Ernst & Young

Belastingplan 2001: De nieuwe artiestenregeling (vervolg)

De oude artiestenregeling
Onder de oude regeling werden zowel binnen als buitenlandse uitvoerende artiesten, die optreden ingevolge een overeenkomst van korte duur (korter dan drie maanden), in de loonheffing betrokken door middel van de zogenaamde fictieve dienstbetrekking. Hierdoor werd gehandeld alsof de uitvoerende artiest in dienst was van, bijvoorbeeld, de zaaleigenaar/promotor (inhoudingsplichtige) om loonbelasting te kunnen inhouden op de vergoeding die aan de artiest werd betaald. Dit was alleen anders als de artiest over een zelfstandigheids of een inhoudingsplichtigenverklaring beschikte. De belasting werd geheven naar het loon plus de individuele kostenvergoedingen. Naturaverstrekkingen werden in aanmerking genomen tegen de zogenaamde besparingswaarde. Voor binnenlandse uitvoerende artiesten werd een forfaitaire kostenaftrek toegestaan van 15% en zij werden belast volgens de zogenaamde artiestentabel. Buitenlandse artiesten werden belast tegen een tarief van 25%. Voor hen werd een forfaitaire kostenaftrek van 25% toegestaan. Van dit percentage kon worden afgeweken. Afhankelijk van de regeling met de fiscus kon dit percentage 50% of meer bedragen. Deze (forfaitaire) kostenaftrek van 25% had als resultaat, dat het netto belastingtarief voor buitenlandse uitvoerende artiesten maximaal 18,75% (75% van 25%) bedroeg. Voor binnenlandse uitvoerende artiesten kwalificeerde, onder de oude regelgeving, de loonbelasting als een voorheffing op de inkomstenbelasting. Voor buitenlandse artiesten, die optraden ingevolge een overeenkomst van korte duur (korter dan drie maanden), was de loonbelasting tevens de eindheffing voor wat de Nederlandse belastingheffing betreft. Dit betekende in de praktijk dat zij geen aangifte inkomstenbelasting hoefden in te vullen.

De nieuwe artiestenregeling vanaf 1 januari 2001 Vanaf 1 januari 2001 is de nieuwe artiestenregeling van toepassing . Net als de vorige regeling is ook deze nieuwe regeling opgenomen in de Wet op de loonbelasting 1964. In tegenstelling tot de oude regeling is in de nieuwe regeling de fictieve dienstbetrekking geheel verdwenen. De nieuwe artiestenregeling is slechts van toepassing op artiesten, die optreden ingevolge een overeenkomst van korte duur (korter dan drie maanden). Artiesten, die in dienstbetrekking staan, zoals bijvoorbeeld leden van een orkest of een toneelgezelschap zullen als gewone werknemers worden belast en vallen daarom niet onder de artiestenregeling. Ook artiesten, die optreden ingevolge een overeenkomst van langer dan drie maanden, die echter niet als dienstbetrekking kwalificeert, vallen niet onder de artiestenregeling. Zij kunnen bruto worden uitbetaald en dienen zelf in de inkomstenbelastingsfeer hun belasting af te dragen door het indienen van een aangifte inkomstenbelasting. Ook binnenlandse artiesten, die beschikken over een zogenaamde zelfstandigheidsverklaring (zv) vallen niet onder de artiestenregeling evenals binnenlandse artiestengezelschappen, die beschikken over een inhoudingsplichtigeverklaring (ipv). In beide gevallen brengen deze artiesten een uitkoopsom plus 19% BTW in rekening.

Artiesten worden belast naar hun gage
Het begrip gage is een nieuw begrip in de artiestenregeling. Gage is al hetgeen de artiest als zodanig geniet. Hieronder vallen ook de onkostenvergoedingen en verstrekkingen zoals vliegtickets en hotelovernachtingen. Deze dienen naar de waarde in het economisch verkeer in aanmerking te worden genomen. Voorheen werden deze verstrekkingen tegen de besparingswaarde in aanmerking genomen, welke voor een artiest op tournee vrijwel altijd nihil of zeer gering was omdat er niets bespaard werd. Van de gage worden uitgezonderd de vergoedingen voor en de verstrekking van consumpties en maaltijden.

