KNMI

Achtergrond

Hoofdconclusies IPCC Third Assessment Report deel I

(Links/ IPCC, doelstelling en organisatie/ contactpersonen/ KNMI-klimaatsite / IPCC-site / Nieuwsoverzicht)

Hieronder volgen de hoofdconclusies uit het rapport, met daaronder een opsomming van de feiten die deze conclusies onderbouwen en relativeren. Termen als 'nieuw beschikbaar gekomen gegevens' en 'verbeterde computermodellen' verwijzen impliciet naar de verandering van de situatie sinds het vorige Assessment Report (1995).

Nieuw beschikbaar gekomen meetgegevens versterken het beeld van een warmer wordende wereld

De wereldgemiddelde temperatuur nabij het aardoppervlak is sinds 1860 toegenomen met 0.6 graden. Deze waarde is 0.15 graden hoger dan het getal uit het Second Assessment Report (1995) vanwege de uitzonderlijk warme jaren die daarna gekomen zijn (1995 tot 2000). Een dergelijke opwarming heeft zich naar alle waarschijnlijkheid de laatste duizend jaar niet eerder voorgedaan.

De temperatuurstijging gaat gepaard met een vermindering van de bedekking van de aarde door sneeuw en ijs. De sneeuwbedekking in het noordelijk halfrond is sinds eind jaren 1960 afgenomen met 10% en gletsjers hebben zich in de loop van de twintigste eeuw op grote schaal teruggetrokken. Het zee-ijsoppervlak in het noordelijk halfrond is sinds 1950 in de lente en zomermaanden afgenomen met 10-15%. Waarschijnlijk is in de afgelopen decennia de dikte van het Arctisch zee-ijs gedurende de zomer- en herfstmaanden afgenomen met 40%.

· De wereldgemiddelde zeespiegel is in de twintigste eeuw gestegen met 0,1 - 0,2 meter, voornamelijk vanwege opwarming van het zeewater en het smelten van landijs.

· De neerslag op gematigde en hogere breedtegraden van het noordelijk halfrond is in de twintigste eeuw met 0.5 - 1% per tien jaar toegenomen. Deze toename ging waarschijnlijk gepaard met een toename in het aantal extremen. In de subtropen is de hoeveelheid neerslag met 0,3% per tien jaar afgenomen. El Niño's komen relatief meer voor sinds midden jaren 1970. Ze duren langer en zijn intenser.

· De oppervlakte van het Antarctisch zee-ijs is niet merkbaar veranderd in de twintigste eeuw. Tropische cyclonen en zware lokale stormen zijn niet toegenomen in aantal en/of intensiteit.

De uitstoot van broeikasgassen en stofdeeltjes door de mens blijven de samenstelling van de atmosfeer veranderen op een manier die klimaatverstorend werkt

· De hoeveelheid CO2 in de atmosfeer is sinds 1750 met eenderde toegenomen. De concentratie CO2 is sinds 420.000 jaar (waarschijnlijk zelfs sinds 20 miljoen jaar) niet zo hoog geweest en neemt gemiddeld over de laatste twintig jaar toe met 0,4% per jaar. Deze toename, die de hoogste is van ten minste de laatste twintig duizend jaar, wordt onomstotelijk door de mens veroorzaakt. Belangrijkste bronnen van CO2 zijn gebruik van fossiele brandstoffen en ontbossing en, in mindere mate cementproductie. Ook de concentraties van andere belangrijke broeikasgassen, zoals methaan (CH4) en lachgas (N2O) zijn sinds 1750 toegenomen, met respectievelijk 150% en 16%. De concentraties van bepaalde gehalogeneerde koolwaterstoffen zijn constant of nemen af, als gevolg van het internationale beleid ter bescherming van de ozonlaag. De concentraties van de vervangende substanties (perfluorkoolwaterstoffen en zwavelhexafluoride, ook broeikasgassen) nemen navenant toe. Op dit moment zijn de onderling relatieve bijdragen aan het broeikaseffect, van CO2, CH4, gehalogeneerde koolwaterstoffen en N2O respectievelijk 60%, 20%, 14% en 6%.

