Ministerie van Financien


Fiscale gevolgen van de omzetting van Apothekers Coöperatie OPG in een naamloze vennootschap.

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Domein winstbelastingen

Besluit van 17 januari 2001, nr. CPP2001/28M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Inleiding

Apothekers Coöperatie OPG U.A. te Utrecht (hierna te noemen: OPG) exploiteert een toeleveringsbedrijf van farmaceutische producten voor de apotheek. In de op 21 november 2000 gehouden Buitengewone Algemene Vergadering van OPG is besloten dat de structuur van de coöperatieve vereniging met uitgesloten aansprakelijkheid op 10 januari 2001 zal worden gewijzigd in een naamloze vennootschap (NV), genaamd OPG Groep N.V.

In verband met de omzetting in een NV zijn mij een aantal vragen voorgelegd over de fiscale gevolgen van de omzetting voor OPG en haar leden. Dit besluit bevat de vragen en de standpunten zoals deze aan OPG zijn medegedeeld. Met de publicatie wordt tegemoetgekomen aan de gebleken behoefte aan rechtszekerheid en wordt voorts een gelijke behandeling van gelijke gevallen beoogd.

Bij de beantwoording van de vragen is aangesloten bij het besluit van 8 april 1997, DB97/410. Dat besluit bevat een aantal standpunten over de fiscale gevolgen van de beursgang van OPG in 1992.

Voorzover van belang volgt hierna eerst een beschrijving van de bestaande structuur van OPG. Daarna volgt een beschrijving van de wijzigingen als gevolg van de omzetting in een NV, de in verband daarmee gestelde vragen en de gegeven antwoorden.

Voor een meer uitgebreide beschrijving van de feiten en omstandigheden ten aanzien van de beursgang in 1992 en de daarover ingenomen standpunten wordt verwezen naar genoemd besluit.


1. Beschrijving van de structuur van OPG vóór de omzetting in een NV


1.1. Blijkens de statuten van OPG kunnen tot het lidmaatschap van de coöperatie worden

toegelaten - kort samengevat - natuurlijke personen die een erkend diploma van apotheker bezitten

alsmede natuurlijke of rechtspersonen die eigenaar of mede-eigenaar van één of meer apotheken

zijn. Het lidmaatschap, dat niet overdraagbaar is, kan door de coöperatie worden opgezegd onder

meer wanneer het lid heeft opgehouden te voldoen aan de vereisten voor het lidmaatschap.


1.2. Vóór de beursgang in 1992 werd het kapitaal van OPG gevormd door de inleggelden van de leden, aandelen genoemd. Deze gaven recht op een in de jaarlijkse algemene vergadering vastgesteld dividend. De inleggelden konden niet worden vervreemd anders dan aan de coöperatie voor - in de regel - het nominale bedrag. Indien een lid ophield lid van de coöperatie te zijn was hij verplicht zijn inleggelden in beginsel aan de coöperatie te vervreemden. Een lid was bij zijn toetreding verplicht om één inleggeld van nominaal fl 100 in het ledenkapitaal te nemen en vol te storten. Over het aantal bij toetreding of later te nemen inleggelden besliste het bestuur van de coöperatie naar algemene, door het bestuur vast te stellen maatstaven, welke maatstaven werden aangeduid als de herschikkingsregeling, later genoemd de deelnemingsgrondslagen. Tot deze grondslagen behoorde o.m. de bijdrage die een lid in het afgelopen boekjaar leverde aan de winst van de coöperatie. Indien een lid naar het oordeel van het bestuur meer inleggelden hield dan hem op grond van de herschikkingsregeling toekwamen, werden deze inleggelden als boventallig aangemerkt. Deze boventallige inleggelden werden door OPG ingenomen tegen teruggave van hetgeen op het desbetreffende inleggeld was gestort. Toetsing aan de herschikkingsregeling vond jaarlijks plaats.


1.3. Na de beursgang in 1992 bestaat het kapitaal van OPG uit oude inleggelden (die het lid voor de beursgang reeds bezat), nieuwe inleggelden (uitgegeven na de beursgang) en participaties. Inleggelden kunnen niet worden vervreemd anders dan aan de coöperatie tegen terugbetaling van de op de inleggelden gestorte bedragen. Ingeval van bedrijfs- of beroepsbeëindiging is het desbetreffende lid verplicht de door hem gehouden inleggelden te converteren in participaties. Ook als een lid overlijdt worden de desbetreffende inleggelden geconverteerd in participaties. In de regel is een lid bij toetreding verplicht ten minste één inleggeld te nemen. Het aantal inleggelden dat een lid mag nemen hangt af van de mate waarin het desbetreffende lid voldoet aan de deelnemingsgrondslagen. De inkopen van een lid bij de coöperatie zijn bepalend voor het aantal inleggelden.


