Sociaal-Economische Raad

Status document = publicatie Advies nr. 01/02: Functioneren en de toekomst van de structuurregeling

19 januari 2001 -

Dit advies is een reactie op de adviesaanvraag van het kabinet van 10 februari 2000. Daarin vraagt het kabinet de raad zijn visie te geven op het functioneren en de toekomst van de zogeheten structuurregeling. Het kabinet vraagt de raad zijn advisering toe te spitsen op twee onderwerpen: a) het correctiemechanisme bij slecht functioneren van de raad van commissarissen en b) de criteria voor de verplichte toepassing van de structuurregeling. De raad acht het van belang zijn advies over de toekomst en het functioneren van de structuurregeling een bredere strekking te geven en daarin onder meer ook te betrekken de wijze van samenstelling van de raad van commissarissen (RvC), de wenselijkheid van een zekere herijking van de positie van aandeelhouders en certifxaathouders en het belang van evenwicht in de bevoegdheden van de algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) en de ondernemingsraad (OR).

Advies (in PDF) Samenvatting (in PDF)
1. Inleiding (in PDF)
2. Achtergronden van de adviesaanvraag (in PDF) 3. De structuurregeling (in PDF)
4. Visie op de raad op het functioneren en de toekomst van de structuurregeling (in PDF)
5. Samenhang en overzicht van de voorstellen van de raad (in PDF)

Bijlagen
1. Adviesaanvraag van het kabinet d.d. 10 februari 2000 (in PDF) 2. Adviesaanvraag van de Tweede Kamer d.d. 27 juni 2000 (in PDF) 3. Brief van de voorzitter van de SER aan de voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 21 augustus 2000 (in PDF)
4. Samenvatting Commissie Structuurregeling (in PDF) 5. Relevante wetsartikelen Boek 2 Burgerlijk Wetboek (in PDF) 6. Werknemersparticipatie in ondernemingsorganen - internationale vergelijking (in PDF)
7. Wettelijke bevoegdheden algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) (in PDF)

Samenvatting Advies 01/02: Het functioneren en de toekomst van de structuurregeling

Opmerking vooraf
Deze samenvatting draagt een zeer globaal karakter. Reden daarvoor is dat in het ontwerpadvies zelf in hoofdstuk 5 een uitgebreide weergave is opgenomen van alle voorstellen die de raad in het ontwerpadvies doet. In deze samenvatting wordt daarnaar uitdrukkelijk verwezen.

Adviesaanvragen kabinet en Tweede Kamer
Dit advies is een reactie op de adviesaanvraag van het kabinet van 10 februari 2000. Daarin vraagt het kabinet de raad zijn visie te geven op het functioneren en de toekomst van de zogeheten structuurregeling. Het kabinet vraagt de raad zijn advisering toe te spitsen op twee onderwerpen: a. het correctiemechanisme bij slecht functioneren van de raad van commissarissen en b. de criteria voor de verplichte toepassing van de structuurregeling. De raad acht het van belang zijn advies over de toekomst en het functioneren van de structuurregeling een bredere strekking te geven en daarin onder meer ook te betrekken de wijze van samenstelling van de raad van commissarissen (RvC), de wenselijkheid van een zekere herijking van de positie van aandeelhouders en certificaathouders en het belang van evenwicht in de bevoegdheden van de algemene vergadering van aandeel houders (AVA) en de ondernemingsraad (OR).

Dit advies is ook een reactie op een aanvullende adviesaanvraag van de Tweede Kamer van 27 juni 2000. In die adviesaanvraag worden verschillende onderwerpen aan de orde gesteld die variëren van aangelegenheden die in een discussie over de structuurregeling een belangrijke plaats innemen tot onderwerpen die in meer verwijderd verband een zekere samenhang hebben met de structuurregeling. De raad beantwoordt in dit advies een aantal van de door de Tweede Kamer voorgelegde vragen. Hij zal na het uitbrengen van dit advies bezien welke vragen uit de adviesaanvraag van de Tweede Kamer onbeantwoord zijn gebleven.

