Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Antwoorden op kamervragen over brandweerkundige hulp bij een tunnelbrand

Een parlementair stuk bij het onderwerp Brandweer en Rampenbestrijding
17 januari 2001
Het Tweede Kamerlid Mosterd (CDA) heeft op 23 november vragen gesteld aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over brandweerkundige hulp bij een tunnelbrand. Deze vragen werden op 17 januari beantwoord.
1. Vraag
Hebt u kennisgenomen van de recente publicaties over brandweerkundige hulp in tunnels? (Algemeen Dagblad, 20 november jl.)

1. Antwoord
Ja

2. Vraag
Is het waar dat de brandweer bij ongelukken met goederentreinen in spoortunnels de rampplek in eerste instantie mijdt omdat de brandweer het onverantwoord vindt snel de tunnel in te gaan?
2. Antwoord
Nee, de brandweer zal de rampplek niet mijden, maar zal bij aankomst bij de toegang van het tunnelgedeelte waar het incident zich heeft voltrokken de afweging maken tussen de kans om met succes mogelijke slachtoffers van het incident uit de tunnel te redden en haar mogelijkheden om deze reddingsactie veilig te kunnen uitvoeren. Omdat rekening wordt gehouden met het gegeven dat bij aankomst van de brandweer het incident zich zodanig kan hebben ontwikkeld dat de mogelijkheden van reddingsacties door de brandweer beperkt zijn, worden in het ontwerp van deze tunnels voorzieningen aangebracht en maatregelen getroffen waardoor de machinist (het gaat om goederenvervoer) bij een calamiteit tijdig een veilig heenkomen kan vinden.

3. Vraag
Bent u van mening dat de brandweer voldoende geoutilleerd en geoefend is om adequaat te kunnen optreden bij tunnelbranden? 3. Antwoord
Uitrusting en geoefendheid zijn een verantwoordelijkheid van het lokale bestuur. De brandweer adviseert op basis van mogelijke scenarios aan het bestuur over de benodigde organisatie, werkwijze, uitrusting en oefening. Dit kan per tunnel verschillen en gebeurt in overleg met de desbetreffende tunnelorganisatie.
4. Vraag
Is er voldoende duidelijkheid over de vluchtmogelijkheden voor auto-, metro- en treinpassagiers en hulpverleners bij rampen in tunnels en zijn de mogelijkheden op aanvaardbaar niveau? Zo neen, welke maatregelen neemt de regering om de vluchtmogelijkheden te vergroten?
4. Antwoord
Alle metrotunnels en een deel van de andere bestaande tunnels vallen rechtstreeks onder gemeentelijke verantwoordelijkheid. In het algemeen moeten de vluchtmogelijkheden steeds worden gezien in de context van de te bereiken veiligheidsdoelstellingen en in relatie met andere, met name preventieve, maatregelen die op het gebied van veiligheid genomen zijn.
Het door de ministeries van V&W en BZK opgestarte project MAVIT (maatschappelijk aanvaardbaar veiligheidsniveau voor infrastructuur en transport) heeft mede tot doel veiligheidsnormering voor tunnels vast te stellen. Met deze normering moet een meer integrale benadering voor de veiligheid van toekomstige tunnels worden gerealiseerd. Belangrijke doelstellingen daarbij zijn enerzijds het bereiken van een integrale afweging van de veiligheid, waaronder het meewegen van de preventie, de zelfredzaamheid en de beheersing van de ongevallen met inbegrip van het optreden van hulpdiensten en anderzijds het expliciet maken van mogelijke ongevalsrisicos en hoe daarbij te handelen. U zult hierover in februari 2001nader worden geïnformeerd in een gezamenlijke brief van de minister van Verkeer en Waterstaat en mij.

5. Vraag
Zijn de risicos voor rampen in alle bestaande tunnels voldoende in kaart gebracht? Is er voldoende geoefend uitgaande van deze risicos?
5. Antwoord
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4.

6. Vraag
Hoe worden passagiers voorbereid op handelen bij een tunnelbrand? 6. Antwoord
Gebruikers van tunnels worden in ons land tot op heden niet actief voorbereid op file, ongevallen en brand in tunnels. Dit aspect wordt belangrijker bij langere tunnels (meer dan 5 kilometer). In hoeverre tot een dergelijke actieve voorbereiding gekomen zou moeten en kunnen worden, wordt door de ministeries van Verkeer en Waterstaat en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nader bezien. In voornoemde brief van februari a.s. komen wij hierop terug.

7. Vraag
Hoe wordt de veiligheid bij nieuwe tunnels genormeerd? Leidt deze normering tot aanvaardbare risico-niveaus?
7. Antwoord
Thans worden per tunnel door belanghebbenden partijen (waaronder de initiatiefnemer en de vertegenwoordigers van de gemeenten, in de praktijk de brandweerorganisaties) veiligheidsdoelstellingen bepaald op grond waarvan het noodzakelijke pakket aan maatregelen wordt vastgesteld. Voor projecten die thans in ontwikkeling zijn, zoals de HSL-Zuid, worden veiligheidsnormen gehanteerd die aansluiten op bestaande normen voor andere risicovraagstukken. Deze normen zijn sturend voor de voorzieningen op het gebied van preventie, zelfredzaamheid en hulpverlening. Voor toekomstige tunnels zal gebruik worden gemaakt van de veiligheidsnormen die in het antwoord op vraag 4 zijn toegelicht.