Persbericht

Op 17 januari werd in het Mozeshuis in Amsterdam een conferentie gehouden over het werkgelegenheidsbeleid in de stad. De conferentie was georganiseerd door het Samenwerkingsverband werk en welvaart, waarin het Komitee Amsterdam tegen Verarming, de FNV Noord-Holland en FNV Bondgenoten Amsterdam werkgroep grote stad participeren.

Het thema van de dag was bemiddeling naar arbeid en de grenzen van vrijwilligheid. Moet een werkzoekende iedere -tijdelijke- baan accepteren? Wat moet er gebeuren met mensen, die (voorlopig) niet naar de arbeidsmarkt kunnen worden begeleid? Teneur van de conferentie was, dat men in de formulering van rechten en plichten doorschiet naar het formuleren van veel verplichtingen, terwijl de rechten onvoldoende of vaag worden geformuleerd, zoals het recht een vertrouwenspersoon mee te nemen naar de gesprekken. De standpunten over de rechten varieerden van die van bewust baanlozen, die gelijkwaardigheid van onbetaalde (zorg) arbeid en betaald werk eisten, met in het verlengde daarvan afschaffing van de sollcitatieplicht, tot het formuleren van duidelijke randvoorwaarden bij de verplichting betaald werk te zoeken en te aanvaarden. Sommige aanwezigen constateerden dat in Amsterdam controle op private instanties onvoldoende geregeld is en dat er een vaag ongecontroleerd schemergebied is in de gesprekken tussen clienten en bemiddelaars en/of ambtenaren, waarbij mensen contractuele verplichtingen worden opgelegd waarvoor de wettelijke basis ontbreekt maar die door de client worden aanvaard vanwege angst voor negatieve rapportages van het private bemiddelingsinstituut aan de sociale dienst.

Rechten

In haar toespraak formuleerde vice-voorzitter van de FNV Agnes Jongerius de uitgangspunten van wat de FNV onder goede bemiddeling van werkzoekenden verstaat:

1. Meedenken van de werkzoekende. De werkzoekende moet het met de consulent eens zijn over wat er wordt voorgesteld. Als dat niet lukt, moet de reden duidelijk geformuleerd worden.

2. Passende arbeid in ere herstellen. Passende arbeid is voor de FNV simpel. Zonder passende arbeid is het werk door de werknemer slecht vol te houden. En voor de werkgever en voor collega's is het slecht te werken met een collega die eigenlijk ongeschikt is.

3. Aangeboden werk moet duurzaam zijn. Een geslaagde bemiddeling moet toch wel over een periode van tenminste zes maanden gaan. De FNV voelt weinig voor bemiddeling naar werk van een paar weken en dan weer in de uitkering.
4. Scholing gaat voor kortdurend werk.

5. Met leeftijd moet je verstandig omgaan. Leeftijdsdiscriminatie mag niet. Maar verstandig omgaan met de werkzoekende mag wel.

6. Agnes Jongerius sprak de wens uit, dat een competentiedrift tussen de gemeente Amsterdam en het CWI uitblijft. Een competentiedrift over de vraag wie wat bepaalt. Het is nuttig dat de gemeente haar opvattingen over de positie van de client snel duidelijk maakt en helder aangeeft dat de positie van de werkzoekende belangrijker is dan de positie van de uitvoeringsinstituten, of die nu CWI heet of Kliq of Start.

Van uitkering als recht naar de contractsamenleving?

Mr. Mark van Hoof, advocaat in Amsterdam bracht naar voren, dat het sterk de vraag is of de sociale dienst wel de geeigende instantie is om bijvoorbeeld in sociale activeringstrajecten clienten met psychische problemen te begeleiden. Er is een grote groep mensen met meer of minder ernstige psychische problemen in de bijstand, zeker in Amsterdam. Gezien de afschattingen in de WAO zal de toestroom naar de bijstand van deze groep groter worden. Deze mensen zijn vaak nauwelijks in staat te voldoen aan de verplichtingen, die in de bijstandswet staan geformuleerd. Laat staan dat zij de druk aankunnen om in een sociaal activeringstraject geplaatst te worden en begeleid door de sociale dienst en een case- manager die alles weet van sociaal-juridische dienstverlening, maar niets van gezondheidszorg. Er dreigt een soort onder- groep te ontstaan, die tussen de wal en het schip raakt. Door de ondeskundigheid van sociale dienstmedewerkers op het gebied van gezondheidszorg komen deze mensen in een sociaal isolement. Daar heeft mr van Hoof verschillende voorbeelden van. Zij dreigen het slachtoffer te worden van enerzijds verkokering in de gezondheidszorg en anderzijds 'begeleiding' door instanties die daar niet op ingericht zijn. Een aparte afdeling voor deze groep bij de sociale dienst is niet aan te raden, vanwege de stigmatisering. Als de sociale dienst nieuw personeel werft, zal zij op de rayonkantoren mensen moeten plaatsen die behalve sociaal-juridische deskundigheid, ook deskundigheid hebben vanuit een heel andere hoek, namelijk de gezondheidszorg.
Als tweede punt bracht van Hoof naar voren, dat private opleidingsinstanties mensen contracten onder de neus duwen, met voorwaarden waarvoor elke wettelijke basis ontbreekt, maar die toch worden getekend, omdat de werkzoekende bang is voor negatieve rapportages aan de sociale dienst.
Als voorbeelden noemde hij dat in contracten soms staat, dat bij het private opleidingsinstituut alle sollicitatieactiviteiten moeten worden gemeld, dat bij het niet afmaken van de opleiding 50% van de kosten door de client terugbetaald moeten worden en dat bij een eventueel meningsverschil tussen de client en het opleidingsinstituut het advies van de sociale dienst bindend is.

De werkgelegenheidsconferentie bestaat uit twee middagen en een avond. De tweede middag wordt gehouden op 31 januari in het Mozeshuis om 13.30 uur. Dan zullen de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt centraal staan met inleidingen van Paul de Beer van het Sociaal Cultureel Planbureau en een werkgevers vertegenwoordiger. Op 8 februari s'avonds is het slotdebat in het Mozeshuis

Samenwerkingsverband werk en welvaart
Noordermarkt 26
1015 MZ Amsterdam
020-6223289/
06-20367458