Het debat over corporate governance (Hoofdstuk 2) Zowel het kabinet als de Tweede Kamer nodigt de SER uit zijn visie op de structuurregeling te plaatsen in het kader van de door de raad relevant geachte ontwikkelingen op het gebied van corporate governance. Met de term corporate governance wordt doorgaans het geheel van regels en factoren aangeduid dat bepalend is voor de machtsverhoudingen binnen ondernemingen en in het bijzonder bij ondernemingen die in stand worden gehouden door - al dan niet beursgenoteerde - vennootschappen.

Het actuele debat over corporate governance wordt in belangrijke mate veroorzaakt door de internationalisering van het ondernemen in het algemeen en van de vraag- en aanbodmarkten waarop internationaal opererende ondernemingen actief zijn. Ook en vooral de integratie van de kapitaalmarkten speelt hier een belangrijke rol. De OECD heeft richtlijnen gepubliceerd met het oogmerk de aangesloten landen houvast te bieden bij het toetsen van het eigen stelsel van corporate governance aan minimumnormen waaraan elk stelsel zou moeten voldoen. De OECD gaat uit van de onderneming als een werkgelegenheid scheppende entiteit met voor de samenleving onmisbare functies en geeft prioriteit aan de fundamentele rechten van de aandeelhouder, zoals de bevoegdheid tot het benoemen van leden van het leidinggevend orgaan.

Het debat over corporate governance is en wordt in Nederland vooral gevoerd op basis van de rapporten van de Commissie Corporate Governance en de Monitoring Commissie Corporate Governance, naar hun voorzitter ook wel aangeduid als de commissie-Peters I en de commissie-Peters II. In het rapport van de Commissie Corporate Governance worden aan beursvennootschappen 40 aanbevelingen gedaan voor een actieve zelfregulering binnen het bestaande wettelijke kader. De aandacht van deze commissie is vooral gericht geweest op die factoren die het samenspel van en het evenwicht tussen toezicht, leiding en kapitaalverschaffers binnen de - beursgenoteerde onderneming bepalen. De rol van werknemers in dit samenspel is buiten beschouwing gebleven.

Onder meer in reactie op de rapporten van de commissie-Peters I en II heeft het kabinet aangegeven dat in het overheidsbeleid inzake corporate governance in hoofdzaak drie beleidslijnen kunnen worden onderscheiden, namelijk:
Het verbeteren van de disciplinerende werking van de market for corporate control, dat wil zeggen het proces van het verwerven en verkrijgen van zeggenschap over ondernemingen. Op dit terrein spelen onder meer het Wetsvoorstel voor een regeling inzake openbare biedingen, de 13e EU-Richtlijn inzake openbare biedingen en het Wetsvoorstel beschermingsmaatregelen een rol. De raad zal het Wetsvoorstel beschermingsmaatregelen op één enkel punt (zie paragraaf 4.7.5) in zijn standpuntbepaling betrekken.
Het blijft voor het overige buiten beschouwing. De raad heeft niet de intentie zich in dit advies uit te laten over dat wetsvoorstel. Het versterken van de zeggenschap en bescherming van aandeelhouders; op dit gebied zijn wetgevingsinitiatieven in voorbereiding die betrekking zullen hebben op a. een splitsing tussen de kwijting aan bestuur en commissarissen en de goedkeuring van de jaarrekening; b. de bevoegdheid voor aandeelhouders tot het plaatsen van onderwerpen op de agenda van de AvA; en c. de werking en doelstelling van certificering met inbegrip van stemrecht- en volmachtbeperkingen.
Het bevorderen van openheid en transparantie van vennootschappelijke gegevens; op dit gebied wordt aangekondigd dat voorzover nodig wetgeving wordt overwogen terzake van informatieverstrekking op basis van internationaal geaccepteerde standaarden, informatie over bezoldiging en effectenbezit van afzonderlijke bestuurders en toezichthouders en het vermelden van de hoofdlijnen van corporate governance binnen de vennootschap in haar jaarverslaglegging.
Hoofdlijnen van de structuurregeling (hoofdstuk 3) De structuurregeling geldt voor grote naamloze en besloten vennootschappen en - in aangepaste vorm - ook voor grote coöperatieve verenigingen en onderlinge waarborgmaatschappijen. Dit advies richt zich uitsluitend op structuurvennootschappen.
De implicaties van die voorstellen voor de regeling van het commissariaat bij grote coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen zal de raad bezien nadat het kabinet zijn reactie heeft gegeven op het nu voorliggende advies. De structuurregeling geeft regels omtrent de bestuurlijke inrichting van grote vennootschappen. Deze zijn, anders dan kleinere vennootschappen, verplicht een RvC in te stellen aan wie belangrijke wettelijke bevoegdheden toekomen. Zo heeft het bestuur van de structuurvennootschap voor belangrijke besluiten de goedkeuring nodig van de RvC en is de hoofdregel dat de RvC bevoegd is tot benoeming en ontslag van bestuurders en tot vaststelling van de jaarrekening. De wijze waarop de RvC van de structuurvennootschap wordt benoemd, namelijk via een systeem van gecontroleerde coöptatie, wijkt fundamenteel af van het systeem dat geldt voor
niet-structuurvennootschappen, waar de facultatieve - RvC wordt benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders. Het systeem van gecontroleerde coöptatie houdt in dat de RvC zelf zijn leden benoemt en dat de wet aan de ondernemingsraad (OR) en de AvA gelijkwaardige invloed toekent bij de (her)benoeming van een commissaris.

