Ministerie van Defensie



Kamervragen en antwoorden


Brand op Hr.Ms.Drenthe

23-01-2001

1.Herinnert u zich mijn vragen over de brand op de Hr. Ms. Drenthe en uw antwoorden daarop?

2.Kent u de brief van 18 september 1995, waarin uw ambtsvoorganger aangeeft dat de toedracht van het gebeurde gezien tegen het licht van de veiligheidsmaatregelen en communicatie daaromtrent volgens bevindingen van de Nederlandse Marineraad, aanleiding geven tot de conclusie, dat er aan de zijde van de Staat onzorgvuldig is gehandeld resp. dat er van nalatigheid is gebleken en dat zulks impliceert aansprakelijkheid volgens civielrechtelijke normen indien de verjaring daaraan niet in de weg zou staan?

1. en 2.
Ja.

3.Hoe verhoudt zich deze brief tot uw antwoorden, waarin u aangeeft vast te houden aan de uitspraak van de Marineraad van 28 oktober 1981 en instellen van verder onderzoek niet zinvol acht, ook omdat er geen nieuwe feiten bekend zijn geworden die een ander licht op de zaak werpen?

4.Op grond waarvan is in 1995 geconcludeerd dat er aan de zijde van de Staat onzorgvuldig is gehandeld resp. dat er van nalatigheid is gebleken?

3. en 4.
In mijn antwoorden op eerdere kamervragen heb ik onder meer aangegeven dat ik het alsnog instellen van een onderzoek naar de relatie tussen het scheepsongeval en tekortkomingen op het gebied van de brandbestrijding en/of de geoefendheid van de bemanning niet zinvol acht; onmiddellijk na de brand is immers in-gevolge de Marinescheepsongevallenwet een onderzoek ingesteld, dat heeft geleid tot de uitspraak van de Marineraad van 28 oktober 1981; ik heb daarbij aangegeven dat ik geen reden heb om te twijfelen aan de juistheid en de volledigheid van dat onderzoek, en dat evenmin nieuwe feiten bekend zijn geworden die een ander licht op de zaak werpen (zie Aanhangsel Handelingen nr. 1084, vergaderjaar 1999-2000).

De in de vraag bedoelde brief van 18 september 1995 is een brief die de directie Juridische Zaken (afdeling Claims) namens de minister van Defensie heeft geschreven aan de gemachtigde van de heer Feddema, die het ministerie van Defensie aansprakelijk stelde voor de door hem geleden schade. De conclusie uit de in vraag 2 aangehaalde passage is gebaseerd op het rapport van de Marineraad. De genoemde brief voegt derhalve niets toe en doet niet af aan mijn eerdere antwoorden.