Scholingsaftrek; electriciteitsbedrijven
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein
winstbelastingen
Besluit van 17 januari 2001, nr. CPP2000/2940M.
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris
van Financiën het volgende besloten.
Dit besluit is opnieuw uitgebracht voor de toepassing van de Wet
inkomstenbelasting 2001. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd
ten opzichte van de regeling die gold voor de toepassing van de Wet IB
1964, besluit van 4 oktober 2000, nr. CPP2000-171M
Sinds 1 januari 1998 geldt voor bedrijven in de profitsector de mogelijkheid voor een extra aftrek voor kosten van scholing, de zogenoemde scholingsaftrek zoals bedoeld in artikel 3.48 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Uit de parlementaire behandeling van deze regeling blijkt dat de scholingsaftrek is ingevoerd om kennis en vaardigheden van werknemers en ondernemers te stimuleren, nu hierop door de snelle technologische ontwikkelingen en de toenemende internationale concurrentie een groeiend beroep wordt gedaan.
Met ingang van 1 januari 1999 is de regeling inzake de scholingsaftrek
uitgebreid in die zin dat de faciliteit ook van toepassing is geworden
voor de niet aan belastingheffing onderworpen ondernemingen (de
zogenoemde non-profitsector). Voor deze lichamen zijn de
scholingskosten gefacilieerd door middel van een afdrachtvermindering
loonbelasting.
Met ingang van 1 januari 1998 zijn energiebedrijven onderworpen aan
vennootschapsbelasting. Bij wijze van overgang is tot en met het
eerste boekjaar dat aanvangt na 31 december 2000 het nihiltarief van
toepassing.
Uit het vorenstaande volgt dat de energiebedrijven tijdelijk niet
effectief van de scholingsaftrek kunnen profiteren omdat deze als
belastingplichtig lichaam onderworpen zijn aan het nihiltarief en als
belastingplichtig lichaam ook geen gebruik kunnen maken van de
regeling zoals is neergelegd in artikel 15a van de Wet vermindering
afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna:
WVA).
Gelet op de doelstelling van de regeling heb ik aanleiding gevonden om
met toepassing van de hardheidsclausule goed te keuren dat het
gestelde in artikel 15a, eerste lid, WVA, dat de afdrachtvermindering
scholing uitsluitend van toepassing is indien of voorzover de
inhoudingsplichtige niet is onderworpen aan de inkomstenbelasting of
vennootschapsbelasting, met betrekking tot de jaren 1999, 2000 en 2001
niet van toepassing is voor de energiebedrijven. Dit betekent dat de
energiebedrijven die een boekjaar hanteren dat gelijk loopt met een
kalenderjaar over de jaren 1999, 2000 en 2001 gebruik kunnen maken van
de regeling zoals neergelegd in artikel 1, eerste lid, onderdeel f,
van de WVA, artikel 15a van de WVA en artikel 12b van de
Uitvoeringsregeling WVA. Voor energiebedrijven die niet met het
kalenderjaar samenvallende boekjaren hanteren betreft de goedkeuring
de boekjaren 1999/2000, 2000/2001 en 2001/2002.
Wellicht ten overvloede merk ik op dat de energiebedrijven die gebruik maken van de in dit besluit neergelegde goedkeuring, bij de winstberekening afzien van het in aanmerking nemen van de scholingsaftrek als bedoeld in artikel 3.48 Wet IB 2001.