Ministerie van Financien


Inhoudsopgave Omzetting artikel 19 (vervallen) of 44j (oud) Wet IB 1964 stamrecht in artikel 3.125 Wet IB 2001 lijfrente

Inleiding 1

Omzetting waarbij de regels gelden zoals deze luiden vanaf 1 januari 2001 1

Omzetting waarbij de regels gelden zoals deze luidden voor 1 januari 1992 2

Verzoek 3

Omzetting; eerder in aanmerking genomen stamrechtvrijstelling 3

Omzetting artikel 19 (vervallen) of 44j (oud) Wet IB 1964 stamrecht in artikel 3.125 Wet IB 2001 lijfrente

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Domein winstbelastingen

Besluit van 17 januari 2001, nr. CPP2000/2362M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is opnieuw uitgebracht voor de toepassing van de Wet IB 2001. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de regeling die gold voor de toepassing van de Wet IB 1964, besluit van 22 december 1999, nr. DB99/4078M.

Inleiding

In het besluit van 22 december 1999, nr. DB99/4078M, wordt goedgekeurd dat de sanctie van artikel 23a (oud) van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet VPB) dan wel de sanctie van artikel 59a (vervallen) van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) achterwege kan blijven bij omzetting van een levenslang stamrecht dat is bedongen met toepassing van artikel 19 (vervallen) of artikel 44j (oud) van de Wet IB 1964 in een tijdelijke oudedags-, nabestaanden en/of overbruggingslijfrente als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel g, ten tweede, ten derde en ten vierde van de Wet IB 1964.

In hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel N, van de Invoeringswet Wet IB 2001 is bepaald dat artikel 80b van de Wet IB 1964, zoals dat luidde op 31 december 2000, van overeenkomstige toepassing blijft voor de Wet IB 2001.

In onderdeel O van bovengenoemd artikel is een overgangsbepaling opgenomen inzake bestaande rechten op periodieke uitkeringen en verstrekkingen inhoudende dat onder bepaalde voorwaarden de regels die daarvoor golden op 31 december 2000 op grond van de Wet IB 1964 van toepassing blijven voorzover het recht is tot stand gekomen op grond van premies die zijn betaald vóór 1 januari 2001.

Omzetting ingegaan stamrecht in uitgestelde lijfrente

Aan mij is de vraag voorgelegd of de werking van het hiervoor genoemde besluit zich ook uitstrekt tot de situatie dat een stamrecht waarvan de uitkeringen zijn ingegaan wordt omgezet in een uitgestelde oudedags-, overbruggings- en/of nabestaandenlijfrenten.

Ik heb deze vraag bevestigend beantwoord.

Gelet op het voorgaande geldt vanaf de invoering van de Wet IB 2001 het volgende:

A. Omzetting waarbij de regels gelden zoals deze luiden vanaf 1 januari 2001

Bij omzetting van een met toepassing van artikel 19 (vervallen) of artikel 44j (oud) van de Wet IB 1964 bedongen stamrecht in een tijdelijke oudedagslijfrente, een tijdelijke overbruggingslijfrente of een tijdelijke nabestaandenlijfrente dan wel een combinatie daarvan, onder toepassing van de regels zoals deze gelden vanaf 1 januari 2001, kan toepassing van de sanctiebepalingen van artikel 23a (oud) van de Wet VPB dan wel 59a (vervallen) van de Wet IB 1964 achterwege blijven. Door de werking van artikel 3.134, eerste lid, van de Wet IB 2001 wordt de bij omzetting verkregen lijfrente beschouwd als een stamrecht waarop artikel 19 (vervallen) of artikel 44j (oud) van de Wet IB 1964 is toegepast. Gelet op hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel N, van de Invoeringswet Wet IB 2001 blijft artikel 80b van de Wet IB 1964 van toepassing en daarmee de sanctiebepaling van artikel 59a (vervallen) van de Wet IB 1964. Gelet op artikel 33a van de Wet VPB blijft de sanctiebepaling van artikel 23a (oud) van de Wet VPB van toepassing.

