Ministerie van Buitenlandse Zaken

http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=407191



Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 DEN HAAG Directie Mensenrechten en Vredesopbouw Afdeling Humanitaire Hulp Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag Nederland

Datum 16 januari 2001 Auteur André Vaughan

Kenmerk HH-2264/00 Telefoon 31-70-3486119

Blad /1 Fax 31-70-3484486

Bijlage(n) 1 E-mail andre.vaughan@minbuza.nl

Betreft Uw verzoek betreffende een standpuntbepaling betreffende een EU Mededeling/Ontwerp-verordening inzake bestrijding van antipersoneelsmijnen

Zeer geachte Voorzitter,

Onder verwijzing naar de brief van de Griffier Uwer Commissie d.d. 20 oktober 2000, kenmerk Buza 2000/82, informeren wij u als volgt.

Bijgaand treft u een notitie aan waarin het Nederlandse standpunt aangaande de Mededeling en Ontwerp-verordening Bestrijding van antipersoneelsmijnen: een grotere bijdrage van de EU (COM (2000) 111 dd. 14.03.2000) uiteen wordt gezet.

De Minister van Buitenlandse Zaken De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking

Notitie

Onderwerp: Standpuntbepaling inzake de Mededeling en Ontwerp-verordening van de Europese Commissie inzake een grotere bijdrage van de Europese Unie t.b.v. de bestrijding van antipersoneelmijnen.


1. Achtergrond


De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft bij brief van 20 oktober 2000 de Minister van Buitenlandse Zaken gevraagd om een notitie over standpuntbepaling inzake de Mededeling en Ontwerpverordening inzake Bestrijding van antipersoneelmijnen. (N.B. De term 'mijnbestrijding' die in de Mededeling en de Ontwerp-verordening wordt gebruikt, is strikt genomen een onvolledige vertaling van het Engelse begrip 'mine action', dat bijvoorbeeld ook elementen uit het Ottawa-verdrag omvat inzake slachtofferhulp en mine awareness. De verordening strekt zich ook uit over dit soort activiteiten. T.b.v. eenduidige terminologie wordt echter in deze notitie de in de Mededeling en Ontwerp-verordening gehanteerde term "mijnbestrijding" gebruikt.)

Op 14 maart 2000 presenteerde de Europese Commissie (EC) de mededeling 'Bestrijding van antipersoneelmijnen: een grotere bijdrage van de Europese Unie' (COM (2000) 111). De mededeling ging vergezeld van een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement (EP) en van de Raad inzake de bestrijding van antipersoneelmijnen. In de
mededeling
wordt een beknopt overzicht gegeven van de mijnbestrijdingsacties die de Europese Unie (EU) tot dusver heeft gevoerd en, in grote lijnen, van de beleidsmaatregelen die de EU beter in staat zullen stellen haar leidende rol te spelen bij het te boven komen van het wereldwijde probleem op het terrein van mijnen. De
verordening
beoogt een betere coördinatie en samenwerking op het niveau van de Europese Gemeenschap en de internationale gemeenschap om aan de vereisten van het Ottawa-verdrag te voldoen. De mededeling en de verordening zijn op verschillende niveaus besproken. De uitkomsten hiervan en het Nederlandse standpunt inzake de mededeling en de ontwerpverordening zijn weergegeven in onderhavige notitie.


2. Samenvatting mededeling en concept verordening

2.1 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad

'Bestrijding van antipersoneelmijnen: een grotere bijdrage van de Europese Unie'

Na jarenlange politieke activiteiten om de aandacht te vestigen op het humanitaire leed dat, vaak lang na afloop van een conflict, wordt veroorzaakt door landmijnen, is op 1 maart 1999 het Ottawa-verdrag, inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens, in werking getreden. De Europese Unie is één van de regio's binnen de internationale gemeenschap die het meest bijdragen aan mijnbestrijding wereldwijd. Tijdens de periode 1992-1998 heeft de Gemeenschap (EG) meer dan 180 M EURO gereserveerd voor mijnbestrijding. Een vergelijkbaar bedrag is door de afzonderlijke lidstaten besteed aan bilaterale acties. De Europese Unie wil zich blijvend inzetten voor mijnbestrijding. De EU wil voor de komende jaren minstens evenveel middelen uittrekken als voorgaande jaren. Via de Gemeenschap en de Unie zijn beleidsmaatregelen uitgewerkt op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, herstel en wederopbouw, humanitaire bijstand en onderzoek. Hoofddoelstelling van het huidige EU-beleid is om, in coördinatie met andere leden van de internationale mijnbestrijdingsgemeenschap, hulp te verlenen bij de uitbanning van de plaag van antipersoneelmijnen binnen de komende 10-15 jaar. De EU wil, om dit hoofddoel te bereiken, streven naar meer internationale samenwerking, coördinatie en rationalisering van procedures. Hierbij erkent de EU de centrale rol van de Verenigde Naties en wordt gewaakt voor duplicatie van beleid.

