Commissariaat voor de Media

ACTUEEL : LENNART VAN DER MEULEN OP TELECONGRES, D.D. 16 JANUARI 2001

Mediatoezicht is een schone taak, bijdrage van Lennart van der Meulen, Commissariaat voor de Media, aan het Telecongres, 16 januari 2001.

In december was ik op bezoek bij Mediakabel in Capelle. Ik was daar omdat de kabelexploitant van mening is dat zijn near video on demand service Mr Zapp geen omroepdienst is. Voor Mr Zapp en vergelijkbare diensten als MaxTV van Casema is dat van belang, omdat die dienst dan niet onder het regime van de Mediawet valt en dus ook niet onder het toezicht van het Commissariaat voor de Media.
Dat betekent voor Mediakabel geen administratieve rompslomp om toestemming te vragen, geen toezichtskosten, geen verplichte aansluiting bij het NICAM - de instelling die minderjarigen moet beschermen tegen schadelijke beelden - en eventueel daaruit voortvloeiende beperkingen voor het uitzenden van films. En - en daar gaat het vooral om - geen verplichting om een bepaald percentage Nederlandse en Europese films aan te bieden.

Mediakabel reserveert de helft van haar kabelcapaciteit voor Mr Zapp. Op 25 van de 50 kanalen wordt een standaard en een pluspakket aan zenders verspreid. Op de andere 25 kanalen worden in een carrousel en met verschillende aanvangstijdstippen films uitgezonden. Populaire films draaien op meerdere kanalen tegelijk met een kort tijdsverschil. Via zijn elektronische programmagids kiest de abonnee een film en lift tegen betaling mee op het kanaal waar die film gaat draaien.
Het is een soort elektronische multiplex, een huis-Pathétheater en zo ziet Mediakabel het ook. Maar volgens de letter van de Mediawet is er sprake van 25 omroepkanalen en is Mediakabel niet één elektronische bioscoopexloitant, maar een consortium van 25 commerciële omroepinstellingen.
In het eerste geval zou niemand het in z'n hoofd halen om zich te bemoeien met de vraag of er voldoende Nederlandse of Europese films in de zalen draaien of in de schappen van de videotheek liggen. Terwijl in het tweede geval 40 procent van het filmaanbod Nederlandstalig en de helft van Europese afkomst moet zijn.

Mr Zapp uit Capelle is een interessante casus omdat de digitale filmservice zich op het grensvlak tussen omroep en elektronische dienstverlening bevindt. De klassieke omroepwetgeving is er nog net op van toepassing. Maar het is de vraag of die wetgeving naar de letter niet te rigide uitwerkt en naar de geest nog wel zinvol is. Juridisch valt er nog heel wat te steggelen over de vraag of we nu wel of niet met 25 omroepen te maken hebben. Praktisch is het eigenlijk belachelijk om voor alle 25 kanalen een zendmachtiging aan te moeten vragen, terwijl die kanalen één meerkeuze zender opleveren.
Blijft de vraag open of voor het filmpakket dat Mr Zapp aanbiedt wel of geen regels moeten gelden. Gelet op wat de Europese Commissie en individuele lidstaten van belang vinden en de regels uit de Richtlijn Televisie zonder Grenzen valt ook Mr Zapp onder de quotaverplichting en de verplichting minderjarigen te beschermen tegen schadelijke beelden. Net als abonneezenders als Canal+ en zenders uit pluspakketten als Extreme Sports van UPC. Ook Mr Zapp zal dus aan een aantal verplichtingen die voortvloeien uit de mediawetgeving moeten voldoen. Maar dan wel als één dienst als het aan het Commissariaat ligt, en die opvatting past binnen de discussie in Europa over de toepassing en eventuele aanpassing van de Richtlijn vanwege de digitalisering.

Mr Zapp laat zien dat door de digitalisering en nieuwe verspreidingstechnieken de afbakening tussen omroep en andere elektronische informatiediensten vervaagt en dat het steeds lastiger wordt om omroep als domein af te perken. Om te bepalen wie nu wel of geen omroepinstelling is en wat nu nog wel en wat geen omroep is. Het is een praktijkvoorbeeld van de convergentieproblematiek.

