PERSBERICHT
Den Haag, 17 januari 2001
PVDA-FRACTIE WIL REISKOSTENVERGOEDING IN BEROEPSONDERWIJS
De PvdA-fractie zal in het debat over de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten vragen om een reiskostenvergoeding van 440 gulden op jaarbasis voor deelnemers aan de beroepsopleidende leerweg. Bijna 50% van deze zgn. bol-deelnemers gaat met het openbaar vervoer naar school; hun gemiddelde reiskosten zijn op jaarbasis 1080 gulden. Woordvoerder Peter Rehwinkel meent dat de toegankelijkheid van het onderwijs in het geding is: "Je zult maar meerdere kinderen hebben. Wanneer deze een opleiding willen volgen die maar op enkele plaatsen in het land wordt aangeboden, loop je tegen duizenden guldens reiskosten aan. Met een laag of een middeninkomen ontstaat dan al gauw de situatie dat van het volgen van de opleiding wordt afgezien." De PvdA-fractie hoopt dat minister Hermans extra geld voor de reiskostenvergoeding weet vrij te maken, anders zullen de hogere inkomenscategorieën binnen de WTOS dit moeten opbrengen.
Rehwinkel kan zich ook voorstellen dat aan bol-deelnemers een OV-studentenkaart wordt verstrekt. Dit is echter voorlopig nog niet mogelijk. Minister Hermans constateert dit eenvoudig, hij wijst elke mogelijke reiskostenvergoeding af. De minister zou zich juist moeten inspannen om de toegankelijkheid van het onderwijs veilig te stellen. Voor de lagere en middeninkomens is, volgens de PvdA-fractie, geen sprake van een kostendekkende vergoeding voor voortgezet en beroepsonderwijs. Ook al omdat de reiskosten niet in de onderwijskosten zijn meegerekend
Voor nadere informatie: Peter Rehwinkel 070-318 2750
Den Haag, 17 januari 2001
BIJDRAGE VAN PETER REHWINKEL (PVDA) AAN HET PLENAIR DEBAT OVER WET TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGEN EN SCHOOLKOSTEN (WTOS)(27 414)
Vandaag behandelen we de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en
schoolkosten, ruim twee jaar nadat we in het Regeerakkoord aangaven een
forse uitbreiding voor de Wet tegemoetkoming studiekosten (WTS) te willen
realiseren. Besloten is toen om dit in twee fasen te laten plaatsvinden en
vandaag zal in deze Kamer een streep gezet kunnen worden onder de tweede
fase van de WTS zodat hopelijk op 1 augustus 2001 de nieuwe wet van kracht
kan worden - met ook een nieuwe naam (en ik hoop ervan uit te kunnen gaan
dat met de naam WTOS op deze manier niet de sponsoring in het onderwijs z'n
intrede heeft gedaan).
In de afgelopen twee jaar hebben we tijdens de debatten over de WTS tot
groot genoegen van de PvdA-fractie al veel kunnen realiseren. Zo zijn de
tegemoetkoming en de inkomensgrenzen verhoogd, is het peiljaar verlegd van
t-3 naar t-2 en is er na het uitkomen van een onderzoek naar de hoogte van
schoolkosten nog een extra uitbreiding van 100 gulden gerealiseerd voor alle
ouders met een inkomen tot 52.000 gulden om een betere kostendekkendheid te
realiseren. Het verhaal is dan ook bijna af. Ik zeg bijna want er zijn -
naast een belangrijk punt dat vooruitgeschoven is - de afgelopen tijd nog
een paar elementen toegevoegd in het nieuwe wetsvoorstel waarover ik met de
minister van gedachten wil wisselen. We moeten zorgen dat straks alle punten
op de i staan.