2.2 Voorstel voor een Verordening van het Europese Parlement en van de Raad inzake de bestrijding van antipersoneelmijnen

Mijnbestrijding is een wezenlijk onderdeel van tal van humanitaire hulp-, herstel- en wederopbouwprojecten in voormalige conflictgebieden. Mijnbestrijding is echter ook een gespecialiseerde activiteit met eigen prioriteiten, operationele vereisten en politieke verplichtingen, die nauw verband houden met het Ottawa-verdrag. De Commissie constateert dat het gewenst is de steunmaatregelen beter te coördineren en deze meer samenhangend, transparant, zichtbaar, verantwoordelijk en doeltreffend te maken. De Commissie concludeert dat er derhalve behoefte is aan één enkele, sterk verhoogde, horizontale, aparte begrotingslijn, die functioneert volgens één enkel geheel van voorschriften en procedures, zoals neergelegd in de ontwerpverordening. Deze voorschriften en procedures zijn gericht op het bevorderen van een logisch samenhangende humanitaire mijnbestrijdingsstrategie, zowel op communautair als op internationaal niveau.

De voornaamste doelstellingen van de mijnbestrijding door de Gemeenschap, zoals genoemd in Artikel 2, lid 1, van de ontwerpverordening, zijn:

de opstelling en de uitvoering van een mijnenruimings-strategie voor civiele doeleinden en ondersteuning van de controle daarop

helpen van staten met een landmijnprobleem bij het zich houden aan hun verplichtingen krachtens het Ottawa-verdrag

binnen de door mijnen geteisterde landen nationale diensten en plaatselijke capaciteit creëren en in stand houden om de mijnbestrijdingsacties zo doeltreffend mogelijk te voeren

op humanitaire noodsituaties reageren, dodelijke ongevallen voorkomen en helpen bij revalidatie van mijnslachtoffers

het uittesten in de betrokken landen zelf van doelgerichte mijnbestrijdingsoutillage en -technieken en de operationele in bedrijfstelling daarvan steunen.

De krachtens de verordening te financieren acties zullen hoofdzakelijk ten goede komen aan landen die het Ottawa-verdrag hebben ondertekend. Uitzonderingen mogen worden gemaakt voor humanitaire noodsituaties of voor landen waar het nationale overheidsapparaat niet functioneert (N.B. Nederland steunt in principe alleen landen die het Ottawa-verdrag ook hebben

geratificeerd
, zie 3.1).


3. Nederlands beleid ten aanzien van ontmijning
3.1 Beleidskader Humanitair Ontmijnen

Het Nederlandse beleid ten aanzien van Humanitair Ontmijnen is neergelegd in het Beleidskader Humanitair Ontmijnen dat de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking in augustus 1999 aan de Tweede Kamer heeft aangeboden.

Nederland behoort sinds 1996 tot de groep voornaamste donoren voor ontmijningsoperaties. Hoofdzaak binnen het Nederlandse ontmijningsbeleid is het garanderen van de voortgang van lopende ontmijningsoperaties met gebruik van beschikbare technieken, alsmede het opstarten van nieuwe operaties. Onderzoek naar verbetering van detectietechnieken wordt gezien als ondergeschikte doelstelling. Nederlandse prioriteit wordt derhalve gegeven aan daadwerkelijke ontmijningsprojecten (clearance). Voorrang wordt gegeven aan voortzetting van eerder gesubsidieerde programma's boven nieuwe activiteiten, onder meer teneinde gedane investeringen zo goed mogelijk te benutten. Capaciteitsversterking en training wordt prioritair geacht in verband met het streven tot een zo spoedig mogelijke overdracht van ontmijningstaken aan de nationale overheid van het betreffende land. Nederland levert hieraan eveneens een bijdrage door militaire instructeurs uit te zenden voor het opzetten of ondersteunen van opleidingsfaciliteiten in diverse landen.

Nederland subsidieert alleen ontmijningsprogramma's die voldoen aan de criteria van de 'Mine action guidelines' van UNMAS (United Nations Mine Action Service). In principe komen alleen landen die het Ottawa-verdrag hebben geratificeerd in aanmerking voor Nederlandse steun. Ook dient er sprake te zijn van een constructief klimaat van de lokale overheid inzake mijnopruiming. In uitzonderlijke gevallen kunnen subsidies worden verstrekt aan programma's in landen die niet aan de Ottawa-eis voldoen, bijvoorbeeld in landen waar erkend centraal gezag ontbreekt, of wanneer ontmijning een voorwaarde is voor het verlenen van humanitaire hulp. Het leggen van mijnen in de betreffende gebieden dient uiteraard wel te zijn gestaakt. Prioriteit bij het toekennen van subsidies wordt gegeven aan de landen waarmee Nederland een bilaterale hulprelatie onderhoudt of waar Nederland bijdragen levert aan activiteiten gericht op mensenrechten, vredesopbouw en goed bestuur.

