Bijdrage van Peter Rehwinkel
17 januari 2001
AAN HET PLENAIR DEBAT OVER WET TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGEN EN
SCHOOLKOSTEN (WTOS)(27 414)
Vandaag behandelen we de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en
schoolkosten, ruim twee jaar nadat we in het Regeerakkoord aangaven
een forse uitbreiding voor de Wet tegemoetkoming studiekosten (WTS)
te willen realiseren. Besloten is toen om dit in twee fasen te
laten plaatsvinden en vandaag zal in deze Kamer een streep gezet
kunnen worden onder de tweede fase van de WTS zodat hopelijk op 1
augustus 2001 de nieuwe wet van kracht kan worden - met ook een
nieuwe naam (en ik hoop ervan uit te kunnen gaan dat met de naam
WTOS op deze manier niet de sponsoring in het onderwijs z'n intrede
heeft gedaan).
In de afgelopen twee jaar hebben we tijdens de debatten over de WTS
tot groot genoegen van de PvdA-fractie al veel kunnen realiseren.
Zo zijn de tegemoetkoming en de inkomensgrenzen verhoogd, is het
peiljaar verlegd van t-3 naar t-2 en is er na het uitkomen van een
onderzoek naar de hoogte van schoolkosten nog een extra uitbreiding
van 100 gulden gerealiseerd voor alle ouders met een inkomen tot
52.000 gulden om een betere kostendekkendheid te realiseren. Het
verhaal is dan ook bijna af. Ik zeg bijna want er zijn - naast een
belangrijk punt dat vooruitgeschoven is - de afgelopen tijd nog een
paar elementen toegevoegd in het nieuwe wetsvoorstel waarover ik
met de minister van gedachten wil wisselen. We moeten zorgen dat
straks alle punten op de i staan.
Om te beginnen het vooruitgeschoven punt: de reiskosten voor
deelnemers aan de beroepsopleidende leerweg, de zgn.
bol-deelnemers. Zoals eerder vanuit deze Kamer is aangekaart maken
sommige deelnemers erg hoge reiskosten omdat bijvoorbeeld slechts
enkele opleidingen in de door hen gekozen richting bestaan in
Nederland. Ook in het verslag bij het wetsontwerp vragen de meeste
fracties uitdrukkelijk aandacht voor dit punt. Hoewel enkele
partijen met oplossingsrichtingen komen - hardheidsclausule,
decentralisering naar scholen, onderbrengen bij OV-kaart uit Wet
studiefinanciering (WSF), uitvoering door IB-groep - wijst de
minister deze af omdat ze niet haalbaar dan wel onwenselijk zijn.
Uit de brief van de minister van 14 december blijkt dat maar liefst
46% van alle bol-deelnemers in de WSF een grotere reisafstand dan
15 km naar de onderwijsinstelling heeft. De gemiddelde reiskosten
voor de groep die met het openbaar vervoer reist bedraagt op
jaarbasis 1080 gulden. Dat zijn kosten die niet in de
tegemoetkoming studiekosten zijn verdisconteerd. Daarom ook ben ik
niet zo snel geneigd om van kostendekkendheid van deed
tegemoetkoming studiekosten te spreken. De brief van de minister
behandelt een aantal mogelijkheden voor een reisvoorziening. Elke
mogelijkheid wordt uiteindelijk door de minister afgewezen.
Met een maatwerkvergoeding (en varianten daarop) zou compensatie
worden gegeven (of zoveel mogelijk) voor de feitelijk gemaakte
kosten voor het reizen. Voor de uitvoering van maatwerkvergoedingen
zijn twee opties denkbaar, namelijk uitvoering centraal door de
IB-groep of decentrale uitvoering door de ROC's. Mijn fractie
vraagt zich af waarom er door de IB-groep en vervolgens door de
minister zoveel uitvoeringstechnische bezwaren worden gemaakt. Is
het niet zo dat de IB-groep ook allerlei andere maatregelen treft
die gecontroleerd moeten worden (denk aan de
uit/thuiswonendenbeurs)? Uitvoeringstechnisch onmogelijk is
uitvoeringstechnisch onmogelijk, maar hoge uitvoeringskosten - waar
de brief over spreekt - moeten altijd afgewogen worden tegen
bijvoorbeeld hoge kosten van het onderwijs waar ouders en dus hun
kinderen soms over struikelen. Het verschuiven van de uitvoering
naar decentraal niveau hoeft ook in het geheel niet zoveel extra
druk op scholen te leggen als de minister in zijn brief
voorspiegelt; ons idee was juist om deelnemers die recht hebben op
reiskostenvergoeding een formulier aan te laten vragen bij de
IB-groep, dit in te laten vullen en slechts door de administratie
van de school waar onderwijs gevolgd wordt een stempel ter
goedkeuring te laten zetten. Op deze manier kan de
fraudegevoeligheid, die de minister ziet aan uitvoering van de
maatwerkvergoeding door de IB-groep, worden teruggedrongen omdat
ervan uitgegaan mag worden dat scholen zicht hebben op waar
leerlingen daadwerkelijk wonen.