1.4. Nieuwe inleggelden kunnen tegen gedeeltelijke volstorting worden uitgegeven, met dien verstande dat bij het nemen van een inleggeld ten minste het nominale bedrag daarvan moet worden gestort. Als het nieuwe inleggeld wordt omgezet in participaties moet tot de beurswaarde op het moment van verwerving (de historische beurswaarde) worden bijgestort. Voor oude inleggelden hoeft bij conversie in participaties geen bijstorting plaats te vinden. Uitsluitend op schriftelijk verzoek van het lid kunnen inleggelden in participaties worden omgezet.


1.5. Participaties kunnen worden overgedragen aan de Stichting Administratiekantoor OPG - ten titel

van beheer - dan wel aan andere leden. Het aantal participaties wordt in tegenstelling tot het aantal

inleggelden niet getoetst aan de deelnemingsgrondslagen. Participaties kunnen dus ook niet

als gevolg van een teruglopende winstbijdrage van het desbetreffende lid boventallig worden.

Van de oude inleggelden mag ieder jaar 5% omgezet worden in participaties. De na de beursgang uit gegeven nieuwe inleggelden kunnen, behoudens in geval van staking of overlijden, pas na een bezitsperiode van 10 jaar in participaties worden omgezet.


1.6. De Stichting Administratiekantoor OPG geeft tegen inlevering van participaties certificaten van

participaties uit. Deze certificaten zijn verhandelbaar op de Amsterdamse effectenbeurs. De certificaathouders hebben in tegenstelling tot de houders van inleggelden en participaties geen individueel stemrecht. Via de Stichting hebben zij wel een collectief stemrecht. Dit stemrecht is echter beperkt tot 10% van het totale stemrecht, ongeacht het aantal certificaathouders. Inleggeld- en participatiehouders bezitten derhalve 90% van het totale stemrecht. Participatiehouders hebben individueel stemrecht zolang zij lid zijn van de coöperatie. Inleggeldhouders, participatiehouders en certificaathouders hebben recht op dividend.


2. Wijziging in bestaande vermogensrechten als gevolg van de omzetting in een NV


2.1. Na de omzetting in een NV bestaat het eigen vermogen van de vennootschap uit aandelen A en aandelen B. Aandelen A zijn met ingang van 11 januari 2001 vrij verhandelbaar op de effectenbeurs en hebben stemrecht. Aandelen B zijn slechts beperkt overdraagbaar en niet verhandelbaar op de effectenbeurs. Houders van aandelen B hebben het recht hun aandeel aan de NV aan te bieden tot de wettelijke grens van 10% van het geplaatste kapitaal waarna zij hun inleg van nominaal fl 10,- terugontvangen. Houders van aandelen B hebben voorts het recht na afloop van de termijn van 10 jaren zoals deze van toepassing was op de nieuwe inleggelden, de aandelen B, na volstorting, om te wisselen in aandelen A. Na 2009 zullen door de jaarlijkse omwisseling van aandelen B in aandelen A geen aandelen B meer in omloop zijn. In dat jaar zullen de laatste aandelen B, uitgegeven in het jaar 1999, worden omgewisseld in aandelen A dan wel worden ingekocht.

De aandelen B hebben een lage winstgerechtigdheid. Bij de uitgifte van de aandelen B zijn tevens winstbewijzen uitgegeven aan de houders van aandelen B. Deze winstbewijzen zijn zonder toestemming van de directie van OPG en behoudens in geval van erfopvolging en bedrijfsbeëindiging niet overdraagbaar. In de statuten van OPG Groep N.V. is opgenomen dat bij overdracht van de aandelen B zonder voorafgaande toestemming de door de houder daarvan gehouden winstbewijzen komen te vervallen.

Bij conversie van de aandelen B in aandelen A, komen de winstbewijzen te vervallen. Voorwaarde voor conversie in een aandeel A is dat de houder in het bezit is van én het aandeel B én het daarbij behorende winstbewijs.

De inleggelden, participaties en certificaten van participaties verdwijnen.


2.2. Oude inleggelden worden geconverteerd in aandelen A in de NV. Hierbij zal een ruilverhouding van 1:1 worden gehanteerd. De toetsing aan de deelnemingsgrondslagen die verbonden is aan de oude inleggelden zal op het moment van omzetting in een NV komen te vervallen.


