Trimbos Instituut

Nieuwsflits


1|01 Nummer 1 , 2001


Eerste rapportages Monitor Maatschappelijke Opvang Homoseksuelen hebben meer psychische klachten Gezondheidszorgcampagnes onderzocht op effect Brochure over vriendschapsnetwerken Dagbesteding in de peiling
Psychische klachten door gebruik anabole steroïden Het MGv in januari
Colofon

Homepage

Eerste rapportages Monitor Maatschappelijke Opvang Er is sprake van een substantiële toename van vrouwen en jongeren bij de residentiële daklozenvoorzieningen. Ook het aantal allochtonen onder de vrouwen die gebruik maken van de vrouwenopvang nam toe. Er zijn geen aanwijzingen gevonden van een vergrijzing van de populatie. Dat zijn enkele bevindingen uit de eerste rapportages van de Monitor Maatschappelijke Opvang (MMO), die in de tweede week van januari door minister Borst aan de Tweede Kamer zijn aangeboden. De rapportages bevatten interessante feiten over de vraag en het aanbod van de sector maatschappelijke opvang en over het gemeentelijk beleid hierin. Het aantal aanmeldingen bij de residentiële daklozenvoorzieningen bleef de afgelopen jaren stijgen, tot 55.000 in 1999. In dat jaar werden 20.000 opnamen gerealiseerd. Opvallend is de verhoogde activiteit aan de voor- en achterdeur van de opvangvoorzieningen: in de sfeer van preventie en herstel hebben zich vele projecten en innovatieve vormen van dienstverlening ontwikkeld. De capaciteit van begeleid wonen en woonbegeleiding steeg het sterkst. In de daklozenopvang was met name de stijging van capaciteit van sociale pensions en dag- en nachtopvang opvallend.
In 1999 ging er in totaal minstens 340 miljoen gulden om in de sector maatschappelijke opvang. De meeste gemeenten, die vrijwel zonder uitzondering eigen middelen aan de opvang besteden, vinden het door het Rijk beschikbaar gestelde budget voor de sector ontoereikend. De uitkomsten van de monitor worden gebruikt voor het evalueren en bijstellen van het beleid van de lokale overheid, de sector en de rijksoverheid. Het initiatief tot het opzetten van de MMO kwam van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). De uitvoering van de monitoringactiviteiten in de eerste fase was in handen van het Trimbos-instituut, dat verantwoordelijk was voor de deelmonitoren Vraag en Aanbod, en het SGBO, het onderzoeks- en adviesbureau van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) dat verantwoordelijkheid droeg voor de deelmonitor Gemeentelijk Beleid. Bij het Trimbos-instituut werkten Ireen de Graaf en Annemiek Elling aan dit project. Projectleiding was in handen van Judith Wolf.
De MMO krijgt een vervolg. Over de uitkomsten van de eerste fase en over de verdere inrichting van de monitor gaat het ministerie van VWS onder andere overleggen met de Federatie Opvang en de VNG.

Er zijn drie rapportages verschenen: het hoofdrapport (Monitor Maatschappelijke Opvang: Deelmonitoren Vraag, Aanbod en Gemeentelijk beleid) bevat een overzicht van de stand van zaken en trends in vraag en aanbod en - samengevat - van het (gemeentelijk) beleid. In een bijlage hierbij (Monitor Maatschappelijke Opvang: Informatiebronnen) wordt een overzicht gegeven van de beschikbare informatiebronnen voor de MMO (registratiesysteem, andere monitoren, onderzoek). Tenslotte komt in een rapportage van het SGBO (Monitor Maatschappelijke Opvang: De deelmonitor Gemeentelijke beleid) uitgebreid het gemeentelijk beleid aan bod. Het hoofdrapport is te bestellen bij het Trimbos-instituut, tel: (030) 297 11 00.

* Judith Wolf (030) 297 11 00

Homoseksuelen hebben meer psychische klachten
Psychische klachten komen bij homoseksuelen aanzienlijk vaker voor dan bij heteroseksuelen. Dit geldt in sterkere mate voor homoseksuele mannen dan voor homoseksuele vrouwen.