Ik vind een OV-studentenkaart aan alle bol-deelnemers die jonger
zijn dan 18 jaar, als althans de wettelijk vertegenwoordiger(s) een
tegemoetkoming ontvangen op grond van de WTOS ook een interessante
gedachte. Problemen zijn echter wel dat dit niet per 1 augustus
aanstaande in te voeren valt en naar schatting 100 miljoen zou
kosten. Deze optie moet echter voor de toekomst zeker niet worden
uitgesloten en bij aanstaande onderhandelingen over de OV-kaart
goed in het achterhoofd worden gehouden.
Dan komen we bij een generieke verhoging van het normbedrag in de
WTOS zodat
- zoals de minister het formuleert - het normbedrag nu inclusief
reiskosten gemiddeld kostendekkend wordt. Een generieke verhoging
van het WTOS-normbedrag past volgens de minister binnen de
systematiek van de WTOS, waarin al wordt gewerkt met genormeerde
bedragen. Daarnaast heeft een generieke verhoging als voordeel dat
deze past binnen de systematiek van de glijdende schaal en de
telkinderen. Bovendien is een generieke verhoging reeds uitvoerbaar
bij inwerkingtreding van de WTOS per 1 augustus.
Helaas levert naar de mening van de minister een generieke verhoging van het normbedrag in de WTOS ter hoogte van de gemiddelde reiskosten geen passende oplossing op individueel niveau op. Niets doen levert die oplossing echter ook niet op! Maar liefst 50% van de deelnemers aan de beroepsopleidende leerweg maakt reiskosten van gemiddeld 1080 gulden per jaar. Als je een inkomen hebt van slechts enkele tienduizenden guldens per jaar en vooral als je dan ook nog meerdere kinderen hebt, kan dat net het verschil zijn tussen het wel of niet volgen van een bepaalde opleiding. Dan heb je het inmiddels over de toegankelijkheid van het onderwijs - of het nou het openbaar of het bijzonder onderwijs betreft.
Het zou het mooist zijn als de minister bij de Voorjaarsnota extra
middelen voor de reiskostenvoorziening weet te vergaren. Ik hoor
daarover graag de inschatting van de minister. Ten behoeve van het
debat maar ook omdat ik eerlijk wil zijn over de keuzes die wij
bereid zijn te maken voor een reiskostenvergoeding, heb ik een
amendement ingediend waarbij wordt uitgegaan van een verhoging van
het kortingspercentage van de glijdende schaal. Ik wijs erop, zoals
ik ook bij eerdere gelegenheden heb gedaan, dat de reikwijdte van
de glijdende schaal zich bij meerdere telkinderen tot zelfs 93.000
gulden uitstrekt. Het liefst zou ik de glijdende schaal en het
huidige kortingspercentage van 26% intact laten, maar dit hangt dus
vooral af van de mogelijkheden die de minister om extra middelen
voor een reiskostenvergoeding te vergaren. De minister zal
ongetwijfeld weer over overcompensatie gaan spreken, maar ik heb
toch vooral het gat van soms honderden guldens voor ogen dat er
soms is tussen de kosten van onderwijs en de vergoeding die wordt
verstrekt.
Een nieuw punt in de WTOS is het overhevelen van uitkering van de
tegemoetkoming in de studiekosten aan VAVO-deelnemers (VO18+) naar
de gemeenten. Voortaan zouden volgens het voorstel de gemeenten uit
de bijzondere bijstand de tegemoetkoming aan VAVO-deelnemers moeten
betalen. Op deze manier wordt het uitkeren van tegemoetkoming aan
één van de doelgroepen - en niet de meest sterke doelgroep -
gedecentraliseerd waarna er op landelijk niveau moeilijk controle
over gehouden kan worden. In de praktijk blijkt dat gemeenten de
bijzondere bijstand op heel verschillende manieren uitkeren; daar
zijn zij immers vrij toe. Zo verdelen sommige gemeenten alle
middelen uit deze post in een eenmalige uitkering aan alle
uitkeringsgerechtigden in de gemeenten. Op onze vraag of er
garantie gegeven kan worden dat de gemeenten daadwerkelijk de
bijzondere bijstand aanwenden voor leerlingen van 18 jaar en ouder
die (deeltijd) mavo/havo/vwo volgen, geeft de minister aan dat hij
die garantie niet kan geven. Dit is dan ook de reden dat wij niet
kunnen instemmen met deze overheveling; we hebben een amendement
ingediend.
Een ander nieuw punt in de WTOS betreft het feit dat voortaan alle
studenten die een lerarenopleiding volgen (niet alleen in de
tekortvakken) en die geen recht meer hebben op studiefinanciering,
nu aanspraak kunnen maken op tegemoetkoming in de studiekosten.