Om te beginnen het vooruitgeschoven punt: de reiskosten voor deelnemers aan
de beroepsopleidende leerweg, de zgn. bol-deelnemers. Zoals eerder vanuit
deze Kamer is aangekaart maken sommige deelnemers erg hoge reiskosten omdat
bijvoorbeeld slechts enkele opleidingen in de door hen gekozen richting
bestaan in Nederland. Ook in het verslag bij het wetsontwerp vragen de
meeste fracties uitdrukkelijk aandacht voor dit punt. Hoewel enkele partijen
met oplossingsrichtingen komen - hardheidsclausule, decentralisering naar
scholen, onderbrengen bij OV-kaart uit Wet studiefinanciering (WSF),
uitvoering door IB-groep - wijst de minister deze af omdat ze niet haalbaar
dan wel onwenselijk zijn. Uit de brief van de minister van 14 december
blijkt dat maar liefst 46% van alle bol-deelnemers in de WSF een grotere
reisafstand dan 15 km naar de onderwijsinstelling heeft. De gemiddelde
reiskosten voor de groep die met het openbaar vervoer reist bedraagt op
jaarbasis 1080 gulden. Dat zijn kosten die niet in de tegemoetkoming
studiekosten zijn verdisconteerd. Daarom ook ben ik niet zo snel geneigd om
van kostendekkendheid van deed tegemoetkoming studiekosten te spreken. De
brief van de minister behandelt een aantal mogelijkheden voor een
reisvoorziening. Elke mogelijkheid wordt uiteindelijk door de minister
afgewezen.
Met een maatwerkvergoeding (en varianten daarop) zou compensatie worden
gegeven (of zoveel mogelijk) voor de feitelijk gemaakte kosten voor het
reizen. Voor de uitvoering van maatwerkvergoedingen zijn twee opties
denkbaar, namelijk uitvoering centraal door de IB-groep of decentrale
uitvoering door de ROC's. Mijn fractie vraagt zich af waarom er door de
IB-groep en vervolgens door de minister zoveel uitvoeringstechnische
bezwaren worden gemaakt. Is het niet zo dat de IB-groep ook allerlei andere
maatregelen treft die gecontroleerd moeten worden (denk aan de
uit/thuiswonendenbeurs)? Uitvoeringstechnisch onmogelijk is
uitvoeringstechnisch onmogelijk, maar hoge uitvoeringskosten - waar de brief
over spreekt - moeten altijd afgewogen worden tegen bijvoorbeeld hoge kosten
van het onderwijs waar ouders en dus hun kinderen soms over struikelen. Het
verschuiven van de uitvoering naar decentraal niveau hoeft ook in het geheel
niet zoveel extra druk op scholen te leggen als de minister in zijn brief
voorspiegelt; ons idee was juist om deelnemers die recht hebben op
reiskostenvergoeding een formulier aan te laten vragen bij de IB-groep, dit
in te laten vullen en slechts door de administratie van de school waar
onderwijs gevolgd wordt een stempel ter goedkeuring te laten zetten. Op deze
manier kan de fraudegevoeligheid, die de minister ziet aan uitvoering van de
maatwerkvergoeding door de IB-groep, worden teruggedrongen omdat ervan
uitgegaan mag worden dat scholen zicht hebben op waar leerlingen
daadwerkelijk wonen.
Ik vind een OV-studentenkaart aan alle bol-deelnemers die jonger zijn dan 18
jaar, als althans de wettelijk vertegenwoordiger(s) een tegemoetkoming
ontvangen op grond van de WTOS ook een interessante gedachte. Problemen zijn
echter wel dat dit niet per 1 augustus aanstaande in te voeren valt en naar
schatting 100 miljoen zou kosten. Deze optie moet echter voor de toekomst
zeker niet worden uitgesloten en bij aanstaande onderhandelingen over de
OV-kaart goed in het achterhoofd worden gehouden.
Dan komen we bij een generieke verhoging van het normbedrag in de WTOS zodat
- zoals de minister het formuleert - het normbedrag nu inclusief reiskosten
gemiddeld kostendekkend wordt. Een generieke verhoging van het
WTOS-normbedrag past volgens de minister binnen de systematiek van de WTOS,
waarin al wordt gewerkt met genormeerde bedragen. Daarnaast heeft een
generieke verhoging als voordeel dat deze past binnen de systematiek van de
glijdende schaal en de telkinderen. Bovendien is een generieke verhoging
reeds uitvoerbaar bij inwerkingtreding van de WTOS per 1 augustus.