Het Nederlandse beleid komt op hoofdlijnen overeen met het beleid dat de Commissie volgens de ontwerpverordening voorstaat. De ontwerpverordening is in verschillende organen besproken, Nederland heeft daar haar standpunten duidelijk kunnen maken.

3.2 Standpuntbepaling Nederland in Raadswerkgroep en OS-raad

De ontwerpverordening is besproken in de Raadswerkgroep OS en de OS-Raad. Nederland kan in het algemeen instemmen met de door de Commissie voorgestane consolidatie van begrotingslijnen, teneinde betere coördinatie, samenhang en doeltreffendheid van het EU-beleid terzake te garanderen. Het Nederlandse standpunt concentreert zich op een zo breed mogelijke geografische inzet en aansluiting bij de doelstellingen van het Ottawa-verdrag. Duplicatie van bestaande (VN) coördinatiestructuren dient te worden voorkomen.

Nederland heeft in de OS-groep en de OS-raad de volgende standpunten ingenomen:

Naar Nederlandse opvatting komt hulp in principe alleen ten goede aan landen die het verdrag van Ottawa hebben geratificeerd. Er kan echter voor worden gekozen tevens landen die het verdrag hebben ondertekend maar om bepaalde redenen nog niet hebben geratificeerd, te steunen. Nederland acht een zo groot mogelijk geografische reikwijdte van groot belang.

De doelstelling van voorraadvernietiging, die in de verordening ontbreekt, dient expliciet te worden gemaakt. Voorraadvernietiging is belangrijk omdat het preventief werkt, het helpt landen te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit het Ottawa-verdrag. Dit is met name van grote betekenis voor die landen die het Ottawa-verdrag nog niet hebben ondertekend juist omdat zij inschatten zonder internationale hulp niet aan de verplichting te kunnen voldoen om binnen 4 jaar hun voorraden te vernietigen. Wanneer de activiteiten zouden worden beperkt tot ontwikkelingsgerelateerde doelen (in de praktijk zal dit neerkomen op ontmijning), zou voorbij worden gegaan aan deze belangrijke doelstelling van Ottawa (zie de juridische overwegingen onder 4.1). Nederland wordt op dit punt gesteund door Spanje en Oostenrijk.

Coördinatie op het gebied van Mine Action wordt toegejuicht, maar duplicatie van bestaande structuren en mechanismen dient te allen tijde te worden voorkomen. Nederland heeft zich vaak ingezet voor de versterking van de coördinerende rol van UNMAS. Het in de Mededeling genoemde voornemen een centrale gegevensbank op te zetten (punt 38) lijkt op duplicatie, aangezien dergelijke vormen van informatiebeheer reeds bestaan bij UNMAS , in samenwerking met GICHD (Geneva Centre for Humanitarian Demining). Nederland geeft de voorkeur aan financiële ondersteuning ten einde bestaande instellingen en initiatieven in staat te stellen systemen en activiteiten te optimaliseren.

Internationale coördinatie verdient de aandacht, doch vindt naar Nederlandse mening al op adequate wijze plaats in het kader van het intersessionele werk dat door de Standing Committees in Genève wordt verricht. De Commissie zou er meer prioriteit aan moeten geven ook bij deze bijeenkomsten aanwezig te zijn.

Wat betreft Research & Development sluit het Nederlandse standpunt aan bij de verordening: verbetering van reeds bestaande, vaak relatief eenvoudige technieken geniet de voorkeur boven de ontwikkeling van nieuwe, vaak kostbare, technieken, die in het veld moeilijk toepasbaar zijn. Testen met reeds beproefde ontmijningsmiddelen in de landen van uitvoering van een ontmijningsproject wordt als overbodig beschouwd.


4. Ontmijning op Europees niveau

4.1 Juridische complicaties (rechtsgrondslag)

De conceptverordening is door de Juridische dienst van de Raad (JDR) beoordeeld op haar rechtsgronden. JDR heeft geconcludeerd dat artikel 179 van het EG-Verdrag onvoldoende basis biedt voor het aannemen van de verordening. Artikel 179 EG beperkt de reikwijdte van de verordening tot acties in ontwikkelingslanden. Om te voorkomen dat de Gemeenschap haar bevoegdheden zou overschrijden, heeft JDR voorgesteld enerzijds de geografische reikwijdte van de verordening te beperken tot ontwikkelingslanden en anderzijds ondersteuning te beperken tot acties gericht op ontwikkelingsdoelstellingen. De OS raadswerkgroep heeft besloten dat de door JDR voorgestelde wijzigingen politieke besluitvorming behoeven en COREPER om advies gevraagd.