2.3. Nieuwe inleggelden worden in een verhouding 1:1 geconverteerd in aandelen B. De toetsing aan de deelnemingsgrondslagen die verbonden is aan de nieuwe inleggelden zal op het moment van omzetting in een NV komen te vervallen.


2.4. Participaties in handen van ledenapothekers en de Stichting ledenapothekers worden in een ruilverhouding van 1 : 1 geconverteerd in een aandeel A.

De certificaten van participaties worden eveneens in een ruilverhouding van 1:1 geconverteerd in aandelen A.


3. De gestelde vragen

Naar aanleiding van de omzetting in een NV zijn de volgende vragen gesteld.

3.1. Welke fiscale gevolgen heeft de conversie van oude inleggelden in aandelen A voor de ledenapothekers met een onderneming in de inkomstenbelastingsfeer?

Antwoord:

Op het moment van conversie van tot het ondernemingsvermogen behorende oude inleggelden in aandelen A wordt het verschil tussen de beurswaarde van het aandeel A (op basis van de openingskoers van het aandeel A op 11 januari 2001 van Euro 31,80) en de fiscale boekwaarde van de oude inleggelden in de heffing van inkomstenbelasting betrokken.

De aandeelhouders die de aandelen A tot het ondernemingsvermogen rekenen dienen voor de bepaling van hun fiscale winst de bij de omzetting in een NV verkregen aandelen A te activeren voor de op het moment van omzetting geldende beurswaarde van de aandelen A op basis van de openingskoers van het aandeel A op 11 januari 2001 van Euro 31,80.

Evenals in 1992 gold voor de omwisseling van inleggelden in participaties, geldt voor de conversie van oude inleggelden in aandelen A dat de ruilgedachte en de vervangingsreserve niet van toepassing zijn omdat de verkregen aandelen A als gevolg van het vervallen van de toetsing aan de deelnemingsgrondslagen economisch niet dezelfde functie in de onderneming vervullen als de omgezette oude inleggelden.

3.2. Welke fiscale gevolgen heeft de conversie van (certificaten van) participaties in aandelen A voor de ledenapothekers met een onderneming in de inkomstenbelastingsfeer?

Antwoord:

De (certificaten van) participaties zijn anders dan de inleggelden economisch en functioneel vergelijkbaar met de aandelen A. Bij conversie van (certificaten van) participaties in aandelen A kan de ruilgedachte daarom worden toegepast. Voorwaarde hiervoor is wel dat de ledenapothekers die de aandelen A tot hun ondernemingsvermogen rekenen voor de bepaling van hun fiscale winst de bij de omzetting verkregen aandelen A te boek stellen voor hetzelfde bedrag als waarvoor de (certificaten van) participaties in de coöperatie bij hen te boek stonden.

3.3. Mogen de aandelen A als gevolg van het vervallen van de toetsing aan de deelnemingsgrondslagen tot het privé-vermogen worden gerekend?

Antwoord:

Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de situatie waarin aandelen A worden verkregen door conversie van oude inleggelden en de situatie waarin aandelen A worden verkregen door de conversie van (certificaten van) participaties.

De conversie van oude inleggelden in aandelen A is vergelijkbaar met de conversie van inleggelden in participaties. In het besluit van 8 april 1997, nr. DB97/410, is voor de conversie van inleggelden in participaties geoordeeld dat de participaties als gevolg van het vervallen van de directe band met de bedrijfsuitoefening van de apotheker tot het keuzevermogen gaan behoren. Dit geldt ook voor conversie van oude inleggelden in aandelen A. Daarbij wordt overigens aangetekend dat in het geval de ondernemer de aandelen A tot zijn privé-vermogen rekent ook de op de oude inleggelden betrekking hebbende schulden over gaan naar het privé-vermogen.

In geval van conversie van (certificaten van) participaties in aandelen A, heeft de ondernemer reeds bij de verkrijging van de (certificaten van) participaties de keuze moeten maken voor ondernemings- of privé-vermogen. In deze situatie is er geen sprake van een bijzondere omstandigheid die een keuzeherziening rechtvaardigt. De aandelen A nemen immers economisch en functioneel de plaats in van de (certificaten van) participaties. Aandelen A verkregen uit de conversie van tot het ondernemingsvermogen behorende (certificaten van) participaties blijven daarom deel uit maken van het ondernemingsvermogen.