Dit blijkt uit een onderzoek in het kader van het NEMESIS-project dat is uitgevoerd onder een representatieve groep van ruim 7.000 Nederlanders in de leeftijd van 18 tot 64 jaar. Het onderzoek is uitgevoerd door de Universiteit Utrecht en het Trimbos-instituut en is gepresenteerd in het tijdschrift Archives of General Psychiatry (Vol. 58, No.1, January 2001).
Tot in de jaren zeventig werd homoseksualiteit beschouwd als een stoornis. Nadat homoseksualiteit in 1973 van de officiële lijst van psychische stoornissen verdween, is vaak gesteld dat er geen verschillen zijn in de geestelijke gezondheid van homoseksuele- en heteroseksuele personen. Nu blijkt dat stemmings- en angststoornissen bij homoseksuele mannen in het jaar voor de peiling ruim zeven keer vaker voorkomen dan bij heteroseksuele mannen. Homoseksuele mannen hadden een bijna drie keer grotere kans dan heteroseksuele mannen om in dat jaar twee of meer psychische stoornissen te hebben gehad. Bij homoseksuele vrouwen kwamen stoornissen in verband met gebruik van alcohol en drugs ruim vier keer vaker voor dan bij heteroseksuele vrouwen.
Wanneer naar het hele leven wordt gekeken komen stemmings- en angststoornissen bij homoseksuele mannen vaker voor dan bij heteroseksuele mannen. Homoseksuele vrouwen hebben een ruim twee keer zo grote kans als heteroseksuele vrouwen om in hun leven minstens één depressie mee te maken. Ook raken zij vaker in hun leven afhankelijk van alcohol en drugs. (Alcoholmisbruik is overigens de enige stoornis die bij heteroseksuele mannen vaker voorkomt dan bij homoseksuele mannen.) Het aantal homoseksuele vrouwen dat ooit een of meer psychische stoornissen heeft gehad is ruim twee en een half maal zo groot als bij heteroseksuele vrouwen.
De verschillen komen als een verrassing. Nederland kent ten aanzien van homoseksualiteit een bijzonder tolerant sociaal klimaat. Vaak wordt dan ook verondersteld dat homoseksuelen in de Nederlandse samenleving volledig geïntegreerd zijn. Toch ligt het voor de hand dat de maatschappelijke omstandigheden waaronder personen hun homoseksualiteit ontdekken en beleven bijdraagt tot psychische druk. Nader onderzoek zal duidelijk moeten maken wat de precieze achtergronden zijn van de verschillen en op welke wijze zij kunnen worden voorkomen of weggenomen.

Same-sex sexual behavior and psychiatric disorders. Findings from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS) Theo G.M. Sandfort, PhD; Ron de Graaf, PhD; Rob V. Bijl, PhD; Paul Schnabel, PhD

* Ron de Graaf (030) 297 11 00

Gezondheidszorgcampagnes onderzocht op effect
Gezondheidscampagnes kosten veel geld. Om die reden is het belangrijk na te gaan welke onderdelen van een campagne effectief zijn en aan welke (minimale) criteria dergelijke campagnes moeten voldoen. Op initiatief van de Gezondheidsraad werd in 1998 door onder andere het Trimbos-instituut een studie uitgevoerd naar de effectieve elementen in gezondheidscampagnes. De opdracht beperkte zich tot campagnes ter preventie van middelengebruik (tabak, alcohol en drugs) door jongeren. Met behulp van tevoren geformuleerde criteria werden 17 studies geselecteerd en geëvalueerd.
De inhoud van het onderzochte onderzoek noopte tot een tweedeling tussen studies gericht op roken (6) en die gericht op alcohol en druggebruik (11). Ontwerp, inhoud, uitvoering en onderliggende theorieën van campagnes krijgen speciale aandacht. Immers, wanneer kan worden verklaard waarom specifieke elementen wel of niet bijdragen aan het gewenste effect, kan worden vastgesteld wat moet worden gedaan om de kans op een gunstig campagneresultaat te vergroten. Geconcludeerd werd dat evaluatie vaak op grond van achteraf geformuleerde criteria plaatsvindt. Zo verschillen achteraf geformuleerde doelen nogal eens van de doelstellingen die vooraf werden gesteld. Een tweede conclusie is dat de meeste studies wel theoretische uitgangspunten noemden, maar dat slechts enkele ook belangrijke componenten ervan operationaliseerden en testten. Voorts bleek er geen consensus te bestaan over welke theorieën juist voor de doelgroep belangrijk zijn. Zo heeft onderzoek inmiddels aangetoond dat affectieve benaderingen bij jeugdigen gemiddeld beter werken dan cognitieve, maar de onderzochte campagnes blijken nog vaak op rationele theorieën gebaseerd te zijn.
Een gelijksoortig bezwaar geldt het ontwikkelingsonderzoek dat juist voor het ontwerp van de inhoud en de uitvoering van campagnes belangrijk is. Hoewel vaak uitgevoerd, ontbreekt het aan consensus over hoe dergelijk onderzoek moet worden uitgevoerd. Is theorie bepalend voor de inhoud en uitvoering van interventies? Of zijn we nog niet zo ver en dienen resultaten van bijvoorbeeld doelgroeponderzoek eerder bepalend te zijn voor het bijstellen van theorie? Vooralsnog lijkt het laatste de voorkeur te verdienen, maar het gebeurt zelden. Ook het vooraf duidelijk organiseren en evalueren van de samenwerking met campagneontwerpers (vaak uit de reclamebranche) en uitvoerders (bij radio, TV etc.) is van belang omdat afstemming tussen beide groepen en evaluatieonderzoekers vaak nog zeer gebrekkig is. Uit het onderzoek bleek dat de niet door systematische evaluatie ingegeven inzichten van de eerste groepen nogal eens de doorslag geven.