De nieuwe verschijningsvormen van informatie - en dan met name de opkomst van elektronische informatiediensten via Internet - leiden logischerwijs tot een discussie over de vraag waarom slechts of juist waarom nog voor omroep zoveel specifieke regels moeten gelden.
De ene kant benadrukt de noodzaak van uitbreiding van voor de omroep kenmerkende regels naar nieuwe informatiediensten. Principes als onafhankelijkheid van de media, scheiding tussen redactie en commercie en enige bescherming van jongeren en consumenten worden zo belangrijk geacht, dat die net zo goed dienen te gelden voor nieuwe media die de oude verdringen. De andere kant bepleit afschaffing van specifieke omroepregels omdat traditionele radio en televisie steeds minder een dominante positie innemen in de informatievoorziening en dus geen uitzonderingspositie behoeven. Er is steeds minder reden om het principe van de vrijheid van meningsuiting te knechten voor omroep nu de toegankelijkheid van de nieuwe media zo groot is, het aanbod zo divers en de onafhankelijkheid niet minder dan bij print.

Velen, in de VS inmiddels omgedoopt tot Internetromantici, denken dat het radicale, democratische en interactieve karakter van Internet voldoende tegenwicht kan bieden aan de macht van de grote mediaconcerns en het fusiegeweld in de media. Volgens hen zal Internet de vrijheid van meningsuiting en de onafhankelijkheid en diversiteit van de media blijven waarborgen. De romantici wijzen op de talloze initiatieven op Internet: web-zines met onafhankelijke journalistiek en audio-sites waar je het werk van onafhankelijke artiesten kunt downloaden, en het succes van het radiostation B92 dat na sluiting Milosevic online slapeloze nachten wist te bezorgen. In 1995 omschreef John Perry Barlow de fusies en concentraties in de media schamperend als het herschikken van de stoelen op het dek van de Titanic. Ik weet niet of hij er nog zo over denkt.

Als je de ontwikkelingen van de afgelopen 5 jaar bekijkt zie je dat de mediagiganten ook op het Web een steeds grotere rol spelen. Veel sites van kleine onafhankelijke mediabedrijven, met hoeveel toewijding en professie ook gemaakt, kunnen niet tegen de grote opboksen. Kleinschalig begonnen en inmiddels succesvolle initiatieven, zoals vele zoekmachines en nieuwssites zijn inmiddels opgeslokt door uitgevers en andere grote mediaconcerns. En in Nederland verkoopt VNU Ilse en Startpagina waarschijnlijk alweer aan een nog groter concern. De tegenhangers van de romantici, de radicalen, wijzen op de ontwikkeling dat ook op het World Wide Web de informatievoorziening steeds meer in de handen van steeds minder partijen komt. De grote mediaconcerns hebben de kennis en ervaring in huis om populaire sites te bouwen. Plus een concurrentievoorsprong omdat zij met hun andere media de aandacht kunnen vestigen op hun Internetactiviteiten. Gevolg is dat de meeste Internetgebruikers net als de meeste televisiekijkers hun nieuws en informatie maar bij een beperkt aantal partijen vandaan halen. Volgens de radicalen moeten van Internet geen wonderen verwacht worden. "Technology is not going to set us free" schrijft Jim Boothroyd in zijn artikel "Death of the regulator". De radicalen in de VS bepleiten dan ook een actievere opstelling van de overheid ten opzichte van Internet: zoveel mogelijk niet-commerciële initiatieven steunen, limieten stellen aan omvang en belangen van mediabedrijven en het fusiegeweld in medialand nauwlettend volgen.

De discussie over het reguleren van omroep en Internet lijkt in Europa op korte termijn niet door te slaan naar deze of gene zijde. De regels voor omroep zullen niet drastisch versoepeld worden. Er komen juist strengere regels voor publieke omroepen en er worden nieuwe specifieke regels verzonnen om bijvoorbeeld te voorkomen dat grote evenementen door betaaltelevisie uitgemolken kunnen worden voor een fiks betalend publiek en via open netten te zien blijven.
Maar er wordt evenmin gekozen voor regelgeving voor bijvoorbeeld Internet. Onlangs nog liet in eigen land het kabinet bij een voorstel voor de herziening van artikel 7 van de Grondwet de vrijheid van meningsuiting prevaleren boven eventuele regels voor andere informatiediensten. Het stellen van regels zal ook in de informatiemaatschappij beperkt blijven tot het omroepdomein.