Enkele praktijkgegevens (hoofdstuk 3)
Op 1 januari 1999 stonden 393 vennootschappen als structuurvennootschap ingeschreven bij de Kamers van Koophandel. Hiervan waren er 71 beursgenoteerd en 18 (als dochter van een internationale holding) gelieerd aan een beursvennootschap. Uit een analyse van de statuten van 184 beursvennootschappen blijkt dat de structuurregeling verplicht van toepassing is op 111 ondernemingen. In totaal 30 beursvennootschappen passen de structuurregeling vrijwillig toe.

Handhaving, maar wel aanpassing van de structuurregeling (hoofdstuk 4)

Centrale doelstelling van de structuurregeling is geweest - naast de invloed van kapitaalverschaffers - de zeggenschap van werknemers te verankeren in de structuur van de grote onderneming door hun invloed toe te kennen op de samenstelling van de RvC. De raad onderschrijft ook vandaag deze destijds aan de structuurregeling ten grondslag gelegde doelstelling. De RvC dient belangrijke bevoegdheden die hem voor de uitoefening van zijn taak zijn toegekend, zoals de goedkeuring van belangrijke bestuursbesluiten, te behouden. De raad acht het verder voor structuurvennootschappen van belang dat bestuur en toezicht zijn ondergebracht bij van elkaar gescheiden organen: het bestuur en de RvC. Dit (duale) stelsel biedt naar zijn mening de beste waarborgen voor een goed functionerende bestuurlijke inrichting van grote ondernemingen, Het is voor de raad van wezenlijke betekenis dat de RvC zijn toezichthoudende taak blijft uitoefenen op basis van de wettelijke taakopdracht zich te richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming.

De raad doet in hoofdstuk 4 een aantal voorstellen die gericht zijn op een grotere betrokkenheid van de AvA en de OR bij de benoeming van leden van de RvC en op het vergroten van de betrokkenheid van kapitaalverschaffers bij het beleid in de structuurvennootschap. Die voorstellen zijn gerubriceerd naar de volgende themas en verwoord in de daarbij genoemde paragrafen

De benoeming van de RvC en de betrokkenheid van AvA en OR daarbij (paragraaf 4.3)
De kern van het voorstel op dit onderdeel is het huidige systeem van coöptatie te vervangen door een stelsel waarbij de AvA de leden van de RvC benoemt op voordracht van de RvC. De OR krijgt het recht een bijzondere voordracht aan de RvC te doen voor ten hoogste 1/3 van het aantal commissarisplaatsen. De raad bepleit dat de wettelijke regeling aan RvC, AvA en OR ruimte biedt om op basis van overeenstemming af te wijken van het door de raad voorgestelde wettelijk benoemingsstelsel en te kiezen voor een stelsel dat is toegespitst op de specifieke omstandigheden van de eigen onderneming.
De voorstellen ten aanzien van het benoemingsstelsel zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
zij dienen aan te sluiten bij de visie van de raad op de onderneming als samenwerkingsverband van werknemers, kapitaalverschaffers en leidinggevenden;
zij dienen zo goed mogelijk aan te sluiten bij ontwikkelingen op de kapitaalmarkt en bij de positie van aandeelhouders in internationaal perspectief;
zij dienen aan te sluiten bij als positief te duiden praktijkvoorbeelden van grotere betrokkenheid van de OR bij de benoeming van leden van de RvC;
zij dienen recht te doen aan het streven naar evenwicht in de invloed van AvA en OR op de samenstelling van de RvC. Taakvervulling en verantwoording door de RvC, alsmede de mogelijkheden tot ingrijpen bij gebrek aan vertrouwen in het functioneren van de RvC (paragraaf 4.4)
De raad bepleit dat de wet aan een besluit waarbij de AvA het vertrouwen in de RvC opzegt, specifieke rechtsgevolgen verbindt. Hij stelt een regeling voor waarvan de kern is dat de AvA kan besluiten dat de RvC in zijn geheel dient af te treden. De AvA oefent deze bevoegdheid niet uit dan nadat de OR tijdig in de gelegenheid is gesteld zijn oordeel over dat voorstel kenbaar te maken. Het besluit van de AvA heeft ten gevolge dat de RvC met onmiddellijke ingang
defungeert. De OK treft dan een voorziening.

