Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van

uw kenmerk

ons kenmerk
VVM/01.276
datum
24-01-2001

onderwerp
Stand van zaken BSE
doorkiesnummer

bijlagen
1

Geachte Voorzitter,

Hierbij doe ik u, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in vervolg op de brief van 9 januari jl (kamerstukken II, 2000-2001, 24 668, nr. 49), nadere informatie toekomen omtrent de stand van zaken in het BSE dossier.

up

datum
24-01-2001

kenmerk
VVM/01.276

bijlage

Ik zal allereerst ingaan op de actuele Nederlandse situatie. Concreet betreft het hier het verloop van het BSE-testprogramma, het uitvoeren van de snelle testen bij het ID-Lelystad, de overeenkomst met de destructor betreffende de LRM/SRM-problematiek alsmede de actuele maatregelen omtrent veevoer. Daarnaast ga ik, mede in het licht van de Landbouwraad van 29 en 30 januari a.s. en de risico's op BSE, nader in op de situatie met betrekking tot de import en export van vee en vlees, zowel uit de lidstaten, als uit derde landen. Ook zal ik kort ingaan op het recente advies van het Scientific Steering Committee (SSC) van de Europese Commissie. Tenslotte zal ik aandacht besteden aan de financiële gevolgen.

Testprogramma
De resultaten van de eerste drie weken van het uitgebreide testprogramma op BSE, waarbij alle runderen ouder dan 30 maanden op BSE onderzocht worden, stemmen tot tevredenheid. De testcapaciteit ligt nu op ruim 3000 per dag. Het aantal daadwerkelijk aangeboden runderen blijft, in verband met de marktsituatie, op dit moment nog steeds achter bij het geplande aanbod, zodat de beschikbare capaciteit nog niet geheel wordt benut. In totaal zijn er in de eerste drie weken 27.935 monsters op de gewone slachthuizen genomen, alle bleken negatief.

Krachtens de Europese regelgeving dient het testen plaats te vinden onder verantwoordelijkheid van het nationaal referentielaboratorium. In Nederland is dat ID-Lelystad. Zoals u in de brief van 12 december 2000 is gemeld, is het ook deze organisatie die vooralsnog alle BSE-tests uitvoert en waarvan dus ook gewaarborgd was en is dat de testen overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen worden uitgevoerd. Aan deze concentratie lag ook het praktische argument ten grondslag dat op zeer korte termijn een enorme opschaling moest plaatsvinden, onder gelijktijdige waarborging van die zorgvuldigheid. In bedoelde brief is ook aangegeven dat eerst in een later stadium, op een moment dat sprake is van een gecontroleerde situatie, nader zou worden bezien in hoeverre ook andere organisaties bij het testproces kunnen worden ingeschakeld.

LRM/SRM-problematiek
In de brief van 9 januari jl. is u reeds medegedeeld dat ik er naar streef tot een overeenkomst te komen met RENDAC B.V., met welke overeenkomst voor de korte termijn een oplossing wordt beoogd met betrekking tot de verwerking en afvoer van Gespecificeerd hoogrisicomateriaal (SRM) en, de aanzienlijk toegenomen hoeveelheden niet langer te vermarkten, Laagrisicomateriaal (LRM) ontstaan als gevolg van de communautaire BSE-maatregelen. De onderhandelingen terzake zijn inmiddels afgerond.

Het contract regelt de relatie tussen RENDAC en de Staat voor de periode tot 1 april 2001, met dien verstande dat de Staat ook de kosten van opslag en vernietiging van diermelen betaalt die voor 1 april zijn geproduceerd, maar op die datum nog niet zijn vernietigd. Het contract behelst - op hoofdlijnen - een regeling met betrekking tot het SRM, het LRM, en de bij RENDAC op 31 december 2000 aanwezige voorraden.

Met betrekking tot het SRM is een regeling getroffen die overeenkomt met de in de brief van 9 januari jl. gestelde inzet van LNV en VWS. Op hoofdlijnen betekent dit dat in het eerste kwartaal van 2001 de volgende bedragen bij de grote leveranciers in rekening zullen worden gebracht:
1. slachtafvallen: fl. 50,-- per ton;
2. SRM-bloed: fl. 25,-- per ton;
3. kadavers: hetzelfde tarief als in 2000 gold, namelijk 23,25 per ophaalbeurt.