Spruijt-Metz D., A. van Gageldonk. What determines the effectiveness of mass media health campaigns targeting adolescent tobacco, alcohol and drug use? A review. Utrecht, Trimbos-instituut, december 2000. De publicatie kost f 25,- en kan besteld worden bij de telefoniste van het Trimbos-instituut (030) 297 11 00).

* André van Gageldonk (030) 297 11 00

Brochure over vriendschapsnetwerken
In opdracht van GGZ De Grote Rivieren in Dordrecht heeft het Trimbos-instituut een brochure geschreven over de opzet en begeleiding van vriendschapsnetwerken. Vriendschapsnetwerken zijn bedoeld voor cliënten met ernstige en langdurige psychiatrische problemen, die beschermd of (begeleid) zelfstandig wonen en die graag meer mensen willen leren kennen, maar niet goed weten hoe zij dat moeten aanpakken.
Een vriendschapsnetwerk is niet hetzelfde als een vriendendienst of een maatjesproject. In een netwerk wordt via een lange serie wekelijkse groepsbijeenkomsten en het samen ondernemen van activiteiten geprobeerd de cliënten aan elkaar te binden. De bijeenkomsten zijn ook bedoeld om cliënten zicht te laten krijgen op en te laten oefenen in vaardigheden die nodig zijn om contact en vriendschap aan te gaan met anderen.
Per netwerk nemen ongeveer tien cliënten deel. De groep wordt begeleid door twee personen. Aanvankelijk hebben de begeleiders de voortrekkersrol, maar gaandeweg nemen de cliënten zelf steeds meer taken voor hun rekening en leren zij hoe zij zelf het netwerk in stand kunnen houden. Een vriendschapsnetwerk heeft geen omschreven eindpunt. De groepsleden bepalen zelf of en hoe lang het netwerk in stand blijft.
Sinds juli 1999 zijn in de regio Zuid-Holland Zuidoost twee vriendschapnetwerken van start gegaan. De ervaringen met deze twee groepen hebben geresulteerd in een aantal richtlijnen bedoeld voor begeleiders die in hun eigen regio een netwerk willen opzetten. In de brochure wordt ingegaan op de netwerkmethodiek, de vaardigheden waarover begeleiders moeten beschikken, en het belang van zorgvuldige samenstelling van de groep. Daarnaast staan puntsgewijs een aantal praktische zaken op een rij die van belang zijn voordat men van start gaat. Ook aandachtspunten voor, tijdens, en na de bijeenkomstencyclus komen aan de orde.

De brochure Vriendschapsnetwerken voor cliënten met ernstige of langdurige psychiatrische problemen is te bestellen bij de bibliotheek van De Grote Rivieren, locatie Hellingen, (078) 613 88 55.
* Henk Maurits (030) 297 11 00

