Kamervragen en antwoorden
Militaire parades
23-01-2001
Antwoorden op de vragen van het Tweede Kamerlid Van Bommel (SP) aan de Minister van Defensie over militaire parades (nr. 2000104010)
1.Is het waar dat u van plan bent het aantal militaire parades in Nederland te verhogen? (Telegraaf, 18 december jl)
2.Aan hoeveel parades neemt de krijgsmacht nu deel en hoeveel
manschappen worden daarbij ingeschakeld?
1 en 2. Na afloop van het defilé ter gelegenheid van het 335-jarig
bestaan van het Korps Mariniers heb ik op 16 december van het vorig
jaar op de Coolsingel te Rotterdam ten overstaan van een aantal
medewerkers van de publiciteitsmedia gewag gemaakt van de bestaande
plannen voor een eigentijdse en aansprekende publieke presentatie van
krijgsmacht. De plannen zien overigens niet zozeer op de grootscheepse
herinvoering van parade en andere vormen van militair ceremonieel, als
wel op het betrekken van het algemene publiek en specifieke
publieksgroepen bij de gang van zaken en bijzondere gebeurtenissen in
de krijgsmacht.
3.Is het waar dat de voorbereiding van verschillende parades bij
verschillende onderdelen van de krijgsmacht buiten de normale
diensturen plaatsvindt, zonder dat deze uren gecompenseerd worden? Zo
ja, bent u bereid deze overuren te compenseren door ze als normale
diensturen te bestempelen?
4.Deelt u de mening dat het verhogen van het aantal militaire parades
een extra belasting voor de manschappen betekent? Zo ja, wat voor
consequenties zal het verhogen van het aantal parades hebben voor het
huidige ambitieniveau?
3 en 4. Het gaat bij de beoogde publieke presentatie van de
krijgsmacht om normale dienstverrichtingen, waarvoor wat betreft de
compensatie van overuren en anderszins de gebruikelijke regelingen
gelden. Er bestaat geen relatie tussen vorenbedoelde activiteiten en
het ambitieniveau van de krijgsmacht.
5.Bent u van plan om overdeze taakverzwaring en over compensatie
hiervoor met de militaire bonden in overleg te treden?
5. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat uitvoering van de
eerder genoemde
plannen tot taakverzwaring leidt. Er bestaat dus geen aanleiding
hierover met de militaire vakorganisaties in overleg te treden.