Voor kleine leveranciers van slachtafvallen gelden dezelfde gestaffelde tarieven als in 2000.

Ik benadruk bij het bovenstaande overigens dat de tariefstelling volgens de reguliere Destructiewetsystematiek zal worden voorgehangen bij beide kamers der Staten-Generaal. Binnenkort zult u het voorstel terzake van de Minister van VWS tegemoet kunnen zien. Het gaat daarbij uiteraard slechts over het eerste kwartaal van 2001. Omtrent de tariefstelling voor de rest van het jaar en de te ontwikkelen nieuwe heffingssystematiek zult u separaat nader worden bericht.

Met betrekking tot het LRM is eveneens een regeling getroffen die aansluit bij de benadering zoals verwoord in de brief van 9 januari jl.: RENDAC neemt het aangeboden LRM-materiaal over, verwerkt dat en draagt vervolgens zorg voor vernietiging. De leveranciers van LRM betalen tijdens de looptijd van het contract niet meer dan zij regulier al in 2000 aan RENDAC betaalden; commerciële afzet - voor zover opportuun - blijft aldus mogelijk.
Andere producenten van LRM-melen kunnen om niet het materiaal aan RENDAC leveren, RENDAC draagt zorg voor de verdere opslag en vernietiging.

Voor de bij RENDAC op 31 december vorig jaar aanwezige voorraden melen, die voorheen als HRM/LRM melen waren gekwalificeerd draagt de Staat de kosten van opslag en vernietiging. Daarnaast zal aan RENDAC worden vergoed de kostprijs voor het produceren van die melen (met een maximum van fl. 12 mlj). De achtergrond van deze laatste vergoedingscomponent is te vinden in de wettelijke verplichting van RENDAC HRM (oud) op te halen en te verwerken. Voorheen kon HRM-materiaal, dat veelal vermengd met LRM aan RENDAC werd aangeleverd en derhalve in zijn geheel als HRM werd aangemerkt, nog worden vermarkt en verwerkt in diervoeder. In tegenstelling tot andere producenten van melen, stond het RENDAC - gelet op zijn wettelijke ophaal- en verwerkingsplicht - derhalve niet vrij om vanwege commerciële redenen te stoppen met het ophalen en verwerken van die materialen.

Ten aanzien van het vernietigen van SRM- en LRM-meel is overigens de actuele capaciteit niet langer geheel toereikend voor SRM-meel. Voor LRM-meel is thans nog geen vernietigingscapaciteit gevonden. De potentiële alternatieven worden momenteel in kaart gebracht. Voor de komende tijd zal rekening gehouden moeten worden met kortdurende opslag van relatief geringe hoeveelheden SRM-meel en langduriger opslag van alle LRM-meel en de daarmee voor de Staat samenhangende kosten en toezicht.

Dierlijke eiwitten
Op vrijdag 19 januari 2001 is een regeling in de Staatscourant verschenen met betrekking tot het gebruik van niet-verboden dierlijke eiwitten in varkens- en pluimveevoer. De bedrijven die in de bijlage van deze regeling zijn genoemd hebben een tijdelijke erkenning gekregen. Dit betreft mengvoederbedrijven die géén herkauwersvoer produceren (of over volledig gescheiden productielijnen beschikken) en bedrijven waar deze producten tijdelijk worden opgeslagen. Voorwaarde voor een definitieve erkenning (die door de RVV na inspectie zal worden verleend), is onder andere dat deze bedrijven moeten kunnen aantonen dat kruiscontaminatie onmogelijk is.

Op dit moment wordt nog onderzocht waar de huidige voorraden dierlijke eiwitten die niet meer mogen worden gebruikt, vernietigd kunnen worden. Het lijkt erop dat in Duitsland op korte termijn voldoende verbrandingscapaciteit kan worden gevonden. Indien dit wordt bevestigd zal een regeling worden gepubliceerd op basis waarvan bedrijven hun voorraden kunnen aanbieden. Zoals gezegd zal de overheid het transport en de vernietiging van deze voorraden dierlijke eiwitten voor haar rekening nemen.

