http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=408095
1 Inleiding
2 Landeninformatie
2.1 Politieke ontwikkelingen
2.1.1 Inleiding
2.1.2 Parlementsverkiezingen
2.1.3 Reactie op de parlementsverkiezingen
2.2 Sociaal-economische situatie
2.3 Samenvatting
3 Mensenrechten
3.1 Inleiding
3.2 Verdragen
3.3 Toezicht
3.4 Naleving en schendingen
3.4.1 Vrijheid van meningsuiting
3.4.2 Vrijheid van Vereniging en Vergadering
3.4.3 Vrijheid van Godsdienst
3.4.4 Bewegingsvrijheid
3.4.5 Rechtsgang
3.4.6 Doodstraf
3.5 Positie van specifieke groepen
3.5.1 Vrouwen
3.5.2 Minderjarigen
3.5.3 Homo- en transseksuelen
3.5.4 Etnische minderheden
3.5.5 Militairen
3.5.6 Sippenhaft (Familiehechtenis)
3.6 Samenvatting
4 Vluchtelingen en ontheemden
4.1 Binnenlands vestigingsalternatief
4.2 Land van eerste opvang
4.3 Beleid van Westerse landen
4.4 UNHCR-beleid
5 Samenvatting
6 Literatuur
S i t u a t i e i n I r a n Augustus 2000
1 Inleiding
Dit bericht bevat, aansluitend op het ambtsbericht van 21 december 1999, een beschrijving van de recente ontwikkelingen in Iran, bijgewerkt tot augustus 2000. Tevens wordt aandacht geschonken aan een aantal specifieke deelonderwerpen, voor zover van belang voor de beoordeling van asielverzoeken en voor de beoordeling van de vraag of terugkeer van uitgeprocedeerde afgewezen asielzoekers verantwoord is. Voor het opstellen van deze actualisering is gebruik gemaakt van informatie uit het contacten-netwerk van de Nederlandse ambassade te Teheran en van rapportages van andere landen, VN-organisaties en non-gouvernementele organisaties. Daarnaast is geput uit berichten in de Iraanse pers. Een overzicht van de gebruikte openbare bronnen is opgenomen in de literatuurbijlage.
In hoofdstuk twee worden recente politieke ontwikkelingen geschetst, met
aandacht voor de in februari gehouden parlementsverkiezingen. Hoofdstuk drie
beschrijft de mensenrechtensituatie in Iran, waarbij onder meer wordt
ingegaan op de nieuwe perswet en de sluiting van hervormingsgezinde kranten
en tijdschriften, de vrijheid van vereniging en vergadering en de vrijheid
van godsdienst. In deze laatste paragraaf komt onder meer het geruchtmakende
proces tegen de dertien joden aan bod. Hoofdstuk vier gaat ten slotte in op
de landen van eerste opvang en het beleid van andere Westerse landen en
UNHCR met betrekking tot terugkeer van uitgeprocedeerde afgewezen Iraanse
asielzoekers. Het ambtsbericht wordt afgesloten met een samenvatting in
hoofdstuk vijf.
2
Landeninformatie
2.1 Politieke ontwikkelingen
De politieke situatie in Iran blijft gekenmerkt door de rivaliteit tussen het conservatief-religieuze establishment enerzijds en hervormingsgezinden anderzijds. De recente ontwikkelingen laten als voorheen een diffuus beeld zien. Hoewel de hervormingsgezinden kunnen rekenen op steun van de bevolking, domineren de conservatieven de voornaamste machtsbases, zoals politie, strijdkrachten, rechterlijke macht en staatstelevisie.
De parlementsverkiezingen van februari 2000 leverden een eclatante
overwinning voor de hervormingsgezinden op, hetgeen op termijn tot scherpe
tegenreacties leidde. De verslagen conservatieven blijven proberen de
hervormingen te frustreren en creëren een sfeer van intimidatie jegens
hervormingsgezinden.
Pogingen van de conservatieve
Raad van Hoeders (Guardian Council
)
om tot een wezenlijk andere parlementssamenstelling te komen, door het
hertellen van stemmen in een aantal districten te gelasten en door in een
aantal kiesdistricten de uitgebrachte stemmen ongeldig te verklaren in het
voordeel van conservatieve kandidaten, hebben uiteindelijk weinig
opgeleverd. Het nieuwe hervormingsgezinde parlement is op zaterdag 27 mei
2000 voor het eerst bijeen gekomen.