Hierboven is reeds aangegeven hoe Nederland heeft gereageerd op deze kwestie. De meeste lidstaten in de werkgroep pleitten voor een zo groot mogelijke geografische reikwijdte van de verordening en bovendien voor zo breed mogelijke doelstellingen, waaronder ook acties die niet direct met ontwikkelingsdoeleinden te maken hebben, zoals voorraadvernietiging, kunnen vallen. Een oplossing voor het probleem als gevolg van het beperkte bereik van artikel 179 EG is de verordening te baseren op twee verschillende verdragsartikelen. Enerzijds op artikel 179 EG, dat acties in ontwikkelings-landen mogelijk maakt en anderzijds op artikel 308 EG, dat acties in andere landen dan ontwikkelingslanden mogelijk maakt. Acties die niet vallen onder OS-beleid, raken echter aan GBVB. Naar Nederlandse visie kunnen acties, als voorraadvernietiging, die ontwikkelingsdoeleinden dienen, onder artikel 179 EG vallen. Wat betreft een bredere geografische reikwijdte kan worden gesteld dat aangezien artikel 179 EG ontwikkelingslanden niet expliciet definieert of afbakent en in de praktijk de meeste fondsen toch al ten behoeve van duidelijke ontwikkelingslanden zullen worden aangewend, bij twijfelgevallen kan worden teruggevallen op het ontbreken van een scherpe definitie. Omdat bovendien zowel in de Raad als in het EP de besluitvormingsprocedures voor de twee verdragsartikelen verschillend zijn, zou dit het aannemen van de verordening onnodig compliceren.

Tijdens de bijeenkomsten van de OS raadswerkgroep is gebleken dat er bij de andere lidstaten weinig weerstand was tegen de idee de verordening op twee verschillende verdragsartikelen te baseren. Inmiddels is door JDR en COREPER, met goedkeuring van de Raad, besloten, dat de Raadswerkgroep verder kan werken met het opstellen van twee 'tweelingverordeningen', één gebaseerd op artikel 179 EG en één gebaseerd op artikel 308 EG, die, met uitzondering van artikel 1 en de overwegingen hierbij, identiek zullen zijn.

Reacties van andere lidstaten

Over het algemeen delen de lidstaten de mening dat met de verordening gestreefd moet worden naar een zo groot mogelijke geografische reikwijdte en zo breed mogelijke doelstellingen. Het opstellen van twee 'tweelingverordeningen' om dit te bereiken, wordt derhalve gesteund.


5. Conclusie / samenvatting Nederlands standpunt
Concluderend kan worden opgemerkt dat Nederland zeer positief staat tegenover de ontwerpverordening. De mededeling en de ontwerpverordening weerspiegelen op de belangrijkste punten het Nederlands mijnbestrijdingsbeleid. Het Nederlandse standpunt is in overeenstemming met dat van de meeste lidstaten doordat er wordt gestreefd naar een zo breed mogelijke geografische spreiding van de activiteiten ter bestrijding van antipersoneelmijnen.

Samenvattend kan worden gesteld dat met betrekking tot de strijd tegen antipersoneelmijnen en met betrekking tot de mededeling en het voorstel voor een verordening van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende een grotere bijdrage van de EU aan mijnbestrijding, Nederland de volgende standpunten inneemt:

Nederland juicht toe dat de Commissie het initiatief heeft genomen het EU beleid ten aanzien van mijnbestrijding te versterken.

Nederland pleit voor een zo breed mogelijke geografische inzet en aansluiting bij de doelstellingen van het Ottawa-verdrag.

Nederland waarschuwt voor duplicatie van bestaande (VN) structuren. Met name de centrale rol van UNMAS dient te worden erkend.

Nederland benadrukt het belang van de doelstelling van voorraadvernietiging. Dit is in de oorspronkelijke ontwerptekst niet opgenomen.

Nederland geeft de voorkeur aan verbetering van reeds bestaande, vaak relatief eenvoudige technieken boven de ontwikkeling van nieuwe, vaak kostbare, technieken, die in het veld moeilijk toepasbaar zijn. Testen met reeds beproefde ontmijningsmiddelen in de landen van uitvoering van een ontmijningsproject wordt als overbodig beschouwd.

Het algemene EU-beleid ten aanzien van antipersoneelmijnen zal in GBVB-kader moeten blijven worden behandeld.



_____

Kenmerk
HH-
Blad /1

===