Situatie in overige lidstaten
Uit informatie van de overige lidstaten blijkt dat er grote verschillen zijn tussen de mate van financiering en de stand van zaken t.a.v. de opkoopregeling en het testprogramma (zie bijlage). Deze verschillen wortelen uiteraard in de enorme snelheid waarmee de EU-maatregelen moesten worden ingevoerd en de feitelijke mogelijkheden van de diverse lidstaten bij de implementatie daarvan. Niettemin ben ik er van overtuigd dat dit voor de langere termijn voor alle lidstaten geen soelaas biedt. Ik ben dan ook voornemens met name in de komende landbouwraad deze problematiek aan de orde te stellen vanuit de insteek dat wordt gekozen voor een zoveel mogelijk uniforme aanpak. Ik streef er daarbij naar eenzijdige nationale maatregelen te voorkomen, dan wel af te schaffen. Niettemin handhaaf ik het beleid om daar waar in een lidstaat van de Unie eenzijdig strengere maatregelen worden getroffen, ook Nederland dezelfde maatregelen zal treffen voor zover het betreft vee en vlees dat uit de betreffende lidstaat afkomstig is. Zo zijn in Frankrijk de thymus en de milt van runderen als SRM benoemd en mag in Duitsland en Frankrijk ook dierlijk vet niet in diermeel gebruikt worden. Dit betekent dat - tot het tijdstip waarop die maatregelen zijn ingetrokken - er ook in Nederland voor slachtdieren en dierlijke vetten afkomstig uit die lidstaten speciale maatregelen zijn genomen. Van de betreffende slachtdieren uit Frankrijk moeten thymus en milt als SRM behandeld worden, terwijl de invoer van dierlijk vet uit Frankrijk en Duitsland voor gebruik in diermeel verboden is.

Im- en export van vee en vlees uit overige lidstaten Aan de intracommunautaire handel in levende runderen, rundvlees en rundvleesprodukten worden t.a.v. van BSE in principe geen extra eisen gesteld. Dit is ook niet noodzakelijk omdat immers - behoudens uiteraard de bovenbedoelde nationale uitzonderingen - in alle lidstaten dezelfde strikte regels gelden t.a.v. het gebruik van diermeel in diervoer, het verwijderen van SRM's en het testen van dieren ouder dan 30 maanden. De BSE situatie heeft echter vanzelfsprekend wel invloed op de marktsituatie voor Europese runderen.

Binnen Europa gaan de Lidstaten op verschillende manieren om met de financiering van de maatregelen tegen BSE. Dit is ongewenst omdat het concurrentieverstorend kan werken. Ik zal dan ook in de komende Landbouwraad nogmaals aandringen op een uniform Europees beleid op het gebied van de financiering. Mijn uitgangspunt daarbij is dat de overheidsbijdrage aan de bedrijven die geconfronteerd worden extra kosten door BSE, zo snel als mogelijk is, moet worden afgebouwd.

Intracommunautaire handel in levende dieren
De noodzaak om te komen tot een uniforme, Europese financieringssystematiek van de BSE-maatregelen wil ik illustreren aan de hand van de import van slachtvee uit lidstaten waar het bedrijfsleven de testkosten betaalt. Gebleken is dat in verschillende lidstaten van de EU de voor die landen verplichte opkoopregeling nog niet volledig van de grond is gekomen en dat in diverse lidstaten de testcapaciteit nog niet is afgestemd op het aanbod van runderen op slachterijen. Geconstateerd is dat dit tot verlegging van handelsstromen van slachtrijpe runderen aanleiding heeft gegeven; in de eerste weken van januari is een duidelijke toename van de invoer in Nederland van slachtrunderen uit Duitsland opgetreden. Daarom is besloten om bij invoer in Nederland voor het testen van runderen, afkomstig uit die lidstaten waar de test gedeeltelijk door het bedrijfsleven betaald moet worden, respectievelijk die lidstaten die niet of in onvoldoende mate beschikken over testcapaciteit (Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Portugal en Spanje), het kostendekkende tarief voor monstername en testen in rekening te brengen.