· Behalve de toename van bovengenoemde gassen met een lange verblijftijd in de atmosfeer, is ook het ozongehalte veranderd. In de onderste lagen van de atmosfeer is ozon toegenomen, hetgeen het broeikaseffect met nog eens 15% versterkt. In de hogere luchtlagen is de ozonlaag dunner geworden, waardoor het totale broeikaseffect van ozonveranderingen ongeveer 8% bedraagt. Deze gedeeltelijke compensatie verdwijnt in de loop van de eeuw, omdat de ozonlaag zich naar verwachting langzaam zal herstellen, al zal dit herstel mogelijk langzamer gaan door klimaatverandering.

· De oceanen en het land zijn tot op zekere hoogte in staat een deel van de extra CO2 op te nemen.

· Hoewel het inzicht van de rol van door menselijke activiteit in de atmosfeer gebrachte stofdeeltjes en (aerosolen) in de stralingshuishouding en wolkenvorming behoorlijk is toegenomen, is het nog niet mogelijk de invloed ervan op het klimaat te kwantificeren. In zijn algemeenheid verzwakken stofdeeltjes het broeikaseffect. Het stof dat door grote vulkaanuitbarstingen in de atmosfeer wordt gebracht heeft een duidelijk verkoelende werking.

· De natuurlijke variaties in de intensiteit van de zonnestraling sinds 1750 zijn van de orde 20% ten opzichte van het versterkte broeikaseffect van CO2. Er zijn mechanismen gesuggereerd die een versterking van de invloed van de zon tot gevolg zouden hebben. Deze hypothesen hebben vooralsnog geen solide theoretische grondslag en de bijbehorende effecten worden niet waargenomen.

· Vulkaanuitbarstingen en variaties in de zonintensiteit zijn de belangrijkste natuurlijke tegenhangers van het door mensen veroorzaakte broeikaseffect. Beiden hebben dat broeikaseffect de afgelopen 20 (waarschijnlijk 40) jaar afgezwakt.

Computersimulaties van het toekomstige klimaat zijn verbeterd ·

H et begrip van het klimaatsysteem en de manier waarop dat systeem kan worden gemodelleerd met een computer is verbeterd. Dat geldt met name voor de rol van waterdamp in de atmosfeer, de effecten van zee-ijs en het transport van warmte door de oceanen.

· In tegenstelling tot de situatie in 1995 zijn de modernste modellen in staat het klimaat te simuleren zonder kunstmatige correcties aan het lucht-zee oppervlak (z.g. fluxcorrecties, een tekortkoming die in 1995 nog onvermijdelijk was).

· Verschillende modellen reproduceren de waargenomen opwarming van de wereldgemiddelde temperatuur in de twintigste eeuw.

· Aspecten van El Niño, de moessons en de North Atlantic Oscillation zijn verbeterd in de modellen.

· Belangrijkste onzekerheid in de klimaatmodellen zijn de wolken en stofdeeltjes inclusief hun wisselwerking.

Sterker bewijs menselijke beïnvloeding van het klimaat ·

Het vorige klimaatrapport concludeerde: "The balance of evidence suggests a discernible human influence on climate". De onzekerheid op dat moment (1995) was het gevolg van drie omstandigheden: a) de menselijke klimaatverstoring leek nog klein ten opzichte van de natuurlijke klimaatschommelingen, b) het inzicht in natuurlijke klimaatschommelingen was nog in ontwikkeling en c) de grootte en het patroon van de klimaatverstoring was onzeker. Het feitelijke verloop in de wereldgemiddelde temperatuur is sindsdien beter in kaart gebracht.

Men is nu beter in staat om vast te stellen hoe uitzonderlijk het verloop van die temperatuur in de twintigste eeuw is geweest mede omdat er nu een redelijk beeld is van het verloop gedurende de afgelopen duizend jaar. Drie recente jaren (1995, 1997 en 1998) zijn in ieder geval de warmste jaren sinds 1860 (waarschijnlijk de warmste sinds 1000 jaar). Het is onwaarschijnlijk dat dit een natuurlijke oorzaak heeft.