Dagbesteding in de peiling
Vanwege tekorten in de dagbesteding voor intramuraal wonende verstandelijk gehandicapten heeft het ministerie van VWS enkele jaren geleden besloten middelen beschikbaar te stellen om dagbestedingsmogelijk-heden uit te breiden en het streven naar volledige dagbesteding te stimuleren. De uitbreiding van dagbesteding zou in eerste instantie ten goede moeten komen aan mensen met een zeer ernstige verstandelijke handicap en in tweede instantie aan alle intramuraal wonende cliënten. VWS verlangt helderheid over de vraag of de extra middelen ook daadwerkelijk ten goede komen aan de uitbreiding van de dagbesteding.
In opdracht van de stuurgroep `Zorg in Evenwicht' van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) voerde het Trimbos-instituut daarom een follow-up onderzoek uit naar de omvang van dagbesteding voor intramuraal wonenende cliënten. De onderzoeksresultaten zijn samengebracht in het onlangs verschenen rapport Dagbesteding in de peiling. De tweede meting (Koedoot, 2000). In het onderzoek werden de gegevens verzameld met een zogenoemd dagboek. Hierin werd voor ongeveer 1.500 individuele bewoners gedurende een bepaalde week bijgehouden welke en hoeveel dagactiviteiten zij hebben. In de anderhalf jaar die tussen de twee metingen lag, bleek de dagbesteding van intramuraal wonende mensen met een verstandelijke handicap ongeveer met 1 uur en 50 minuten per week te zijn gestegen. Bij de nulmeting in 1998 hadden bewoners gemiddeld 19½ uur dagbesteding (inclusief lunch, koffiepauzes en verpleging), bij de tweede meting in het voorjaar van 2000 was dit ruim 21 uur per week. Voor mensen met een zeer ernstige verstandelijke handicap bleek de toename in dagbesteding - conform de doelstelling - het grootst te zijn met ruim 3 uur.
Naast dit kwantitatieve onderzoek heeft het Trimbos-instituut in het voorjaar van 2000 ook een meer kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar de wijze waarop extra financiële middelen voor dagbesteding in 1999 en 2000 zijn besteed. Ook dit rapport, getiteld Evaluatie van uitbreiding van dagbesteding voor mensen met een verstandelijke handicap in 1999 en 2000 (van Ginneken, Michon en Koedoot, 2000), is eind 2000 verschenen. Het onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS en laat zien dat de meeste instellingen voor verstandelijk gehandicapten druk bezig zijn met het realiseren van volledige dagbesteding. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de definitie van `volledige dagbesteding' nog bepaald niet eenduidig is. De meeste instellingen gebruiken de beschikbare middelen vooral voor het inzetten van extra personeel. Het verhogen van de kwaliteit van de dagbesteding (een gevarieerder aanbod, scheiding wonen en zorg, realiseren van vraaggestuurde zorg) blijkt op dit moment slechts op bescheiden schaal plaats te vinden. Met name instellingen die al volledige dagbesteding hebben gerealiseerd zijn op dit punt actiever.

De publicaties kosten elk f 20,- (inclusief verzendkosten). U kunt ze bestellen bij de telefoniste van het Trimbos-instituut (030) 297 11 00 onder vermelding van AU0165 (Dagbesteding in de peiling. De tweede meting) of AU0154 (Evaluatie van uitbreiding van dagbesteding voor mensen met een verstandelijke handicap in 1999 en 2000).

* Peter Koedoot (030) 297 11 00

Psychische klachten door gebruik anabole steroïden Androgene anabole steroïden en het psychisch (dys)functioneren van gebruiker, zo luidde de titel van de lezing die drs. Ad Vos in november 2000 in het Trimbos-instituut hield in het kader van zijn afstudeeropdracht Voeding en Toxicologie aan de Open Universiteit. Zijn begeleiders daarbij waren Fred Hartgens van het Nederlands Centrum voor Dopingvraagstukken (NeCeDo) en Raymond Niesink van het Trimbos-instituut.
Androgene anabole steroïden (AAS) zijn synthetisch vervaardigde stoffen afgeleid van het mannelijk geslachtshormoon testosteron. Ze worden gebruikt vanwege hun spierversterkende (anabole) werking. Uit onderzoek blijkt dat minstens 40.000 Nederlanders in een leeftijd ouder dan 12 jaar AAS gebruiken. Het merendeel van de gebruikers bestaat uit krachtsporters. De leeftijd waarop voor het eerst AAS worden gebruikt varieert sterk en ligt rond de twintig jaar. Het is niet bekend of ook andere groepen in Nederland, zoals beoefenaars van breedtesport, AAS gebruiken. Gebruik van AAS wordt vaak gecombineerd met het gebruik van andere middelen, om de gewenste effecten te versterken of bijwerkingen te maskeren of te voorkomen. Naast AAS worden ook psychoactieve middelen, zoals alcohol, nicotine (tabak), cafeïne en marihuana gebruikt. De belangrijkste redenen om AAS te gebruiken zijn het verbeteren van de sportprestatie, het opwekken van agressie en er goed willen uitzien.
Steeds vaker worden hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg geconsulteerd door gebruikers van AAS vanwege psychische klachten. Het stellen van een diagnose is daarbij vaak moeilijk, omdat de klachten niet per definitie zijn toe te schrijven aan het gebruik van AAS, maar ook veroorzaakt kunnen worden door het gebruik van andere psychoactieve middelen of een gevolg zijn van een gepredisponeerde psychische stoornis.
Om meer inzicht te krijgen in deze aspecten, is een literatuurstudie uitgevoerd.
In diverse cross-sectionele studies is aangetoond dat gebruikers van AAS frequent lijden aan psychische stoornissen, zoals (hypo)manie, depressiviteit en psychotische en paranoïde symptomen. Het meest opvallende resultaat uit de cross-sectionele studies is echter het hoge percentage gebruikers dat onthoudingsverschijnselen en afhankelijkheid meldt. Ook in diverse lange termijnonderzoeken zijn effecten van het gebruik van AAS op het psychisch functioneren en gedrag aangetoond, zoals een toename van angst, agressie en vijandigheid. Deze effecten zijn echter niet in alle longitudinale studies aangetoond.
Uit de diverse onderzoeken kon echter, mede vanwege methodologische beperkingen, geen causaal verband worden aangetoond tussen het gebruik van AAS en de effecten op het psychisch functioneren en het gedrag van gebruikers. Om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de gevolgen van het gebruik van AAS voor de geestelijke volksgezondheid, is inzicht in de aard en omvang van het gebruik van AAS onontbeerlijk. Momenteel is niet bekend welke AAS er worden gebruikt, in welke dosis, van welke toedieningswijzen gebruik gemaakt wordt en hoe frequent iemand gebruikt. Dit heeft mede te maken met het feit dat de handel in AAS plaatsvindt in illegale circuits. Gebruikers geven daardoor niet graag informatie over hun gebruik. De studie sluit af met een aanbeveling om de samenstelling en dosis van de AAS in kaart te brengen door een chemisch-epidemiologische monitor, analoog aan de monitor voor XTC van het DIMS (Drugs Informatie- en Monitoring Systeem).

