Ministerie van Financiën
http://www.minfin.nl
MINFIN: De tegemoetkoming voor pompstationhouders
PERSBERICHTNR. 01-012 Den Haag 16 januari 2001
VRAGEN AAN DE MINISTER VAN FINANCIEN VAN HET LID VAN DE TWEEDE KAMER
DER STATEN-GENERAAL VENDRIK OVER DE TEGEMOETKOMING VOOR
POMPSTATIONHOUDERS.
Vragen.
1.
Welk deel van uw totale tegemoetkoming in de afgelopen jaren voor
pompstationhouders in de grensstreek met Duitsland is in handen
gekomen van de oliemaatschappijen doordat de verstrekking van een
subsidie werd gevolgd door bijvoorbeeld tijdelijke huurverhogingen of
het intrekken van kortingsregelingen van de zijde van de
oliemaatschappijen?
2.
Zijn onterecht toegekende en uitbetaalde subsidies nog niet terug
ontvangen? Welke actie onderneemt u om de gelden terug te ontvangen?
3.
Hoe beoordeelt u de doelmatigheid van de subsidieregeling?
4.
Had deze regeling überhaupt in het leven moeten worden geroepen?
5.
Hoe kwalificeert u het optreden van de oliemaatschappijen, mede in het
licht van het feit dat een aantal van hen gaarne als maatschappelijk
verantwoord ondernemer door het leven gaan?
Antwoorden
1 en 5.
De relatie tussen de individuele pomphouder en de brandstofleverancier
(veelal een oliemaatschappij) is afhankelijk van het huur- en of
leveringscontract dat zij hebben gesloten en van de wijze waarop aan
de uitvoering van die overeenkomst invulling wordt gegeven. Naar mijn
mening ligt het niet op mijn weg om over dergelijke overeenkomsten een
oordeel te vellen.
Sommige van die overeenkomsten garanderen de pomphouder een bepaald
inkomen, dat wil zeggen dat in geval van lage omzet en lage winst de
brandstofleverancier 'bijspringt' in de vorm van bijvoorbeeld extra
kortingen. Daar staat dan tegenover dat bij een beter
bedrijfsresultaat een groter deel van de winst terugvloeit naar de
leverancier. Ook de uitgekeerde subsidie heeft een invloed op het
bedrijfsresultaat.
De Europese Commissie heeft in haar beschikking ten aanzien van de
Nederlandse subsidieregeling een aantal gevallen onderkend waarin naar
haar mening sprake is van subsidie die ten goede komt van de
brandstofleverancier, ook hier in veel gevallen de oliemaatschappij.
Dit zijn de gevallen waarin in de exclusieve afnameovereenkomsten een
zogenoemde SPB-clausule is opgenomen. SPB staat voor Systeem van
PrijsBeheer. Er bestaat een aantal varianten van deze clausule. De
meest voorkomende is die waarin de brandstofleverancier de pomphouder
met extra kortingen kan steunen ingeval deze is betrokken bij een
prijzenslag. De Commissie stelt zich op het standpunt dat - doordat de
overheid subsidie heeft verleend - de leverancier de korting niet
heeft hoeven te verlenen en dus indirect de subsidie heeft ontvangen.
Ook het hiervoor geschetste systeem van een gegarandeerd inkomen wordt
door de Commissie in een aantal gevallen beschouwd als een situatie
waarin de subsidie indirect ten goede komt van de oliemaatschappij. De
Commissie heeft de terugvordering van deze subsidie gelast. Tegen deze
beschikking in het algemeen en ook tegen deze interpretatie van de
SPB-clausule heeft de Nederlandse overheid beroep aangetekend bij het
Hof van Justitie te Luxemburg. Zoals ik in mijn brief van 14 augustus
2000 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
(kenmerk WV2000-512 M) heb aangegeven, is een dergelijke clausule bij
216 tankstations aangetroffen. De voor deze tankstations verleende
subsidie dient bij de desbetreffende brandstofleveranciers te worden
teruggevorderd. Het subsidiebedrag dat aan de desbetreffende
pomphouders is uitgekeerd vertegenwoordigt ongeveer 30% van de totaal
uitgekeerde subsidies.
2.
In aansluiting op mijn eerder genoemde brief van 14 augustus 2000 kan
ik u mededelen dat van de pomphouders die ook na herhaald verzoek nog
geen of onvoldoende informatie hebben verstrekt en waartegen de
procedure met betrekking tot terugvordering reeds was gestart, een
deel de teruggevorderde subsidie reeds heeft betaald. Een ander deel
van deze pomphouders heeft deze terugvordering via gerechtelijke
procedures aangevochten en een deel heeft alsnog de informatie
verstrekt op basis waarvan kon worden geconcludeerd dat de subsidie
terecht was uitgekeerd en dat derhalve niet tot daadwerkelijke
terugvordering behoeft te worden overgegaan.
De terugvordering ten aanzien van de tankstations die als CoCo
(Company Owned, Company Operated) worden aangemerkt en die waarbij een
SPB-clausule is geconstateerd vergt meer onderzoek dan in eerste
instantie was aangenomen. Met name de vaststelling van de onderlinge
relaties tussen de verschillende tankstations (CoCo) en de
vaststelling bij welk onderdeel van de brandstofleverancier (moeder-
of dochtermaatschappij) in geval van een SPB-clausule moet worden
teruggevorderd is niet altijd eenvoudig. De beschikkingen inzake
intrekking en terugvordering voor deze categorieën zijn dan ook nog
niet vastgesteld. De verwachting is dat het onderzoek op korte termijn
zal worden afgerond.
3 en 4.
Tijdens de behandeling van het Belastingplan 1997, waarin de
accijnsverhoging op motorbrandstoffen is opgenomen die uiteindelijk de
aanleiding is geweest tot de onderhavige subsidieregeling, heeft de
Tweede Kamer aangedrongen op een vorm van compensatie voor de
pomphouders in de grensstreek met Duitsland. De regering heeft in
eerste instantie geprobeerd deze compensatie te realiseren door middel
van een accijnsdifferentiatie (een lager accijnstarief voor de benzine
die wordt afgeleverd door de pomphouders in de grensstreek). De
daarvoor benodigde toestemming van de Raad van de Europese
Gemeenschappen werd echter niet verkregen. Om toch tegemoet te komen
aan de wens van de Tweede Kamer is gekozen voor een subsidieregeling.
Daarbij is gebruik gemaakt van de zogenoemde de minimis regeling.
Hoewel deze regeling niet de eerste keuze was van de regering is deze
een werkbaar instrument gebleken. Ondanks dat de Europese Commissie
kanttekeningen bij de subsidieregeling heeft geplaatst, heeft zij de
regeling als zodanig niet afgekeurd. Wel heeft zij in een aantal
gevallen terugvordering van de verleende subsidie gelast omdat naar
haar mening sprake is van cumulatie van verleende subsidie bij een
rechtspersoon dan wel omdat niet voldoende gegevens beschikbaar waren
om deze cumulatie uit te sluiten. Ten aanzien van meer dan 50% van de
uitgekeerde subsidies geldt dat de Commissie geen bezwaren heeft en de
uitgekeerde subsidies als terecht verleend beschouwd.
Woordvoerder drs. P.A.W. Lamers
16 jan 01 17:21