26.01.01
Korthals: criteria voor inzet grootschalig DNA-onderzoek
De inzet van grootschalig DNA-onderzoek onder een groep personen tegen wie geen individuele bezwaren bestaan om ze als verdachte aan te merken, vergt een zorgvuldige toetsing. Per geval moet aan de hand van een aantal criteria gekeken worden of inzet effectief en proportioneel is. Dit blijkt uit een notitie van minister Korthals die vandaag naar de Tweede Kamer is gestuurd. De bewindsman komt hiermee tegemoet aan een toezegging aan de Tweede Kamer een notitie te sturen als basis voor een meer principiële, politieke discussie over de vraag of grootschalig DNA-onderzoek in het algemeen wenselijk is.
Criteria
Voorop staat dat met DNA-onderzoek onder (grote) groepen personen
tegen wie geen individuele aanwijzingen bestaan zeer terughoudend
omgegaan dient te worden. In de eerste plaats omdat door gebruikmaking
van dit middel, anders dan bij de klassieke opsporingsmiddelen (die
zich met name richten op potentiële verdachten waartegen individuele
bezwaren bestaan) een (grote) groep van personen wordt belast, terwijl
met betrekking tot deze personen buiten het DNA-onderzoek geen enkele
reden bestaat om hen als betrokkene bij het delict aan te merken.
In de tweede plaats omdat voor grootschalig onderzoek veel capaciteit
van met name politie en NFI benodigd is, hetgeen meebrengt dat deze
niet voor andere opsporingsactiviteiten kan worden ingezet. Juist bij
grootschalig DNA-onderzoek onder personen die worden geselecteerd op
grond van enige, vrij algemene kenmerken, kan dit ertoe leiden dat
(zeer) grote aantallen personen benaderd moeten worden, zodat het
capaciteitsbeslag zeer groot kan zijn. Mede daarom verlangt inzet van
grootschalig DNA-onderzoek dat:
* sprake is van een zeer ernstige misdrijf dat grote
maatschappelijke onrust veroorzaakt;
* er geen verdachte is en er geen aanwijzingen meer zijn die met een
redelijke inzet van middelen voldoende kans bieden op een
oplossing van het misdrijf;
* het redelijkerwijs kan bijdragen aan de opheldering van het
delict. Allereerst moet het aannemelijk zijn dat het aangetroffen
spoor een daderspoor betreft dan wel dat het onderzoek van dit
spoor een substantiële bijdrage kan leveren aan de oplossing van
de zaak. Bovendien moeten er sterke, door feiten gestaafde,
aanwijzingen zijn dat het spoor afkomstig is van iemand binnen de
geselecteerde kring van personen. Voorts dienen de DNA-profielen
van het aangetroffen materiaal voldoende onderscheidende kenmerken
te bevatten.
* de kring van de te onderzoeken personen niet groter is dan in het
belang van de waarheidsvinding noodzakelijk is. Daarbij spelen
niet alleen de belangen van betrokkenen een rol, maar ook het
algemene opsporingsbelang. Zo dient het beslag op de capaciteit
van het NFI en de politie zo beperkt mogelijk te zijn om ruimte te
houden voor onderzoek in andere (belangrijke) zaken.
Weigeraars
Het enkele feit dat een niet-verdachte geen medewerking verleent aan
een DNA-onderzoek, maakt hem nog niet tot verdachte. Zolang er geen
feiten en omstandigheden zijn waaruit een redelijk vermoeden van
schuld blijkt, kunnen er dan ook geen dwangmiddelen worden toegepast
die vereisen dat sprake is van een verdachte. Daarbuiten kan het
weigeren wel leiden tot nader onderzoek naar de desbetreffende
persoon. Gegevens die uit dit nader onderzoek naar voren komen, kunnen
eventueel in samenhang met reeds vergaarde informatie leiden tot een
voldoende ernstige verdenking om de persoon als verdachte aan te
merken. Dit kan vervolgens een gedwongen DNA-onderzoek rechtvaardigen.
Toekomst
Grootscheepse en ongerichte opsporingsonderzoeken zullen naar
verwachting in de toekomst minder snel noodzakelijk zijn omdat
gaandeweg steeds meer profielen in de databank zullen zijn opgenomen.
Het voorstel van wet tot wijziging van de regeling van het
DNA-onderzoek in strafzaken en het concept-voorstel van wet inzake
DNA-onderzoek bij veroordeelden, dat in voorbereiding is, zullen
daaraan een bijdrage leveren.
Voor vragen of commentaar met betrekking tot de inhoud van deze
pagina's kunt u terecht bij de Directie Voorlichting van Justitie,
telefoon: (070) - 3706850,
email: voorlichting@best-dep.minjust.nl,
fax: (070) - 3707594
Laatst gewijzigd: 26-01-2001