Intracommunautaire handel in vlees en vleesprodukten In Nederland worden SRM's al sinds 1997 verwijderd en vernietigd. Er is echter een aantal lidstaten, waaronder Duitsland en Spanje , die voor 1 oktober 2000 geen SRM's verwijderden en daarna wel met BSE besmet bleken. De Europese Commissie is door de Minister van VWS gevraagd een oordeel te vellen over eventuele maatregelen die t.a.v. rundvleesproducten uit deze landen genomen zouden moeten worden. De Commissie heeft toegezegd zo spoedig mogelijk tot officiële beantwoording over te gaan. Het antwoord zal, blijkens informatie tijdens het PVC van vorige week, vermoedelijk zijn dat de Commissie geen maatregelen treft indien de betreffende lidstaat zelf aangeeft dat er geen risico's zijn. De Europese Commissie zal nogmaals verzocht worden op korte termijn met een antwoord op deze vraag te komen.

Im- en export van vee en vlees uit derde landen Verplichtingen die binnen de EU gelden, zoals een voederverbod, verwijderen van SRM's en verplichte testen bij runderen ouder dan 30 maanden, gelden voor derde landen vaak niet.

Import van levende dieren
Voor landbouwhuisdieren uit derde landen gelden in het kader van BSE geen beperkingen voor import in de EU, met dien verstande dat, indien geïmporteerde landbouwhuisdieren binnen de EU worden geslacht, de risico materialen moeten worden verwijderd en runderen bovendien op BSE moeten worden getest, voor zover zij ouder dan 30 maanden zijn.

Hoewel de import uit derde landen zeer beperkt is, acht ik het echter ongewenst dat landbouwhuisdieren, die niet aan de in de Europese Unie geldende voorwaarden met betrekking tot diervoeder voldoen, uit derde landen Nederland worden ingevoerd. Hoewel - naar de huidige inzichten - enerzijds gesteld moet worden dat BSE vooral een Europees probleem is, kan anderzijds immer niet uitgesloten worden dat BSE (in beperkte mate) ook in bepaalde derde landen voorkomt.
Hoewel ten algemene geldt dat, met name waar het de derde landenproblematiek betreft, alleen een Europese aanpak tot een daadwerkelijk sluitend systeem kan leiden, gezien de vrijheden van de intracommunautaire handel, heeft Nederland aan de Commissie een ontwerpregeling voorgelegd, die een verbod bevat op de invoer van levende landbouwhuisdieren uit derde landen, die na 15 december 2000 zijn gevoederd met binnen de Europese Unie verboden dierlijke eiwitten. Landbouwhuisdieren die wel voldoen zouden bij import vergezeld moeten gaan van een certificaat waarin de bevoegde autoriteiten van het derde land van herkomst verklaren dat de dieren na 15 december 2000 niet zijn gevoederd met binnen de Europese Unie verboden dierlijke eiwitten. Hiermee wordt maximale druk gelegd op het Europese besluitvormingsproces terzake.

Import van vlees en vleesproducten
Voor vlees en vleesproducten uit derde landen gelden op dit moment in het kader van BSE geen communautaire beperkingen. Wel zal - ter imlementatie van EU-regelgeving - voor derde landen op 1 april 2001 de verplichting van toepassing worden om op het gezondheidscertificaat van te importeren dierlijke producten aan te geven dat er geen SRM's in zitten. Derde landen kunnen bij de Commissie een verzoek indienen om vrijgesteld te worden van dit voorschrift. Ten dien einde moeten zij een dossier opstellen waarin gegevens met betrekking tot hun epizoötiologische status ten aanzien van TSE's worden opgenomen. Dit dossier wordt door het SSC beoordeeld en het SSC komt op basis van het dossier tot een geografische risico analyse. Veel derde landen hebben een dergelijk dossier ingediend, een aantal landen is op basis van dit dossier reeds ingedeeld in de categorie met een verwaarloosbaar risico.
Tot 1 april kunnen de lidstaten hiervoor zelf regels stellen. Nederland verbiedt de import van SRM. Indien een derde land, dat is ingedeeld in de categorie zonder of met een verwaarloosbaar risico echter een verzoek tot import indient, wordt dit wel gehonoreerd.