Een andere slag in de discussie over regelgeving is de vraag of veel Internetdiensten - van real time en full stream audio en video tot het openstellen van elektronische databanken - niet gewoon als moderne omroep beschouwd moeten worden. Door aanpassing van de definitie van omroep in de Mediawet en de
Telecommunicatiewet zijn dan alsnog nieuwe diensten onder het omroepregime te plaatsen.

Niet ondenkbaar en zelfs wenselijk naarmate de invloed van nieuwe elektronische diensten groter wordt is het dat de branche zelf - net als de print - op basis van zelfregulering regels stelt. Redactiestatuten die journalistieke onafhankelijkheid garanderen zoals bij de dagbladen, klachten en rectificatieprocedures die burgers een recht op weerwoord garanderen als zij geschaad zijn, en bescherming van consumenten en minderjarigen houden hun waarde ook in een virtuele informatiewereld. Het kan in dat opzicht geen kwaad om informatieproviders te betrekken bij vormen van zelfregulering die we in Nederland kennen: De Reclame Code Commissie, de Raad voor de Journalistiek of het nieuwe classificatie instituut, het NICAM. Naarmate de branche zelf meer verantwoordelijkheid toont zal de roep om regelgeving vanzelf verstillen.

Ik zie in de ontwikkeling van de digitale informatiemaatschappij geen aanleiding voor afschaffing van specifieke omroepregulering en ik verwacht evenmin dat de Europese Unie of landen in Europa op korte of middellange termijn de bestaande regels drastisch zullen versoepelen. Vooralsnog zijn en blijven de grote radio en televisiezenders de dominante bronnen voor verstrooiing, informatie, cultuur en educatie. Er komt wel steeds meer bij in de marge. Sterke publieke omroepen met een duidelijk onderscheidende taakopdracht en controle daarop spelen een belangrijke rol in de informatievoorziening, maar moeten de ontwikkeling van de markt niet frustreren. Ook daar zijn regels voor nodig. De druk op de commerciële omroep om te renderen is zo groot dat er regels moeten zijn voor de redactionele onafhankelijkheid en de grenzen van de commercialisering.

Het is wel te hopen dat bij de aanstaande herziening van de Richtlijn Televisie zonder Grenzen rigide uitwerking van regelgeving op het grensvlak tussen omroep en elektronische informatiediensten wordt aangepakt. Ook valt er te pleiten voor meer flexibiliteit bij de toepassing van de programmaquota en meer vormen van zelfregulering voor de commerciële omroepsector. Voor de naleving van de reclame en sponsorregels lijkt dat een stap te ver. Maar ik vind wel dat als de commerciële omroepen op basis van zelfregulering een eigen sponsor- en reclamecode zouden willen opstellen en naleven, serieus gekeken moet worden of dit als alternatief kan dienen voor de vrij gedetailleerde regelgeving op dit punt. Zo'n reclame- en sponsorcode moet dan ook voor Internet gelden.

Zolang er specifieke regels voor omroep bestaan dienen die regels te worden nageleefd. In Europa is het inmiddels een algemeen aanvaard principe dat het toezicht op de naleving berust bij een onafhankelijk toezichthouder. Op de valreep van 2000 is dit principe door de raad van Europa nog eens bevestigd door de vaststelling van een Aanbeveling over de onafhankelijkheid van toezichthoudende autoriteiten in de omroepsector door de Raad van Ministers.