· Men is beter in staat om de natuurlijke variaties, vooral veroorzaakt door vulkaanuitbarstingen en variaties in de zonintensiteit, en het door mensen veroorzaakte broeikaseffect apart te bestuderen. Het blijkt dat de waargenomen opwarming in het eerste deel van de twintigste eeuw een natuurlijke oorzaak heeft. De opwarming in de tweede helft van de twintigste eeuw kan alleen goed begrepen worden als rekening gehouden wordt met het door mensen veroorzaakte broeikaseffect.

· Ondanks de onzekerheden met betrekking tot de koelende werking van stofdeeltjes en natuurlijke variaties, is het waarschijnlijk dat de door de mensen verhoogde concentraties broeikasgassen substantieel hebben bijgedragen aan de waargenomen temperatuurstijging van de afgelopen vijftig jaar. Atmosferische samenstelling zal in 21e eeuw blijven veranderen door menselijk toedoen

· Voor het doen van voorspellingen van de ontwikkelingen in de 21e eeuw is het noodzakelijk een beeld te hebben van de uitstoot van broeikasgassen en stofdeeltjes in de toekomst. Het IPCC heeft daartoe een aantal scenario's ontwikkeld die beschrijven hoe de wereld zich zou kunnen ontwikkelen. Die scenario's, beschreven in het in 2000 verschenen IPCC Special Report on Emissions Scenario's, zijn ten behoeve van het Third Assessment Report wetenschappelijk doorgerekend met klimaatmodellen.

· Het is vrijwel zeker dat de verbranding van fossiele brandstoffen de ontwikkeling van de concentratie CO2 in de atmosfeer zullen blijven bepalen in de 21e eeuw. Naarmate de hoeveelheid CO2 toeneemt vermindert het vermogen van oceanen en land om extra CO2 op te nemen. Aan het eind van de 21e eeuw wordt een CO2 concentratie van 1,5 tot 2,6 maal de huidige waarde verwacht.

· Landgebruik (bebossing, ontbossing e.d.) heeft een merkbare maar beperkte invloed op de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer. Als al de extra CO2 die door ontbossing e.d. in de atmosfeer is gebracht opnieuw zou worden vastgelegd in bossen dan zou de concentratie CO2 verlagen met 10 tot 20% t.o.v. de huidige concentratie.

· Er bestaan tussen de verschillende scenario's grote verschillen in de concentraties van niet-CO2-broeikasgassen.

· In alle scenario's neemt de relatieve bijdrage van CO2 aan het netto-broeikaseffect toe gedurende de 21ste eeuw. De verkoelende werking van stofdeeltjes is substantieel kleiner.

Toename wereldgemiddelde temperatuur en zeespiegelniveau gaat in de 21e eeuw door

· Alle scenario's laten in de 21e eeuw een toename van de wereld-gemiddelde temperatuur zien variërend van 1.4 tot 5,8 graden. Een dergelijke toename in zo'n kort tijdsbestek is niet eerder voorgekomen in de laatste 10.000 jaar. Het vorige Assessment Report (1995) noemde een range van 1 tot 3.5 graden. Het verschil vloeit voort uit het naar beneden bijstellen van de verwachte emissie van zwaveldioxide die een verkoelende werking heeft.

· De verschillen tussen de verschillende modellen zijn aan het eind van de 21e eeuw even groot als de spreiding als gevolg van de verschillende scenario's.

· Het is nog niet mogelijk een coherent beeld te geven van lokale klimaatontwikkelingen. In zijn algemeenheid is wel waarschijnlijk gemaakt dat vrijwel al het land sneller zal opwarmen dan het wereld-gemiddelde, met name op hogere breedtegraden in de winter.

· De wereld-gemiddelde hoeveelheid neerslag wordt verwacht toe te nemen. Op lagere breedtegraden zijn afnamen mogelijk.