Toch onkosten in aanmerking nemen
Hoewel er in de nieuwe artiestenregeling niet meer wordt gesproken over een forfaitaire kostenaftrek wordt er toch een mogelijkheid gecreëerd om bij de loonheffing kosten in aanmerking te nemen. De artiest moet hiertoe vooraf aan het optreden, bij de belastinginspecteur een verzoek indienen waarin hij verzoekt om een gedeelte van de gage als kosten aan te merken (voor binnenlandse artiesten bij de eigen inspectie, voor buitenlandse artiesten bij de inspectie particulieren buitenland te Heerlen). De inspecteur beoordeelt de aanvraag van de kostenvergoedingsbeschikking (kvb), waarbij hij tevens toetst of de loonbelasting de latere inkomstenbelasting zal overtreffen. De inhoudingsplichtige zaaleigenaar/promotor houdt met deze kvb rekening voor wat betreft de inhouding van loonbelasting. Via de kvb kunnen zowel naturaverstrekkingen en kostenvergoedingen alsnog, zij het via een omweg, onbelast worden verstrekt. Verschil met de oude regeling is echter wel, dat vooraf aan elk optreden een kvb moet worden aangevraagd. Aan het nadeel van het betalen van een aanzienlijk bedrag aan loonbelasting welke later na het indienen van een aangiftebiljet weer wordt terugbetaald wordt op deze manier voor een belangrijk deel tegemoet gekomen. Met andere woorden de artiest kan door het aanvragen van een kvb het zogenaamde voorfinancieren van belasting voorkomen. Dit brengt wel een extra administratieve verplichting met zich mee. Na verloop van twee jaren zal de artiestenregeling en met name de kvb worden geëvalueerd op zijn effecten in de praktijk.

De gage wordt belast tegen 20%
In tegenstelling tot de oude regeling worden zowel binnenlandse als buitenlandse artiesten belast tegen hetzelfde tarief. In beide gevallen wordt er op de gage 20% loonbelasting ingehouden. Dit is slechts anders indien een binnenlandse artiest over een kvb beschikt, want in dat geval zal er op de gage 32,35% loonbelasting worden ingehouden. Op deze manier wordt voorkomen, dat deze artiest in de inkomstenbelastingsfeer met een hogere heffing wordt geconfronteerd, immers het loonbelastingtarief en het inkomstenbelastingtarief (eerste schijf) komen nu overeen. Wanneer de artiest geen gegevens overlegt, zoals zijn werkelijke naam, zijn adres en een kopie van zijn paspoort dan geldt het zogenaamde anoniementarief van 52%.

Inhouding van loonbelasting is geen eindheffing meer voor buitenlandse artiesten
Met de komst van de nieuwe artiestenregeling fungeert de inhouding van loonbelasting op de gage van de artiest niet langer als eindheffing. Evenals binnenlandse artiesten onder de oude regeling moeten buitenlandse artiesten voortaan na het einde van elk jaar aangifte inkomstenbelasting doen en kan eventueel te veel betaalde belasting worden teruggevorderd. De loonbelasting heeft nu dus voortaan de functie van voorheffing. Belangrijk voor buitenlandse artiesten van buiten de Europese Unie is dan wel, dat zij beschikken over een werkvergunning, want om aangifte inkomstenbelasting te kunnen doen is een sofi-nummer noodzakelijk. Buitenlandse artiesten krijgen dit alleen als zij naast een kopie van een geldig paspoort en hun adresgegevens een werkvergunning kunnen overleggen. Buitenlandse artiesten, die woonachtig zijn binnen de Europese Unie moeten voor de aanvraag van een sofi-nummer slechts hun personalia en een kopie van hun paspoort kunnen tonen. Een werkvergunning is voor hen niet noodzakelijk. Buitenlandse artiesten kunnen het sofi-nummer schriftelijk aanvragen of laten aanvragen door hun adviseur en hoeven zich niet persoonlijk te melden bij de eenheid buitenlanders van de belastingdienst te Heerlen.

De buitenlandse artiest, die optreedt ingevolge een overeenkomst van korte duur, wordt beschouwd als een voor de inkomstenbelasting. Deze artiest geniet geen loon, maar resultaat uit overige werkzaamheden of winst uit onderneming. Beroepskosten en belaste naturaverstrekkingen kunnen dan alsnog in aftrek worden genomen. Ten aanzien van de buitenlandse artiest wordt de zogenaamde fictieve vaste inrichting geïntroduceerd om deze artiest in de heffing van de inkomstenbelasting te kunnen betrekken. Er wordt als het ware een fictieve onderneming gecreëerd waaraan de inkomsten van de buitenlandse artiest worden toegerekend en aldus in Nederland worden belast.

Geen loonverdelingsverklaring meer, maar een
gageverdelingsverklaring
Onder de nieuwe artiestenregeling verdwijnt de
loonverdelingsverklaring (lvv) en hiermee ook de mogelijkheid om het loon geheel of gedeeltelijk te beschouwen als algemene kostenvergoeding ten behoeve van het gezelschap, waarover geen loonbelasting ingehouden hoeft te worden. In feite kon hiermee dus zonder verdere motivering mee worden verklaard dat er geen loon aan de artiest werd toegekend. Deze regeling werd voornamelijk door kleine bandjes en amateur gezelschappen toegepast. De lvv wordt vervangen door de gageverdelingsverklaring (gvv), waarop net als bij de lvv moet worden aangegeven hoe de totale gage wordt verdeeld over de leden van een artiestengezelschap. Eventuele kostenvergoedingen zullen dus voortaan via de kvb geregeld dienen te worden.

Voor vragen kunt u terecht bij de Entertainment & Media Groep van Ernst & Young in Amsterdam, Eugène Bartman (020) 549 76 91, Danny Bouten (020) 546 63 18 of Bas Stork (020) 549 21 53.

Copyright © 2001 Ernst & Young
Disclaimer