Toch heeft de kracht van het tegenoffensief van het conservatieve
establishment na het verlies bij de parlementsverkiezingen velen verrast. De
persvrijheid, één van de successen van de regering Khatami, is de afgelopen
maanden ernstig beknot met de aanvaarding in april 2000 van een nieuwe
restrictieve perswet door het oude nog door de conservatieven gedomineerde
parlement.
Een groot aantal hervormingsgezinde journalisten en uitgevers werd
gearresteerd en ten minste twintig hervormingsgezinde dag- en weekbladen
kregen een verschijningsverbod opgelegd.
Daarnaast is een aantal Iraanse deelnemers aan een, achteraf controversiële,
conferentie in Berlijn over de Iraanse politiek, gearresteerd (zie § 2.1.3).
Onder de gearresteerden bevonden zich journalisten. Zij worden ervan
beschuldigd de intentie te hebben gehad het islamitische karakter van de
Iraanse staat aan te tasten.
Dat de polarisatie in de Iraanse politiek soms extreme vormen aanneemt kwam
tot uitdrukking in de mislukte moordaanslag medio maart op Saeed Hajjarian,
een hervormingsgezind gemeenteraadslid, adviseur van president Khatami en
tevens uitgever van
Sobh-e Emrooz
. De daders van deze aanslag zijn inmiddels opgespoord en veroordeeld.
Het langverwachte proces tegen de dertien in maart 1999 gearresteerde
Iraanse joden uit Shiraz en Isfahan, is op 13 april 2000 aangevangen en op 1
juli 2000 afgerond (zie §3.4.3). Tegen tien joden is vonnis gewezen
variërend van vier tot dertien jaar gevangenisstraf wegens spionage voor
Israël. Tegen de uitspraak van de rechter is recentelijk door alle
veroordeelde joden beroep aangetekend
.
Tegen de procesgang (het proces is nimmer openbaar geweest) en de
veroordelingen is internationaal scherp geprotesteerd.
Ook dit omstreden proces past in het beeld van de pogingen van
conservatieve zijde om de hervormingen te frustreren. Het proces en de
daaropvolgende veroordeling brachten de hervormers in verlegenheid en
bemoeilijkten de pogingen tot internationale toenadering.
De politieke ontwikkelingen in de afgelopen periode stonden voor een groot
deel in het teken van de parlementsverkiezingen van februari 2000.
In november 1999 werd de beoogde voorman van de hervormingsbeweging,
ex-vice-president Abdullah Nouri, mede in verband met het feit dat hij
uitgever was van
Khordad
, een hervormingsgezind dagblad, in een geruchtmakend proces door de
Speciale Rechtbank van de Geestelijkheid (Dadgah-e Vizhe-ye Ruhaniyat
) veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, hetgeen hem in de praktijk
uitsloot als parlementskandidaat.
Eenmaal zeker dat Nouri niet verkozen zou kunnen worden, wierp oud-president
en de huidige voorzitter van de
Expediency Council
Akbar Hashemi Rafsanjani zich als 'onafhankelijk kandidaat' in de strijd
voor het lidmaatschap van de nieuwe majlis
met de kennelijke bedoeling daarvan te zijner tijd voorzitter te worden. Hij
kreeg steun van de conservatieven, maar ook bijvoorbeeld van de
pragmatische, hervormingsgezinde
Executives of Construction Party (ECP
), waardoor hij als splijtzwam binnen de hervormingsgezinde beweging dreigde
te gaan fungeren. Belangrijke hervormingsgezinde stromingen gaven evenwel
aan niet bereid te zijn Rafsanjani, door velen gezien als een
vertegenwoordiger van het 'oude' denken, te steunen en kwamen met een eigen
lijsttrekker.