· De meeste modellen laten, met name boven land, een toename van de maximum en minimum temperatuur zien. Het aantal hete dagen wordt verwacht toe te nemen. Het aantal koude dagen neemt af. De verschillen in dag en nachttemperatuur worden kleiner.

· Uitspraken over stormen, onweer, tornado's en hagel zijn nog niet mogelijk.

· De meeste modellen voorspellen een verzwakking van de golfstroom in de Noord Atlantische Oceaan. Die verzwakking compenseert de opwarming door het versterkte broeikaseffect evenwel niet. Het is nog onduidelijk of het stilvallen van de golfstroom een reële mogelijkheid is. Geen van de modellen laten een dergelijk verschijnsel zien in de komende 60 jaar. · De sneeuw- en zee-ijsbedekkingsgraad van het Noordelijk Halfrond worden verwacht verder af te nemen. Gletsjers en landijs trekken verder terug, met uitzondering van Groenland en Antarctica.

· In principe bevat het landijs op West Antarctica genoeg water om het mondiale zeeniveau 6 meter te laten stijgen. Het wordt evenwel zeer onwaarschijnlijk geacht dat dat ijs op grote schaal zal smelten in de 21e eeuw.

· De verschillende scenario's laten in de 21e eeuw een zeespiegelstijging zien van 0,09 tot 0,88 meter. Het gemiddelde (0,47 meter) is 2 tot 4 maal de stijging die is waargenomen tijdens de 20e eeuw.

· De stabilisatie van atmosferische CO2-concentratie vraagt om een substantiële reductie van de CO2-emissies. Als de invloed van de andere broeikasgassen wordt meegenomen geldt dat in nog sterkere mate.

· CO2 blijft lang aanwezig in de atmosfeer. Enkele eeuwen nadat emissies gestopt zouden zijn is nog 20 tot 30% van de oorspronkelijke hoeveelheid aanwezig. · De wereldgemiddelde temperatuur en de zeespiegel zullen nog eeuwen blijven stijgen nadat de CO2-concentratie is gestabiliseerd omdat de diepe oceaan zich slechts langzaam aanpast.

· Landijs zal duizenden jaren blijven reageren op een klimaatverandering, ook als deze gestabiliseerd is. In een plausibel scenario leidt dat tot een zeespiegelstijging van 3 meter over een termijn van 1000 jaar als gevolg van het smelten van het landijs op Groenland.

Er resteren nog belangrijke onzekerheden op het gebied van kennis en informatie

· De waarneemnetwerken waarmee klimaatverandering kan worden gedetecteerd moet verder worden verbeterd.

· Er is behoefte aan meer waarnemingen als basis voor klimaatstudies.

· Er is behoefte aan betere schattingen van de emissie van broeikasgassen en stofdeeltjes in de toekomst.

· Verdieping van het inzicht in de verschillende dominante processen (b.v. menging in de oceanen) en wisselwerkingen (wolken, zee-ijs) etc.

· Onderzoek naar het maken van kansverwachtingen voor de komende klimaatveranderingen.

· Beter inzicht in de patronen van lange-termijn klimaatvariaties.

· Meer onderzoek naar de klimaatveranderingen op regionale schaal en de gevolgen voor extreme weersituaties.

* Activiteiten en contactpersonen

* IPCC, doelstelling en organisatie

* De speciale IPCC-rapporten en het derde Assessment Report
* Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC)
* Internetsite IPCC

* Presentation of Robert T. Watson, Chair IPCC at the Sixth Conference of Parties

* Internationale Klimaatconferentie Den Haag krijgt vervolg
* KNMI-klimaatsite met uitgebreide informatie
* Stand van zaken klimaatverandering in eenvoudige bewoordingen (fact sheet)

* Wereldtemperatuur stijgt

* Warme jaren: ook 2000 is warm

* Neerslag en broeikaseffect

* Klimaatcampagne VROM: klimaatverandering wat doen we eraan?
* Klimaatsite VROM

Laatste wijziging: 22 januari 2001

Harry Geurts, PR & Voorlichting KNMI
Copyright © KNMI