Helaas levert naar de mening van de minister een generieke verhoging van het
normbedrag in de WTOS ter hoogte van de gemiddelde reiskosten geen passende
oplossing op individueel niveau op. Niets doen levert die oplossing echter
ook niet op! Maar liefst 50% van de deelnemers aan de beroepsopleidende
leerweg maakt reiskosten van gemiddeld 1080 gulden per jaar. Als je een
inkomen hebt van slechts enkele tienduizenden guldens per jaar en vooral als
je dan ook nog meerdere kinderen hebt, kan dat net het verschil zijn tussen
het wel of niet volgen van een bepaalde opleiding. Dan heb je het inmiddels
over de toegankelijkheid van het onderwijs - of het nou het openbaar of het
bijzonder onderwijs betreft.
Het zou het mooist zijn als de minister bij de Voorjaarsnota extra middelen
voor de reiskostenvoorziening weet te vergaren. Ik hoor daarover graag de
inschatting van de minister. Ten behoeve van het debat maar ook omdat ik
eerlijk wil zijn over de keuzes die wij bereid zijn te maken voor een
reiskostenvergoeding, heb ik een amendement ingediend waarbij wordt
uitgegaan van een verhoging van het kortingspercentage van de glijdende
schaal. Ik wijs erop, zoals ik ook bij eerdere gelegenheden heb gedaan, dat
de reikwijdte van de glijdende schaal zich bij meerdere telkinderen tot
zelfs 93.000 gulden uitstrekt. Het liefst zou ik de glijdende schaal en het
huidige kortingspercentage van 26% intact laten, maar dit hangt dus vooral
af van de mogelijkheden die de minister om extra middelen voor een
reiskostenvergoeding te vergaren. De minister zal ongetwijfeld weer over
overcompensatie gaan spreken, maar ik heb toch vooral het gat van soms
honderden guldens voor ogen dat er soms is tussen de kosten van onderwijs en
de vergoeding die wordt verstrekt.
Een nieuw punt in de WTOS is het overhevelen van uitkering van de
tegemoetkoming in de studiekosten aan VAVO-deelnemers (VO18+) naar de
gemeenten. Voortaan zouden volgens het voorstel de gemeenten uit de
bijzondere bijstand de tegemoetkoming aan VAVO-deelnemers moeten betalen. Op
deze manier wordt het uitkeren van tegemoetkoming aan één van de doelgroepen
- en niet de meest sterke doelgroep - gedecentraliseerd waarna er op
landelijk niveau moeilijk controle over gehouden kan worden. In de praktijk
blijkt dat gemeenten de bijzondere bijstand op heel verschillende manieren
uitkeren; daar zijn zij immers vrij toe. Zo verdelen sommige gemeenten alle
middelen uit deze post in een eenmalige uitkering aan alle
uitkeringsgerechtigden in de gemeenten. Op onze vraag of er garantie gegeven
kan worden dat de gemeenten daadwerkelijk de bijzondere bijstand aanwenden
voor leerlingen van 18 jaar en ouder die (deeltijd) mavo/havo/vwo volgen,
geeft de minister aan dat hij die garantie niet kan geven. Dit is dan ook de
reden dat wij niet kunnen instemmen met deze overheveling; we hebben een
amendement ingediend.
Een ander nieuw punt in de WTOS betreft het feit dat voortaan alle studenten
die een lerarenopleiding volgen (niet alleen in de tekortvakken) en die geen
recht meer hebben op studiefinanciering, nu aanspraak kunnen maken op
tegemoetkoming in de studiekosten. Graag zou ik de minister willen vragen
wat de reden is van deze maatregel. Is dat om het volgen van
lerarenopleiding specifiek voor mensen die hun studiefinanciering al
opgesoupeerd hebben te bevorderen of heeft het - nog - een andere reden?
Deze vraag stel ik omdat het mij verbaast dat deze maatregel zodanig wordt
uitgevoerd dat er waarschijnlijk niet veel gebruik van gemaakt zal worden.
Er wordt immers niet alleen naar het inkomen van de studerende zelf gekeken,
maar ook naar het partnerinkomen. In de memorie van toelichting bij het
wetsvoorstel wordt al aangegeven dat - ik citeer - "opvallend is, dat
ondanks de uitbreiding van de regeling naar alle lerarenopleidingen, het
aantal gerechtigden in de nieuwe regeling zal dalen. De reden hiervoor is
dat de uitbreiding van het recht op tegemoetkoming naar alle
lerarenopleidingen wordt gecompenseerd door een wijziging van de
inkomenstoetsing, onder andere omdat het partnerinkomen meetelt" (pag. 24).