B. Omzetting waarbij de regels gelden zoals deze luidden voor 1 januari 1992

Bij omzetting van een met toepassing van artikel 19 (vervallen) of artikel 44j (oud) van de Wet IB 1964 bedongen stamrecht in een tijdelijke oudedagslijfrente, een tijdelijke overbruggingslijfrente of een tijdelijke nabestaandenlijfrente dan wel een combinatie daarvan onder toepassing van de regels zoals deze luidden voor 1 januari 1992, kan toepassing van de sanctiebepalingen van artikel 23a (oud) van de Wet VPB dan wel 59a (vervallen) van de Wet IB 1964 achterwege blijven. Gelet op artikel 80b van de Wet IB 1964 blijft de sanctiebepaling van artikel 59a (vervallen) van de Wet IB 1964 van kracht en gelet op artikel 33a van de Wet VPB de sanctiebepaling van artikel 23a (oud) van de Wet VPB.

Een omzetting als bedoeld onder A en B wordt toegestaan onder de voorwaarde dat deze plaatsvindt op zakelijke basis, zulks ter beoordeling van de bevoegde inspecteur.

Voor de omzetting als bedoeld onder B gelden tevens de volgende voorwaarden:


1. Voor de toepassing van artikel 75 van de Wet IB 1964, dat op grond van hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, van de Invoeringswet Wet IB 2001 in dit geval van overeenkomstige toepassing blijft voor de Wet IB 2001, wordt de nieuwe lijfrente beschouwd als een op 15 oktober 1990 bestaande overeenkomst die met betrekking tot de premies nadien niet is verhoogd dan wel een op 31 december 1991 bestaande overeenkomst ter zake waarvan na die datum geen premies meer zijn voldaan.


2. De nieuwe lijfrente wordt aangemerkt als een stamrecht waarop artikel 19 dan wel artikel 44j van de Wet IB 1964, zoals deze artikelen luidden op 31 december 1991, is toegepast. Indien tevens overdracht van de verplichting plaatsvindt, wordt de overnemende verzekeraar voor de toepassing van artikel 23a (oud) van de Wet VPB dan wel artikel 59a (vervallen) van de Wet IB 1964, beschouwd als degene van wie het desbetreffende stamrecht is bedongen.


3. De nieuwe lijfrente voldoet aan de eisen van artikel 3.125, eerste lid, onderdeel b, c of d van de Wet IB 2001, en voldoet overigens aan de voorwaarden van artikel 19 dan wel artikel 44j van de Wet IB 1964, zoals die artikelen luidden op 31 december 1991.


4. Ter zake van de omzetting wordt geen aftrek op het inkomen toegepast.


5. De belastingplichtige verklaart zich binnen een door de inspecteur te stellen termijn akkoord met de onder punt 1 t/m 4 genoemde voorwaarden.


6. De verzekeraar verklaart zich binnen een door de inspecteur te stellen termijn akkoord met de voorwaarde genoemd onder punt 2.

Verzoek

Verzoeken inzake de hiervoor onder A en B genoemde omzettingen dienen te worden voorgelegd aan de inspecteur die is belast met de aanslagregeling inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen van belastingplichtige. De desbetreffende inspecteur is gemachtigd goed te keuren dat belastingheffing ter zake van de hiervoor genoemde omzettingen achterwege blijft onder de hiervoor genoemde voorwaarden.

Omzetting; eerder in aanmerking genomen stamrechtvrijstelling

De in dit besluit opgenomen goedkeuring is niet van toepassing indien de omzetting tot gevolg heeft dat - achteraf bezien - een te hoge stamrechtvrijstelling is genoten.

Voorbeeld

X heeft in 1991 zijn onderneming gestaakt op de leeftijd van 48 jaar. Hij heeft met toepassing van artikel 19 (vervallen) van de Wet IB 1964 een bedrag van f 317.290 ten laste van de winst kunnen brengen omdat het een stamrecht betreft waarvan de aan de X toekomende uitkeringen dadelijk zijn ingegaan: artikel 19 (vervallen), tweede lid, onderdeel b, ten tweede, van de Wet IB 1964.

Op de omzetting in een tijdelijke lijfrente waarvan de uitkeringen zijn uitgesteld is de goedkeuring zoals opgenomen in dit besluit niet van toepassing; als namelijk direct een stamrecht was bedongen waarvan de uitkeringen waren uitgesteld had "slechts" een bedrag van f 158.647 ten laste van de winst kunnen worden gebracht.

Dit besluit treedt in werking met ingang van het belastingjaar 2001.