Ook voor vlees en vleesproducten geldt dat het uit oogpunt van bescherming van volks- en diergezondheid ongewenst is dat produkten, die niet aan de in de Europese Unie geldende voorwaarden voldoen, uit derde landen Nederland worden ingevoerd. Daarom is ook voor vlees en vleesbevattende levensmiddelen een ontwerpregeling, vergelijkbaar met die voor vee, aan de EU voorgelegd. Ook op dit vlak wordt aldus de druk op een Europese aanpak verhoogd. Deze ontwerpregeling houdt in dat het vlees afkomstig moet zijn uit landen waar geen of een verwaarloosbaar BSE-risico aan de orde is. Voor overige derde landen geldt dat de dieren waar het vlees van afkomstig is en die ouder zijn dan 30 maanden, met negatief resultaat op BSE getest moeten zijn, het SRM moet verwijderd zijn en de dieren mogen geen verboden dierlijk eiwit hebben gegeten.

Tijdens de bespreking van de BSE problematiek in het Permanent Veterinair Comité is door de Commissie informeel meegedeeld dat het Nederlandse voorstel wel erg ver gaat. In de Landbouwraad zal ik aandringen op nadere Europese regels voor de import van levende runderen en dierlijke producten uit derde landen. Ik ben van mening dat alleen afgezien kan worden van deze nadere eisen, indien het SSC aangeeft dat dergelijke maatregelen niet nodig zijn. Een dergelijk advies is er echter niet.

Rapport SSC
Op 17 januari heeft de Commissie het rapport van het SSC met adviezen gepubliceerd t.a.v. de vragen zoals deze op 4 december j.l. door de Landbouwraad zijn gesteld over de veiligheid ten aanzien van BSE.

De belangrijkste conclusie van het SSC is dat de wervelkolom van runderen ouder dan 12 maanden als SRM zou moeten worden beschouwd. Ten aanzien van rundervetten is het SSC van opvatting dat verwerking in diervoeders geen risico met zich mee brengt op voorwaarde dat deze vetten een bepaalde behandeling hebben ondergaan. Met betrekking tot de zwezerik en de milt van runderen acht het SSC classificatie als SRM niet nodig.

Anders dan verwacht is de commissie in het PVC van 23 januari j.l niet met voorstellen gekomen om uitwerking te geven aan de aanbevelingen van het SSC. In de landbouwraad van 29 januari a.s. zal ik er bij de Commissie op aandringen om op zo kort mogelijke termijn met voorstellen dienaangaande te komen, met name waar het de classificatie van de wervelkolom als SRM betreft.

Financiële gevolgen
De overheidsbijdrage in de BSE maatregelen heeft een tijdelijk karakter, reden waarom de belangrijkste contracten - zoals die aangaande het testen door ID-Lelystad en die met RENDAC - voor een periode van 3 maanden zijn gesloten. Hoe de kosten na deze periode zullen worden gefinancierd is nog onderwerp van besluitvorming. Gezien de onzekerheden over de omvang van de hoeveelheden te testen dieren en de hoeveelheden SRM en LRM materiaal zijn de bedragen indicatief.

De kosten voor de BSE testen worden thans geraamd op f 175,- per test, exclusief BTW en exclusief de EU-bijdrage van f 33,-. Uitgaande van circa 175.000 te testen dieren in het 1e kwartaal en rekening houdend met de EU-bijdrage van f 33,-worden de kosten voor het Rijk geraamd op circa f 30 mln. (inlc. BTW).
Met betrekking tot het ophalen, bewerken, opslaan en vernietigen van SRM en LRM in het 1e kwartaal van 2001 worden de kosten voorlopig geraamd op circa f 60 mln. waarvan f 20 mln. betrekking heeft op SRM-problematiek en f 40 mln. op de LRM-problematiek. Met het opkopen en vernietigen van voorraden diermeel is naar schatting een bedrag gemoeid van circa f 30 mln.

De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,

mr. L.J. Brinkhorst

Bijlage:
Stand van zaken opkoopregeling, testen en marktsituatie (PDF-formaat,

ZIE HET ORIGINELE BERICHT VOOR OPHALEN VAN PDF-BESTANDEN

74 Kb)