf wordt overgelaten. Mijn fractie verwacht van de regering dat zij tenminste met een voorstel komt waarin een pakket van minimale eisen is geformuleerd. Dat, zoals het wetsvoorstel aangeeft, eventueel, in een later stadium via een Algemene Maatregel van Bestuur kan worden bijgestuurd, is voor mijn fractie geen voldoende geruststelling. Bijsturen kun je namelijk pas als het eerst is fout gegaan en dat willen wij uiteraard niet afwachten. Is de regering alsnog dergelijke minimale eisen te formuleren? Kan de regering haar antwoord motiveren?

Ook vraagt mijn fractie zich af hoe de regering het voorgestelde verbod op de commerciële levering van foetaal weefsel wil handhaven in het licht van de vele mogelijkheden die tegenwoordig het Internet biedt en de nog relatief geringe greep die ons justitieapparaat hierop lijkt te hebben. Levering op niet-commerciële basis zal niet verboden zijn. Hoe kan worden nagegaan of het weefsel op niet-commerciële basis is verkregen? Mijn fractie voorziet problemen met de handhaafbaarheid en de controlemogelijkheden wanneer het wetsvoorstel eenmaal wet zal zijn. Hoe ziet de regering dit? Welke maatregelen staan de regering voor ogen? Is de minister van plan aan commerciële levering van foetaal weefsel een halt toe te roepen, ook al zou dit wetsvoorstel niet door de kamer worden goedgekeurd? Met andere woorden, worden de pakketjes met foetaal weefsel die naar het schijnt nu vanuit Amerika kunnen worden geïmporteerd, binnenkort door de douane tegengehouden?

Voorzitter, de CDA-fractie blijft het teleurstellend vinden dat het Voorstel van wet niet wordt meegenomen in het wetsvoorstel inzake handelingen met geslachtscellen en embryo's. In onze schriftelijke inbreng hebben wij al aangegeven dat wij dit verstandiger zouden vinden omdat wij van mening zijn dat handelingen met geslachtscellen en embryo's moeilijk valt scheiden van het gebruik van foetaal weefsel. Wanneer beide voorstellen zouden worden samengevoegd zou, naar de mening van mijn fractie, tot een meer afgewogen integrale oordeelsvorming kunnen worden gekomen. Ook ontgaat het mijn fractie nog steeds waarom de regering zo'n haast heeft dat zij een dergelijke samenvoeging niet wil overwegen. Staan er dan zoveel belangrijke medische experimenten of onderzoeken op stapel dat er beslist niet kan worden gewacht? Dat blijkt in ieder geval niet uit de beantwoording van de regering in de Nota naar aanleiding van het verslag. Bovendien blijkt uit de beantwoording van de regering dat er nu in Europees verband twee Protocollen worden voorbereid inzake de toelaatbaarheid van het gebruik van foetaal weefsel. Hoe is op dit moment de stand van zaken Europees bekeken? Kan de regering alsnog aangeven wat op dit moment de noodzaak is om nú het verbod op te heffen. Wat gaat er fout, wanneer we zouden besluiten om toch de tijd te nemen en de beide genoemde wetsvoorstellen te integreren en de Europese initiatieven af te wachten? Graag een reactie van de minister met concrete voorbeelden.

Voorzitter,
Ik wil afsluiten met enkele artikelsgewijze opmerkingen. Ten aanzien artikel 1 van het voorstel van wet wil mijn fractie opmerken dat zij niet akkoord kan gaan met de uitleg van de regering dat het gebruik van bestaande cellijnen en weefselkweken buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen. Deze cellijnen kunnen namelijk alleen via foetaal weefsel worden verkregen en verschillen naar hun aard niet van het oorspronkelijke materiaal. De CDA-fractie vreest dat bij de uitsluiting van de bestaande cellijnen van de reikwijdte van de wet er wildgroei zal ontstaan en een volledig verlies op de controle over waar menselijk erfelijk materiaal zoal terechtkomt. Voor het gebruik van bestaande cellijnen hoeft immers geen toestemming meer door de vrouw, de moeder van de foetus, te worden verleend. Overigens ben ik verbaasd over de opmerking van de minister dat donororganen die in het kader van de Wet op de orgaandonatie ter beschikking komen ook bij wijze van wetenschappelijk experiment in dieren kunnen worden geïmplanteerd. Is dit wel afdoende bekend bij de door het Ministerie van VWS geregistreerde donoren?