3.4. Indien de aandelen A tot het privé-vermogen worden gerekend, tegen welke waarde moet er dan worden afgerekend?

Antwoord:

Indien de ondernemer ervoor kiest de aandelen A tot zijn privé-vermogen te rekenen zal het verschil tussen de beurswaarde (op basis van de openingskoers van het aandeel A op 11 januari 2001van Euro 31,80 ) en de fiscale boekwaarde van de oude inleggelden bij de omzetting in een NV tot de winst worden gerekend.

3.5. Welke fiscale gevolgen heeft de conversie van nieuwe inleggelden in aandelen B voor ledenapothekers met een onderneming in de inkomstenbelastingsfeer?

Antwoord;

In beginsel geldt ook voor de conversie van nieuwe inleggelden in aandelen B dat het verschil tussen de waarde van de aandelen B na conversie en de boekwaarde van de nieuwe inleggelden bij de conversie tot de winst wordt gerekend.

Aangezien het aandeel B vrijwel niet verhandelbaar is en pas na afloop van de termijn van 10 jaar omgewisseld kan worden in een verhandelbaar aandeel A bestaat, onder toepassing van artikel 28a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de mogelijkheid dat de aandeelhouders voor de bepaling van hun fiscale winst de bij de omzetting in een NV verkregen aandelen B te boek stellen voor hetzelfde bedrag als waarvoor de omgezette nieuwe inleggelden in de oorspronkelijke rechtspersoon bij hen te boek stonden. Dit bedrag dient vervolgens als aanschaffingskosten van de aandelen B te worden aangemerkt. Aan deze mogelijkheid heb ik voorts de volgende voorwaarden verbonden:


a. bij de eerste gelegenheid daartoe zullen de aandelen B worden omgewisseld tegen beursgenoteerde aandelen A waarbij het verschil tussen de beurswaarde van de aandelen A op dat moment en de fiscale boekwaarde van de aandelen B vermeerderd met de bijstortingsverplichting tot de winst wordt gerekend dan wel zal worden geopteerd voor teruggaaf van hetgeen op de aandelen B is gestort;


b. ingeval de onderneming waartoe de aandelen B behoren wordt gestaakt zonder dat de mogelijkheid tot omwisseling zich heeft voorgedaan, worden voor de berekening van de stakingswinst de aandelen B gewaardeerd op de waarde op het moment van staking.

Aandeelhouders die van deze doorschuiffaciliteit gebruik wensen te maken dienen daartoe een verzoek in te dienen bij de voor hun bevoegde inspecteur waarin zij aangeven dat zij met deze voorwaarden instemmen. Uiteraard kan van de doorschuiffaciliteit alleen gebruik worden gemaakt indien de aandelen B onveranderd tot het ondernemingsvermogen worden gerekend.

Indien de leden geen gebruik maken van de doorschuiffaciliteit zal bij de conversie van nieuwe inleggelden in aandelen B het verschil tussen de waarde van het aandeel B en de fiscale boekwaarde van de nieuwe inleggelden tot de winst worden gerekend.

Voor de bepaling van de waarde van de aandelen B wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.7.

3.6. Mogen de aandelen B als gevolg van het vervallen van de toetsing aan de deelnemingsgrondslagen worden gerekend tot het privé vermogen?

Antwoord:

Het houden van aandelen B wordt niet getoetst aan de deelnemingsgrondslagen. Er bestaat daardoor geen directe band met de bedrijfsuitoefening van de apotheker. Net als voor de aandelen A geldt ook voor de aandelen B dat zij behoren tot het keuzevermogen. Indien de ondernemer de aandelen B bij de conversie rekent tot zijn privé-vermogen wordt het verschil tussen de waarde van de aandelen B en de boekwaarde van de nieuwe inleggelden op dat moment tot de winst gerekend. Wellicht ten overvloede merk ik op dat in dat geval óók de op de nieuwe inleggelden betrekking hebbende schulden over gaan naar het privé-vermogen.

3.7. Indien de aandelen B worden gerekend tot het privé-vermogen, tegen welke waarde dient dan fiscaal te worden afgerekend?

Antwoord:

Het aandeel B is beperkt overdraagbaar en niet verhandelbaar op de effectenbeurs. De waarde van het aandeel B met het daaraan gekoppelde winstbewijs is daardoor moeilijk bepaalbaar. Teneinde zowel de gevraagde zekerheid te kunnen geven als een gelijke behandeling voor alle betrokkenen te waarborgen is met OPG overeenstemming bereikt over een heldere en eenvoudig te hanteren waarderingsmethode. Gelet op het aan het aandeel B verbonden recht tot omwisseling in een aandeel A is aangenomen dat de waarde ontwikkeling van het aandeel B min of meer synchroon zal lopen met de waardeontwikkeling van het aandeel A.