Persbureau Irna meldde op 29 januari 2000 dat aan 111 politieke groeperingen
een licentie was verleend om politieke activiteiten te verrichten. Politieke
partijen, zoals Westerse democratieën die kennen, zijn in Iran nauwelijks
ontwikkeld. Pas sinds de presidentsverkiezingen van 1997 hebben
gelijkgestemden een eerste aanzet gegeven tot de oprichting van politieke
partijen, veelal voortbordurend op bestaande samenwerking binnen facties in
de majlis. Algemeen geldt dat er geen transparante partijstructuur is. Van
een bestuur is geen sprake. Congressen of openbare vergaderingen worden niet
gehouden. De meeste partijen beschikken niet over een partijprogramma. Aan
de vooravond van de verkiezingen bestond de voornaamste activiteit van de
politieke partijen uit het opstellen van een lijst met favoriete kandidaten
voor de verkiezingen, waarbij zij aangetekend dat die kandidaten zelf niet
tot die partij hoeven te behoren.
De belangrijkste lijstverbindingen die deelnamen aan de verkiezingen waren:
1.
Islamic Iran Participation Front (IIPF)
Deze hervormingsgezinde partij, meer technocratisch dan ideologisch van
karakter, werd opgericht om president Khatami te steunen. Het IIPF
presenteerde Mohammad-Reza Khatami, medicus, uitgever van
Mosharekat
en broer van de president, als lijsttrekker, terwijl ook andere bekende
namen door hervormingsgezinden naar voren werden geschoven: Ali Reza Nouri,
kinderarts, medicus en broer van de gedetineerde ex-vice president Abdullah
Nouri; Hadi Khamenei, mullah, uitgever en broer van Geestelijk Leider
Khamenei; Jamileh Kadivar, de zuster van de dissidente, destijds
gedetineerde geestelijke Mohsen Kadivar en tevens echtgenote van de minister
van Cultuur en 'Islamic Guidance', Attaollah Mohajerani.
2.
Militant Clergy League (Majma-e Rowhaniyun-e Mobarez, MRM
)
Dit is een partij van gematigde geestelijken, een afsplitsing van de onder
5. genoemde JRM. President Khatami en Abdullah Nouri gaven gezicht aan deze
groepering. Ook de MRM bleek niet bereid Rafsanjani te steunen. Onder hen
bevindt zich Mehdi Karroubi, die eind mei 2000 als compromiskandidaat tot
nieuwe parlementsvoorzitter werd gekozen.
Hij was overigens in de jaren tachtig ook al parlementsvoorzitter.
3.
Executives of Construction Party (Hezb-e Kargozaran-e Sazandegi, ECP)
Dit is een pragmatische, hervormingsgezinde partij en oorspronkelijk een
door Rafsanjani gesteunde afsplitsing van de onder 5. genoemde JRM. In het
oog springende leden zijn de secretaris-generaal van de partij Gholamhussein
Karbaschi, de oud-burgemeester van Teheran, minister Attaollah Mohajerani en
Faesah Hashemi, de dochter van Rafsanjani, parlementslid in de oude majlis
en voormalig uitgever van het inmiddels verboden vrouwenblad
Zan
.
4.
Labour Party
Deze hervormingsgezinde arbeiderspartij steunt president Khatami.
5.
Organisation of Militant Clergy (Jame Rowhaniyat-e Mobarez, JRM)
Dit is een partij van geestelijken en de voornaamste conservatieve partij. Aan deze partij zijn de namen van oud-president Rafsanjani, Geestelijk Leider Khamenei, de voorzitter van het oude parlement Nateq-Nouri (stelde zich niet herkiesbaar) en zijn plaatsvervanger verbonden.
6.
Coalition of Islamic Societies (ook wel Islamic Coalition Association)
Welgestelde 'Bazari's' (handelaren op de Bazaar) rekenen zich tot deze
radicaal conservatieve groepering.
Daarnaast dienden zich een groot aantal kleinere, zich politieke partij
noemende, groeperingen (studenten, gepensioneerden e.d.) aan. Ook speelden
onafhankelijke kandidaten, die meedongen naar een zetel in het parlement,
een rol. Een groot deel van hen komt van buiten Teheran en vertegenwoordigt
regionale belangen.
