Erasmus Universiteit Rotterdam

17 januari 2001

Toelichting bij promotie C.W. Ang, woensdag 17 januari 01

Het Guillain-Barré syndroom (GBS) is een aandoening van het perifere zenuwstelsel, die zich uit in een verlamming van de ledematen en een variabele aantasting van de gevoelsfuncties. De ernst van de verlamming verschilt sterk tussen patiënten. Ongeveer tweederde van de GBS patiënten heeft een infectie doorgemaakt in de weken voorafgaand aan de neurologische stoornissen. Campylobacter jejuni, cytomegalovirus (CMV) en Mycoplasma pneumoniae zijn de meest frequent voorkomende microbiologische verwekkers. C. jejuni komt voornamelijk voor op kipproducten en in vervuild drinkwater en infectie met C. jejuni leidt tot een gastro-enteritis. CMV infecties leiden tot een griepachtig ziektebeeld en M. pneumoniae veroorzaakt een longontsteking.

In bloed van patiënten met GBS zijn afweerstoffen (ook wel antistoffen genoemd) tegen componenten van de zenuw aanwezig, zgn. glycolipiden. Vanwege het vermogen van deze afweerstoffen om te kunnen binden aan de zenuw en het effect van deze antistoffen op zenuwgeleiding wordt gedacht dat deze antistoffen een cruciale rol spelen bij het ontstaan van GBS. Enkele jaren geleden werd aangetoond dat in lipopolysaccharide (LPS) fractie van C. jejuni bacterie sterke gelijkenis vertoont met glycolipiden in de zenuw.

De promovendus heeft onderzocht of anti-glycolipide antistoffen bij GBS patiënten zijn geïnduceerd door voorafgaande infecties door middel van "moleculaire mimicry". Met de term moleculaire mimicry wordt een overeenkomst in structuur tussen microben en gastheerweefsel aangeduid. Antistoffen die oorspronkelijk gericht zijn tegen microbiele structuren kruisreageren met lichaamseigen moleculen, leidend tot een aanval van het afweersysteem op lichaamseigen weefsel, in dit geval de zenuw.

Ang toont aan dat er zeer veel aanwijzingen zijn voor een cruciale rol van anti-glycolipide antistoffen, geïnduceerd door moleculaire mimicry, in de pathogenese van GBS. Verschillende infecties zijn gerelateerd aan specifieke anti-glycolipide antistoffen en patronen van klinische verschijnselen. Het ontbreken van klinische verschijnselen bij proefdieren met anti-glycolipide antistoffen wijst erop dat andere factoren zoals T cellen en/of een verminderde functie van de bloed-zenuw barrière ook benodigd zijn voor het ontstaan van zenuwschade na infecties.