Mediaregulators hebben de laatste jaren in vrijwel alle Europese landen een haast vanzelfsprekende rol toebedeeld gekregen in het toezicht op de omroep. Je zou kunnen zeggen dat het sectorspecifiek toezicht springlevend is. Zo werd in april 1995 door het Commissariaat en een handjevol collega-toezichthouders haast als hobbyclubje een platform opgericht voor mediatoezichthouders dat inmiddels is uitgegroeid tot een club van 35 organisaties uit 29 Europese landen, het Europees Platform voor Regulating Authorities. Alleen Luxemburg ontbreekt nog, geloof ik. De Europese Commissie en de Raad van Europa wonen ieder half jaar de EPRA-vergadering als waarnemer bij. Toezichthouders zijn vertegenwoordigd in het Contact Comité, het mediaoverlegorgaan van de Commissie.

Kenmerkend voor Europa is wel dat vrijwel geen enkele mediatoezichthouder dezelfde taken en bevoegdheden kent. Zo zijn er verschillen in mogelijkheden om naleving af te dwingen. In dat opzicht is het Commissariaat met zijn sanctiemogelijkheden een zware jongen. Er zijn verschillen omdat in sommige landen het toezicht zich tot de commercie of de publieke omroep beperkt. Er zijn verschillen in optreden. Met als ene uiterste de Franse CSA die iedere seconde uitzending registreert tot toezichthouders die slechts op klachten reageren. En er zijn verschillen in taken. In veel landen wordt het werk, dat hier door de Reclame Code Commissie, het NICAM en de Raad voor Journalistiek wordt gedaan, door de toezichthouder verricht. Zo verleent de Britse ITC niet alleen zendvergunningen. Ze behandelt ook jaarlijks duizenden klachten van burgers over reclamespotjes. Vooral wanneer het dierenwelzijn in het geding is. Een gebraden kip die de pan uitvloog was onlangs goed voor 400 klachten. Dat hoor je in de UK niet te doen met pluimvee. Als ergens afstemming van het toezicht op media nodig is dan is er dus vooral binnen de sector zelf nog veel werk te verrichten.

Samenvoeging van toezicht op de media met toezicht op telecommunicatie komt in relatief weinig landen voor. Net zo min als integratie van het mediatoezicht met mededingingstoezicht. Met uitzondering van Italië en Finland heeft nog steeds elk land zowel een toezichthouder voor de omroep als een toezichthouder voor de telecommunicatie. Italië heeft met één toezichthouder voor telecommunicatie en media, de AGCOM, de spits afgebeten. Dit instituut werkt echter nog wel met twee uitdrukkelijk gescheiden loketten, waarvan de een vooral omroepzaken behandelt en de ander zich vooral met telecomkwesties bezighoudt.
Het beheer van de omroepfrequenties, in Nederland bij de RDR, ligt in het buitenland vaak bij een van de twee toezichthouders. Verder kennen vrijwel alle landen speciale wetgeving voor media-eigendom. Landen als Noorwegen en Duitsland hebben zelfs gekozen voor een aparte toezichthouder op de mededinging en concentraties binnen de media. In Duitsland heeft deze als wettelijke taakopdracht de "Sicherung der Meinungsvielfalt" meegekregen. Zoals bekend heeft het Nederlandse Commissariaat vorige jaar de opdracht gekregen om te monitoren wat de effecten van concentratiebewegingen in de media zijn op de pluriformiteit van het media-aanbod. Niet om op te treden, maar om inzicht te verschaffen in consequenties van verticale en horizontale integratie in de media op de verscheidenheid en onafhankelijkheid van het informatie aanbod.

Er lijkt wel sprake van een zekere kentering. In Zwitserland en Oostenrijk zijn recente plannen gelanceerd om de toezichthouder voor media en telecommunicatie samen te voegen. Daarbij past de kanttekening dat de toezichthouders op de omroep in die landen evenals in Finland niet onafhankelijk zijn maar een verzelfstandigd onderdeel van het ministerie.
In het Verenigd Koninkrijk zijn de voornemens om tot 1 toezichthouder te komen het verst gevorderd. Daar heeft het Ministerie van "Culture, Media and Sports" in zijn "White Paper" voorgesteld de toezichthouders in de media- en
telecommunicatiesector samen te voegen. De ITC die de commerciële televisie reguleert, de Radio Authority die de commerciële radio reguleert, de British Standards Commission die over de inhoud van programma's gaat en de Oftel, een combinatie van de Britse OPTA en RDR, moeten opgaan in de OFCOM. Het zal afwachten worden hoe de samenvoeging van de Britse toezichthouders uitpakt.