Graag zou ik de minister willen vragen wat de reden is van deze
maatregel. Is dat om het volgen van lerarenopleiding specifiek voor
mensen die hun studiefinanciering al opgesoupeerd hebben te
bevorderen of heeft het - nog - een andere reden? Deze vraag stel
ik omdat het mij verbaast dat deze maatregel zodanig wordt
uitgevoerd dat er waarschijnlijk niet veel gebruik van gemaakt zal
worden. Er wordt immers niet alleen naar het inkomen van de
studerende zelf gekeken, maar ook naar het partnerinkomen. In de
memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt al aangegeven
dat - ik citeer - "opvallend is, dat ondanks de uitbreiding van de
regeling naar alle lerarenopleidingen, het aantal gerechtigden in
de nieuwe regeling zal dalen. De reden hiervoor is dat de
uitbreiding van het recht op tegemoetkoming naar alle
lerarenopleidingen wordt gecompenseerd door een wijziging van de
inkomenstoetsing, onder andere omdat het partnerinkomen meetelt"
(pag. 24). Is de minister het niet met mij eens dat wanneer hij een
stimuleringsmaatregel invoert waarvan van tevoren bekend is dat er
niet veel gebruik van gemaakt zal worden, deze
stimuleringsmaatregel beter niet ingevoerd kan worden? En dat als
de minister werkelijk van mening is dat het volgen van
lerarenopleidingen gestimuleerd zou moeten worden -vooral voor
zij-instromers - er een daadwerkelijk effectieve
stimuleringsmaatregel aan ten grondslag zou moeten liggen: één
waarbij niet naar het partnerinkomen gekeken wordt? We zitten
momenteel in een tijd met schrijnende tekorten aan leerkrachten;
elke extra leerkracht in het onderwijs is zeer gewenst en hard
nodig. Dan is het van een ongehoord soort knieperigheid dat op
stimuleringsmaatregelen voor potentiële leerkrachten 'bezuinigd'
wordt door het partnerinkomen erbij te betrekken. Bovendien heeft
de regering bij de herziening van het belastingstelsel juist
stappen genomen op weg naar meer en gewenste individualisering. Dit
lijkt mij in tegenspraak met het voorstel om partnerinkomens te
betrekken bij de tegemoetkoming studiekosten.
Een heel ander punt is de kosten van schoolboeken waarop de
tegemoetkoming in de studiekosten gedeeltelijk is gebaseerd. Mijn
fractie heeft zich bij andere gelegenheden sterk ingezet om de
oorzaak van de hoge boekenprijzen te achterhalen. Dat is ook in dit
debat van belang. Wanneer de boekenprijzen immers niet zo hoog
zouden zijn, zou de Kamer geen noodgrepen hoeven uit te halen om de
tegemoetkoming studiekosten evenredig te laten stijgen. In 1997
heeft de regering toegezegd dat in 2000 een evaluatie zou komen van
de vaste boekenprijzen waarbij onderzocht wordt of het nodig is de
vaste boekenprijs in stand te houden. U zult begrijpen dat dit in
dit kader vooral voor studieboeken van groot belang is. Wat is de
stand van zaken met betrekking tot deze evaluatie? Waarom heeft de
Kamer de evaluatie nog niet ontvangen, en wanneer kan de Kamer deze
tegemoet zien?
Tot slot wordt voorgesteld om vanaf 2001 de lesgelden niet meer
driejaarlijks te herijken maar voortaan jaarlijks te corrigeren
voor de consumentenprijsindexcijfers. Op onze vraag naar het
verschil tussen herijking en prijsindexatie van lesgelden in de
afgelopen 13 jaar is een overzicht geleverd vanaf 1987 tot nu.
Hieruit blijkt dat door de herijking die de afgelopen 13 jaar aan
de orde is geweest, de lesgelden veel sterker zijn gestegen dan
wanneer dit vanaf 1987 op basis van prijsindexcijfers gecorrigeerd
was (het verschil in 2000 is bijna 500 gulden oftewel 33% van wat
men anders in 2000 had moeten betalen wanneer het op basis van
prijsindexcijfers was gecorrigeerd). Ik zou graag willen weten
waaraan het verschil al die tijd is uitgegeven. Op zijn minst moet
daar toch een indicatie van zijn te geven en of de minister inschat
dat deze extra middelen in de toekomst niet meer nodig zijn.
De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten is een uitstekend instrument om zwakkere en minder bedeelde groepen in de samenleving effectief te bereiken. Daarnaast kan het ook nog een goed stimuleringsinstrument zijn om doelgroepen waaraan een schreeuwend tekort is te bereiken. Het doet mij goed dat ook vanuit het ministerie oog blijkt te zijn voor beide noden; met zijn allen hebben we in de afgelopen jaren veel bereikt met betrekking tot de WTS. Als we de zojuist genoemde punten in dit debat op de i zetten, zullen we gezamenlijk ook de WTOS tot een goed eind kunnen brengen.