Voor de waardebepaling van het aandeel B met het daaraan gekoppelde winstbewijs is de waarde van het aandeel A daarom als uitgangspunt genomen. Omdat het aandeel B in feite pas te gelde gemaakt kan worden na omwisseling in een aandeel A mag nog rekening worden gehouden met een discount. Mede na toetsing aan een waardering van het aandeel B op basis van het waarderingsmodel van Black-Scholes is de discount gesteld op 1% van de waarde van het aandeel A voor ieder jaar gelegen tussen het moment van waarderen en het moment van omwisseling in een aandeel A. De discount bedraagt derhalve ultimo 2000 3% van de waarde van een aandeel A voor de aandelen B uitgegeven in 1993 en omwisselbaar in aandelen A in 2003, oplopend tot maximaal 9% van de waarde van een aandeel A voor de aandelen B uitgegeven in 1999 en omwisselbaar in aandelen A in 2009.

De waarde van het aandeel B met het bijbehorende winstbewijs is daarmede gelijkgesteld aan de beurskoers van het aandeel A verminderd met de bijstortingsverplichting op het aandeel B en verminderd met een discount van één procent van de waarde van het aandeel A voor ieder jaar tot het moment van omwisseling in een aandeel A.

Voorts is overeengekomen dat de discount nooit groter kan zijn dan het verschil tussen de beurskoers van het aandeel A en de uitoefenprijs (de beurswaarde op het moment van verwerving van het nieuwe inleggeld, de historische beurswaarde).

De hierboven beschreven waarderingsmethode geldt voor alle situaties waarin de waarde in het economisch verkeer van het aandeel B en het daar bij behorende winstbewijs van belang is dus bijvoorbeeld ook in een mogelijk toekomstige situatie waarin de apotheker zijn onderneming staakt. In voorkomende gevallen waarin de waarde van het aandeel B met het bijbehorende winstbewijs moet worden bepaald op een tijdstip dat gelegen is tussen twee waarderingstijdstippen kan de waarde tijdsevenredig worden bepaald.

3.8. Is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op aandelen A en B?

Antwoord:

Met betrekking tot een bezit van aandelen A en B vindt de deelnemingsvrijstelling toepassing mits wordt voldaan aan de wettelijke vereisten. Dit houdt in dat een bezit aan aandelen van tenminste 5 percent van het nominaal gestorte kapitaal kwalificeert voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling.

Op een bezit aan aandelen A en B van minder dan 5 percent is het besluit van 20 januari 1999, nr. DB 98/4730 M (BNB 1999/117) van toepassing. Naar aanleiding van arresten van de Hoge Raad is ten aanzien van de zogenaamde oneigenlijke deelneming daarin het volgende standpunt ingenomen:

Voor het aanhouden van een aandelenpakket kleiner dan 5% is de deelnemingsvrijstelling van toepassing is indien:


a. de houder van de aandelen feitelijk een onderneming drijft en

b. de gehouden aandelen niet zijn aan te merken als een belegging.
Rechtspersonen die in het bezit zijn van aandelen A zullen in veel gevallen een feitelijke onderneming (apotheek) drijven. In dat geval wordt aan de eerste eis om als oneigenlijke deelneming te kwalificeren voldaan. Vervolgens moet dan de vraag worden beantwoord of de aandelen als belegging worden gehouden.

Van beleggen is sprake indien het bezit van de aandelen in een werkmaatschappij uitsluitend is gericht op het verkrijgen van de waardestijging en het rendement dat bij normaal vermogensbeheer kan worden verwacht.

Toegepast op de aandelen A en B leidt dit tot het volgende.

Aandelen A.

Aandelen A worden verkregen door:

a. omwisseling van oude inleggelden of

b. omwisseling van (certificaten van) participaties.
Oude inleggelden zijn verbonden aan het lidmaatschap van de coöperatie en vormen op grond daarvan zonder meer een eigenlijke deelneming. Ook anderszins staat vast dat inleggelden niet uitsluitend als waardepapier worden gehouden. Dit blijkt met name uit de toetsing aan de deelnemingsgrondslagen. Bij omwisseling van inleggelden in participaties is deze toetsing vervallen. Voor zover nodig heb ik daarom in mijn besluit van 8 april 1997, nr. DB97/410, goedgekeurd dat een lichaam ook voor (certificaten van) participaties de deelnemingsvrijstelling deelachtig kan worden als sprake is van een afnemersrelatie en de (certificaten van) participaties zijn verkregen door conversie van inleggelden door het lichaam zelf. De participaties moeten derhalve wel zijn verkregen uit hoofde van het lidmaatschap van de coöperatie. Blijkens artikel 13 van de Wet vallen voordelen uit hoofde van een lidmaatschap in een coöperatieve vereniging zonder meer onder de deelnemingsvrijstelling.