Ad Vos: Het gebruik van androgene anabole steroïden en de effecten op het psychisch functioneren en gedrag van gebruikers. Afstudeerverslag Open Universiteit, september 2000. Te bestellen bij Raymond Niessink van het Trimbos-instituut.

Raymond Niesink (030) 297 11 00

Het MGv in januari

Het januarinummer van het Maandblad Geestelijke volksgezondheid gaat over de volgende onderwerpen:

Schizofrenie

Psychiater Pieter Vlaminck betwijfelt of het opsporen van verborgen gevallen van schizofrenie door middel van een publiekscampagne zin heeft.

Gedwongen opnames

André Wiersma vergelijkt gedwongen opnames in Rotterdam en Amsterdam maar ook de situatie vóór en ná de Wet Bopz.

Maatschappelijk steunsystemen

Kees Onderwater beschrijft hoe in het Amsterdamse stadsdeel Westerpark een maatschappelijk steunsysteem gestalte heeft gekregen.

Evidence based kennis

In de rubriek voor evidence based mental health, Beproefd, bespreken Harry Michon en Jaap van Weeghel een vergelijkend onderzoek naar methoden van arbeidsrehabilitatie.

Losse nummers van het Maandblad Geestelijke volksgezondheid zijn te bestellen bij BSL Klantenservice, Postbus 246; 3990 GA Houten, telefoon (030) 638 37 36; fax (030) 638 39 99; e-mail: klantenservice@bsl.nl

* David Bos (030 ) 297 11 19


1|01


Nummer 1, 2001

Colofon

Het Trimbos-instituut is een onafhankelijk landelijk kenniscentrum voor de GGZ en verslavingszorg met als doel de geestelijke gezondheid van mensen te bevorderen.
Nieuwsflitsen voorziet mensen die betrokken zijn bij de GGZ en verslavingszorg kort en bondig van informatie over activiteiten, diensten, producten en resultaten van het Trimbos-instituut. Nieuwsflitsen mag vrijelijk worden gekopieerd en verspreid.

Redactie

Henk Maurits,
email: hmaurits@trimbos.nl
Henk Verburg,
e-mail: hverburg@trimbos.nl

Opmaak

Heidie Wisselo

Adreswijzigingen

Peter Stark,
e-mail: pstark@trimbos.nl

Belangrijke telefoonnummers

Bestellingen 030 297 11 00
Bibliotheek 030 297 11 17
Mediatheek 030 297 11 13
Helpdesk Preventie (LSP/LOP) 030 297 11 51
Drugs Informatie Lijn 0900-1995

Trimbos-instituut
Netherlands Institute of Mental Health and Addiction Da Costakade 45
Postbus 725 3500 AS Utrecht
Telefoon (030) 297 11 00
Fax (030) 297 11 11

Homepage

Copyright © 2001 Trimbos-instituut All rights reserved.