Het Brits ministerie heeft de commerciële omroepen al gewaarschuwd dat deze integratie van toezichthouders niet automatisch zal leiden tot een verlichting van de regelgeving voor reclame en sponsoring. Zo is de Britse overheid erg beducht voor doorklikmogelijkheden in digitale televisieprogramma's naar commerciële diensten op bijvoorbeeld het Internet. Ander slecht nieuws voor de commerciële sector is dat de BBC waarschijnlijk buiten schot zal blijven. Verwacht wordt dat de BBC niet onder het toezicht van de OFCOM zal komen maar door een door de overheid benoemde "board of governers" gecontroleerd zal blijven. Een doorn in het oog van Murdoch c.s. die vinden dat de zwaar gesubsidieerde BBC met zijn digitale diensten, themakanalen en andere nevenactiviteiten oneerlijke concurrentie bedrijft. Er zijn trouwens meer landen in Europa waar de publieke omroep zichzelf reguleert of de overheid een grote vinger in de pap heeft, terwijl de commerciële omroepen onder de controle van een onafhankelijk toezichthouder staan. Dit is bijvoorbeeld ook het geval in Duitsland en Spanje. Niet geheel toevallig zijn in de landen waar de publieke omroep buiten het onafhankelijk toezicht valt de klachten van commerciële omroepen over concurrentievervalsing door en staatsteun aan de publieke omroep niet van de lucht.

Omroep blijft met specifieke regels te maken hebben die vooral op de content betrekking hebben en dus met specifiek toezicht, naast het toezicht van de Mededingingsautoriteit en regels van de OPTA, die vooral betrekking hebben op gebruik van en toegang tot de infrastructuren. Je kunt die bestuursorganen bij elkaar in één kantoor zetten, maar echte samenvoeging ligt niet zo voor de hand. Ze beoefenen allemaal verschillende takken van sport. Ook als de convergentie nog verder doorzet, zal er een belangrijk onderscheid blijven tussen regels voor content en infrastructuur. De Raad voor Verkeer en Waterstaat heeft daar onlangs nog in een advies op gewezen. Volgens de Raad heeft de toezichthouder voor content en de publieke omroep niets te zoeken bij OPTA en NMa. Bovendien is er zoals gezegd een stevige Europese Richtlijn met veel inhoudelijke voorschriften voor commerciële en publieke omroep. Controle op de naleving van overwegend inhoudelijke voorschriften past niet bij een algemene telecom-autoriteit zoals de OPTA. Die is er voor het reguleren en liberaliseren van de infrastructuur en techniek. De NMa is het beste in het bewaken van de eerlijke concurrentieverhoudingen. Het bewaken van de kwaliteit, diversiteit en de onafhankelijkheid van de informatievoorziening vraagt om totaal ander toezicht. Toezicht waarvoor het Commissariaat het beste uitgerust is. Zo vullen wij elkaar goed aan. En als we elkaar tegenkomen, in 2000 bij 7 van de 800 besluiten die het Commissariaat nam, dan bestaat er inmiddels voldoende duidelijkheid over onderlinge taakverdeling en een gezamenlijk beoordelingskader. Of het nu om de samenstelling van het basispakket gaat of om toetsing van nevenactiviteiten van de publieke omroep op eventuele concurrentievervalsing.

Het kan heel goed zijn dat Jens Arnback binnenkort namens de OPTA Mediakabel in Capelle bezoekt. Maar dan komt hij niet om te beoordelen of Mr Zapp omroep is of elektronische bios, maar misschien om na te gaan of mediakabel niet te veel capaciteit reserveert voor Mr Zapp, terwijl er andere programma aanbieders op de kabel willen. Dat is een vraagstuk apart voor een toezichthouder apart. Wij beperken ons tot voorschriften voor omroepprogramma's en soms tot de samenstelling van het basispakket. Dat is een schone taak, die ook in de digitale toekomst nog bestaansrecht zal houden.