Na de omzetting in een NV is echter geen sprake meer van lidmaatschap maar van aandeelhouderschap. Voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling op voordelen uit aandelen geldt in beginsel een kwantitatief criterium. Wordt aan dit kwantitatieve criterium niet voldaan dan kan mogelijk nog sprake zijn van een oneigenlijke deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling toch toepassing vindt. Daarvoor dient aan de hiervoor genoemde voorwaarden van het besluit van 20 januari 1999 te worden voldaan. Kenmerkend voor de aandelen A is dat zij vrij verhandelbaar zijn, als gevolg van de beursnotering zeer liquide en niet worden getoetst aan de deelnemingsgrondslagen. De houder van aandelen A zal in het algemeen niet daadwerkelijk deelnemen aan het bestuur en de besluitvorming bij OPG. Op grond hiervan ben ik van oordeel dat voor het aanhouden van de aandelen A in het algemeen beleggingsargumenten een rol spelen. Een belang van minder dan 5% zal daarom worden aangemerkt als een belegging waarop de deelnemingsvrijstelling geen toepassing vindt.

Volledigheidshalve merk ik op dat indien een belanghebbende van mening is dat in zijn specifieke geval de deelnemingsvrijstelling wel van toepassing is de belanghebbende daarvoor de feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken (vergelijk punt 8.1 van de conclusie van de plv. AG bij BNB 1998/337).

Uiteraard geldt ook voor bijgekochte aandelen A (mits het belang Aangezien tot het moment van conversie van oude inleggelden en (certificaten van ) participaties de deelnemingsvrijstelling wel toepassing vindt is het belastingplichtigen toegestaan de aandelen A waarop de deelnemingsvrijstelling geen toepassing vindt op hun balans te waarderen tegen de beurswaarde van deze aandelen (op basis van de openingskoers van het aandeel A op 11 januari 2001 van Euro 31,80). Daarbij is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op de tot uitdrukking komende waardeverschillen op inleggelden en op de (certificaten van) participaties voorzover deze vallen onder de goedkeuring van het meer vermelde besluit van 8 april 1997. Op de waardemutaties en de uitkeringen van dividend op de aandelen A na de conversie vindt de deelnemingsvrijstelling vervolgens geen toepassing meer.

Aandelen B.

Aandelen B worden verkregen door conversie van nieuwe inleggelden. Nieuwe inleggelden zijn verbonden aan het lidmaatschap van de coöperatie en vormen op grond daarvan zonder meer een eigenlijke deelneming. Ook uit de toetsing aan de deelnemingsgrondslagen blijkt een binding met de onderneming. Bij de conversie in aandelen B vervalt de toetsing aan de deelnemingsgrondslagen. Wel gaat de conversietermijn van 10 jaar die aan de nieuwe inleggelden is verbonden over op de aandelen B. Aandelen B zijn beperkt verhandelbaar en moeten min of meer gedwongen worden aangehouden tot aan het tijdstip van conversie in aandelen A. In verband hiermede keur ik, voor zover nodig, goed dat de aandelen B worden aangemerkt als een oneigenlijke deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling toepassing vindt. Aannemelijk is dat het motief tot aanhouden van de aandelen B niet uitsluitend is gelegen in de waardeontwikkeling en het rendement dat bij normaal vermogensbeheer mag worden verwacht maar vooral een gevolg is van de handhaving van de aan de nieuwe inleggelden verbonden tienjaarstermijn.

3.9. Welke gevolgen heeft de conversie van de inleggelden, participaties en certificaten van participaties in aandelen A dan wel B voor apothekers in loondienst.

Antwoord:

De conversie van inleggelden, participaties en certificaten van participaties in aandelen A dan wel B zal geen fiscale gevolgen hebben voor de leden die in loondienst werkzaam zijn bij een derde mits bij de verkrijging van de respectieve waardepapieren sprake was van een onvoorwaardelijke verkrijging.