Voorts zou ik de minister nogmaals om verduidelijking vragen van het in artikel 5 en 6 voorgenomen standpunt dat foetaal weefsel niet herleidbaar tot de vrouw of haar partner zal worden bewaard. Wanneer je dat niet doet, dan wordt de mogelijkheid voor de vrouw om haar gegeven toestemming voor het gebruik van foetaal weefsel later weer in te trekken toch in feite een dode letter? Het door de regering te berde gebrachte argument als zou het herleidbaar bewaren van foetaal weefsel de privacy van personen kunnen schaden, is voor mijn fractie totaal niet overtuigend. De overheid bewaart namelijk van ons allen privacygevoelige informatie en we mogen er als burgers vanuit gaan dat ze hiertoe niet alleen zeer wel in staat is, maar tevens weet te voorkomen dat onbevoegden hierin inzage krijgen. Wanneer de overheid zou aangeven hiertoe niet in staat te zijn, geeft zij zichzelf een brevet van onvermogen en zouden wij met de regering een discussie moeten gaan starten over de vraag welke andere door de overheid beheerde privacygevoelige informatie blijkbaar niet veilig is. Kortom, de leden van de CDA-fractie willen de regering nogmaals ernstig in overweging geven om foetaal weefsel herleidbaar te bewaren. Graag vernemen zij van de regering hiertoe genegen is. Ten aanzien van artikel 6, het derde lid, heb ik al aangegeven dat de CDA fractie de mening van de regering niet deelt dat de regeling van de bewaring van foetaal weefsel in eerste instantie geheel aan de betrokken instellingen kan worden overgelaten. Zij zijn van mening dat de regering ten minste een pakket aan minimale eisen en condities moet formuleren. Wachten tot het fout gaat en dan met een Algemene Maatregel van Bestuur reageren, lijkt de CDA-fractie geen verstandig beleid. Voorts heb ik al gezegd dat mijn fractie ernstige twijfels heeft bij de handhaafbaarheid van artikel 8. Zeker met het oog op de vele mogelijkheden die het Internet zal bieden.

Voorzitter,
Concluderend:

1. De CDA-fractie blijft van mening dat het gebruik van foetaal weefsel niet in een apart wetsvoorstel zou moeten worden vastgelegd. Zeker niet, nu het wetsvoorstel embryowet bij de Kamer aanhangig is gemaakt en in behandeling is genomen (volgende week moet het verslag daarvoor worden ingediend). Behandeling in het kader van dat wetsvoorstel had ons meer logisch en wenselijk geleken.
2. Bij ons heerst gerede twijfel aan de dringende noodzaak van het gebruik van foetaal weefsel op dit moment. Op alternatieven, die de bezwaren zoals die samenhangen met het voorliggende wetsvoorstel, niet kennen, wordt niet of niet voldoende ingezet.
3. Ik wijs in dat verband ook op de door deze Kamer aanvaarde motie-Van der Vlies. De Kamer zou pas echt een volledig en weloverwogen oordeel over het voorliggende wetsvoorstel kunnen uitspreken als de uitkomsten daarvan bekend en hier besproken zijn.
4. De direkte koppeling van het beschikbaar krijgen en het gebruik van foetaal weefsel aan de problematiek van de abortus provocatus is gaat de CDA-fractie te ver. Temeer, gelet op de ervaringen met de naleving en de handhaving van de Wet Afbreking Zwangerschap.
5. Hiermee is niet gezegd dat de CDA-fractie de deur met een ferme zwaai in het slot gooit. Wij hebben altijd benadrukt dat wetenschappelijk onderzoek veel heil en zegen heeft gebracht voor veel ziekten en zeer. Zij mag dan ook niet geblokkeerd worden, maar dient wel genormeerd plaats te vinden.
6. Wij dringen nogmaals aan op een evaluatie naar het functioneren van de Wet Afbreking Zwangerschap. Een evaluatie, waar een verworpen motie van de GPV-fractie in 1993 al om vroeg en die toen ook de steun van de CDA-fractie heeft gekregen. De uitkomsten en de bespreking daarvan zouden bij een nadere afweging betrokken moeten worden.
7. Ook de resultaten als uitvloeisel van de uitvoering van de motie-Van der Vlies, die inzicht moet bieden in de mogelijke alternatieven voor gebruik van foetaal weefsel, zullen dan bij die nieuwe afweging betrokken moeten worden.
8. Gebruik van foetaal weefsel dat via een spontane abortus beschikbaar komt, achten wij principieel van een andere orde dan het gebruik van foetaal weefsel dat via een abortus provocatus beschikbaar komt. Wij zouden daarvoor dan ook ruimte willen laten. Gelet hierop ziet de CDA-fractie thans geen mogelijkheid instemming te betuigen met het voorliggende wetsvoorstel.