Titel: Beantwoording kamervragen mevrouw de Vries
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag
Uw brief (Kenmerk)
Ons kenmerk
2000103190
RTB 2001-02988
Onderwerp
kamervragen mevrouw de Vries
Geachte mevrouw Van Nieuwenhoven,
Hierbij ontvangt u een nota ter beantwoording van de door het lid mevrouw De Vries gestelde vragen inzake de opstelling van de Belastingdienst in zogenoemde proefprocedures.
Met vriendelijke groet,
W. Bos
Staatssecretaris van Financiën
Nota ter beantwoording van de vragen van het lid De Vries over de opstelling van de Belastingdienst in zogenoemde proefprocedures
(nr 2000103190, ingezonden 1 december 2000).
1)
Ik weet dat er een zaak speelt waarin de fiscale aanvaardbaarheid van
een pensioenregeling aan de orde is en waarin de inspecteur aan
belanghebbende een in mijn ogen redelijk compromis heeft voorgesteld
en vervolgens niet heeft ingestemd met het verzoek van de adviseur om,
mocht het gerechtshof de uitspraak van de inspecteur bevestigen,
alsnog het eerder voorgestelde compromis te mogen aanvaarden.
2, 3, 4 en 5)
Het gaat in deze zaak om uitstel van de ingangsleeftijd, terwijl het
dienstverband is teruggebracht tot 20%. De ingangsleeftijd van een
pensioen is een zodanig essentieel onderdeel van de pensioenregeling
dat niet goed denkbaar is hoe uitsluitend over dit onderdeel
geprocedeerd zou kunnen worden.
Ik acht het beleidsmatig niet gewenst en ook overigens niet redelijk
als belastingplichtigen een aangeboden compromis verwerpen en
vervolgens wensen te procederen onder de voorwaarden dat zij, ingeval
de rechter de beslissing van de inspecteur bevestigt, alsnog het
compromis mogen aanvaarden.
Op het gebied van pensioenen is het een en ander veranderd door de
invoering, per 1 juni 1999, van, onder andere, artikel 18 lid 3 en
artikel 19c van de Wet op de loonbelasting 1964. Met name door de
mogelijkheid die artikel 19c van de Wet op de loonbelasting 1964
opent, kan belanghebbende, onder omstandigheden, over een onderdeel
van de pensioenregeling procederen zonder het risico te lopen dat zijn
gehele pensioenaanspraak wordt belast. Artikel 18, derde lid van de
Wet op de loonbelasting 1964 biedt de mogelijkheid voor aanwijzing dan
wel afsplitsing van het bovenmatige deel. 1
Daarbij merk ik nogmaals op dat de ingangsleeftijd van een pensioen
een zodanig essentieel onderdeel van de pensioenregeling is, dat niet
goed denkbaar is hoe uitsluitend over dit onderdeel geprocedeerd zou
kunnen worden.
Het treffen van nadere regelgeving acht ik thans niet opportuun.
6)
De Adviescommissie fiscale behandeling pensioenen krijgt tot taak aan
de hand van ontwikkelingen in de praktijk (periodiek) advies uit te
brengen aan de verantwoordelijke bewindslieden over ontwikkelingen op
pensioengebied die afwijken van de wettelijke normering, maar
niettemin van belang zijn voor een verdergaande flexibilisering. Voor
het beoordelen van individuele situaties is derhalve geen rol
weggelegd voor de adviescommissie.
De Wet fiscale behandeling van pensioenen is in juni 1999 in werking
getreden. Met deze wetgeving is invulling gegeven aan de
maatschappelijke opvattingen ter zake van pensioenen. Met name gelet
op het uit deze wetgeving voortvloeiende scala van mogelijkheden voor
een flexibele invulling van pensioenregelingen ligt het niet voor de
hand dat die maatschappelijke ontwikkelingen reeds kort na de
inwerkingtreding van het wetsvoorstel aanleiding zouden geven tot een
aanpassing van het wettelijk kader. Wel zal de instelling van de
adviescommissie thans voortvarend ter hand worden genomen, waarbij het
streven is gericht op een installatie van de commissie in het eerste
kwartaal van dit jaar.
o