De raad meent dat naast de bestaande voorzieningen voor de OR geen specifieke voorziening behoeft te worden getroffen voor het geval deze het niet eens is met een of meer onderdelen van het ondernemingsbeleid en daardoor de RvC niet langer zijn vertrouwen geniet,

Criteria voor verplichte toepassing van het volledige dun wel het verzwakte regime van de structuurregeling: de toepassingscriteria (paragraaf 4.5)
De raad beoogt geen wijziging van het werknemerscriterium (100 of meer werknemers). Wel stelt hij voor het kapitaalscriterium te verhogen van 27 miljoen gulden (13 miljoen euro) naar 35 miljoen gulden (16 miljoen euro). Ook stelt hij voor dat structuurvennootschappen bij een bepaalde - in het advies nader omschreven - vorm van geconcentreerd aandelenbezit mogen volstaan met toepassing van het verzwakte regime in plaats van het volledige regime.

Vrijwillige toepassing van het structuurregime (paragraaf 4.6) De raad stelt voor dat vennootschappen die op grond van de wet het structuurregime toepassen en vervolgens in aanmerking komen voor vrijstelling van die verplichting omdat ze niet meer aan de criteria voldoen, daarvan kennis moeten geven aan de AvA. Het bestuur en de RvC dienen aan de AvA een gemotiveerd voorstel te doen voor handhaving dan wel afschaffing van het structuurregime. De AvA besluit hierover bij gewone meerderheid van stemmen.

Positie van aandeelhouders en certificaathouders (paragraaf 4.7) De raad wil de AvA een goedkeuringsrecht geven bij gewichtige bestuursbesluiten als in het advies omschreven. Daarnaast dient de AvA, in plaats van de RvC, de bevoegdheid te krijgen tot vaststelling van de jaarstukken. In het voorgaande is reeds het voorstel aan de orde geweest de benoeming van de RvC in handen te leggen van de AvA. Voorts is voorgesteld dat de AvA de bevoegdheid krijgt om de RvC bij gebrek aan vertrouwen heen te zenden.
De raad wil certificaathouders van de structuurvennootschap stemrecht verlenen, maar uitsluitend bij benoeming respectievelijk heenzenden van commissarissen, de vaststelling van de jaarrekening en de beëindiging van de vrijwillige toepassing van het structuurregime. De raad maakt daarbij overigens nog een voorbehoud. Voorts dienen aandeelhouders en certificaathouders die alleen of gezamenlijk ten minste één procent van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen, het recht te krijgen voorstellen te doen tot het agenderen van een onderwerp voor de AvA, tenzij zwaarwegende belangen van de vennootschap zich daartegen zouden verzetten.

Samenvatting van de voorstellen van de raad (hoofdstuk 5) In het slothoofdstuk geeft de raad een volledig overzicht van de voorstellen die hij in dit advies doet. Die voorstellen hangen nauw met elkaar samen en moeten worden gezien als één pakket. In het slothoofdstuk beveelt de raad tevens aan om vijf jaar na inwerkingtreding van een op zijn voorstellen gebaseerde wettelijke regeling te evalueren wat de effecten daarvan zijn.

© SER 2002 6/5/2002