Is de minister het niet met mij eens dat wanneer hij een
stimuleringsmaatregel invoert waarvan van tevoren bekend is dat er niet veel
gebruik van gemaakt zal worden, deze stimuleringsmaatregel beter niet
ingevoerd kan worden? En dat als de minister werkelijk van mening is dat het
volgen van lerarenopleidingen gestimuleerd zou moeten worden -vooral voor
zij-instromers - er een daadwerkelijk effectieve stimuleringsmaatregel aan
ten grondslag zou moeten liggen: één waarbij niet naar het partnerinkomen
gekeken wordt? We zitten momenteel in een tijd met schrijnende tekorten aan
leerkrachten; elke extra leerkracht in het onderwijs is zeer gewenst en hard
nodig. Dan is het van een ongehoord soort knieperigheid dat op
stimuleringsmaatregelen voor potentiële leerkrachten 'bezuinigd' wordt door
het partnerinkomen erbij te betrekken. Bovendien heeft de regering bij de
herziening van het belastingstelsel juist stappen genomen op weg naar meer
en gewenste individualisering. Dit lijkt mij in tegenspraak met het voorstel
om partnerinkomens te betrekken bij de tegemoetkoming studiekosten.
Een heel ander punt is de kosten van schoolboeken waarop de tegemoetkoming
in de studiekosten gedeeltelijk is gebaseerd. Mijn fractie heeft zich bij
andere gelegenheden sterk ingezet om de oorzaak van de hoge boekenprijzen te
achterhalen. Dat is ook in dit debat van belang. Wanneer de boekenprijzen
immers niet zo hoog zouden zijn, zou de Kamer geen noodgrepen hoeven uit te
halen om de tegemoetkoming studiekosten evenredig te laten stijgen. In 1997
heeft de regering toegezegd dat in 2000 een evaluatie zou komen van de vaste
boekenprijzen waarbij onderzocht wordt of het nodig is de vaste boekenprijs
in stand te houden. U zult begrijpen dat dit in dit kader vooral voor
studieboeken van groot belang is. Wat is de stand van zaken met betrekking
tot deze evaluatie? Waarom heeft de Kamer de evaluatie nog niet ontvangen,
en wanneer kan de Kamer deze tegemoet zien?
Tot slot wordt voorgesteld om vanaf 2001 de lesgelden niet meer
driejaarlijks te herijken maar voortaan jaarlijks te corrigeren voor de
consumentenprijsindexcijfers. Op onze vraag naar het verschil tussen
herijking en prijsindexatie van lesgelden in de afgelopen 13 jaar is een
overzicht geleverd vanaf 1987 tot nu. Hieruit blijkt dat door de herijking
die de afgelopen 13 jaar aan de orde is geweest, de lesgelden veel sterker
zijn gestegen dan wanneer dit vanaf 1987 op basis van prijsindexcijfers
gecorrigeerd was (het verschil in 2000 is bijna 500 gulden oftewel 33% van
wat men anders in 2000 had moeten betalen wanneer het op basis van
prijsindexcijfers was gecorrigeerd). Ik zou graag willen weten waaraan het
verschil al die tijd is uitgegeven. Op zijn minst moet daar toch een
indicatie van zijn te geven en of de minister inschat dat deze extra
middelen in de toekomst niet meer nodig zijn.
De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten is een uitstekend
instrument om zwakkere en minder bedeelde groepen in de samenleving
effectief te bereiken. Daarnaast kan het ook nog een goed
stimuleringsinstrument zijn om doelgroepen waaraan een schreeuwend tekort is
te bereiken. Het doet mij goed dat ook vanuit het ministerie oog blijkt te
zijn voor beide noden; met zijn allen hebben we in de afgelopen jaren veel
bereikt met betrekking tot de WTS. Als we de zojuist genoemde punten in dit
debat op de i zetten, zullen we gezamenlijk ook de WTOS tot een goed eind
kunnen brengen.