Bovengenoemde politieke groeperingen en belangenorganisaties splitsten zich
organisatorisch grofweg in twee politieke fronten: het conservatieve
Front van Harmonieuze Groeperingen
(met als spil de onder 5. en 6. genoemde bewegingen) en het
Tweede Khordad Front (
23 mei beweging), een koepel van in totaal achttien hervormingsgezinde
groeperingen. Het conservatieve front is met grotendeels gelijkluidende
lijsten gekomen, met bovenaan kandidaat Rafsanjani. De hervormingsgezinden
zijn hier, als gezegd, niet in geslaagd. De ECP en de Labour Party hebben
Rafsanjani bovenaan hun lijsten geplaatst, terwijl MRM en IIPF zijn
kandidatuur nadrukkelijk niet steunden. IIPF en MRM hebben Mohammad-Reza
Khatami, de broer van de president, naar voren geschoven.
De verkiezingen van 18 februari 2000 zijn, binnen de beperkingen die het
Iraanse bestel oplegt, vrij en eerlijk verlopen. In de eerste ronde hebben
meer dan dertig miljoen Iraniërs, ruim 70% van de kiesgerechtigden, hun stem
uitgebracht. Ongeveer tweederde van hen is jonger dan dertig jaar. De
stembusuitslag werd een overweldigende overwinning voor het
hervormingsgezinde kamp en een bevestiging, voor de derde keer in successie,
dat de overgrote meerderheid van de Iraanse bevolking verandering wil.
Van de reeds in de eerste ronde verkozen kandidaten was het merendeel
hervormingsgezind. Het IIPF claimde na de eerste ronde reeds een absolute
meerderheid in de nieuwe majlis te hebben gewonnen. De ECP, die de
kandidatuur van Rafsanjani had gesteund, deed het niet goed in de
verkiezingen. De conservatieven, die het oude parlement de afgelopen jaren
beheersten, wisten slechts in de stad Qom en in West-Lorestan een
overwinning te behalen.
De Raad van Hoeders, die de supervisie over verkiezingen heeft en het recht
heeft kandidaten op hun islamitische geloofsbrieven te beoordelen,
blokkeerde de kandidatuur van vele hervormingsgezinde kandidaten, doch niet
in die mate dat het voor de kiezer onmogelijk werd een duidelijke keuze te
maken. Deze ballotage van kandidaten kan stellig worden aangemerkt als een
inbreuk op het democratisch verloop van de verkiezingen. Enige
vooraanstaande hervormingsgezinde kandidaten, onder wie Abdullah Nouri,
werden uitgesloten van deelname, evenals kandidaten die de grondbeginselen
van de Islamitische Republiek naar de mening van de Raad in onvoldoende mate
onderschreven.
Tevens meende de Raad van Hoeders, nadat de stemmen waren geteld, in een
niet gering aantal stemdistricten een gekozen hervormingsgezinde te kunnen
afwijzen ten gunste van een conservatieve kandidaat.
Ook werd in een aantal kiesdistricten, waaronder Teheran, het hertellen van
de stemmen afgekondigd. Een en ander zorgde voor grote beroering in Iran.
Nadat een reeks van hertellingen in Teheran alom verwarring bracht en niet
tot een eindresultaat leidde en hiermee de eerste bijeenkomst van het nieuwe
parlement eind mei onder druk kwam te staan, greep de Geestelijk Leider in.
Khamenei vroeg de Raad van Hoeders de verkiezingsuitslag van Teheran in
grote lijnen goed te keuren.
De eerste vier verkozenen in Teheran zijn Mohammad-Reza Khatami,
Jamileh Kadivar,
Ali Reza Nouri en Hadi Khamenei.
Hoewel vanuit democratisch oogpunt vraagtekens kunnen worden geplaatst bij
deze ingreep van Khamenei, heeft hij hierdoor wel een hervormingsgezind
parlement zeker gesteld. Dit optreden van de Geestelijk Leider lijkt eerdere
waarnemingen te bevestigen dat zowel de Geestelijk Leider als de president
inzien dat een goede samenwerking tussen beiden van wezenlijk belang is.
Ook de tweede ronde van de parlementsverkiezingen, die op 5 mei 2000 plaatsvond, leverde een overwinning voor de hervormingsgezinden op. De bevolking heeft zich overduidelijk uitgesproken en daarmee de president gesteund in zijn strijd voor veranderingen in Iran. Overigens moet worden opgemerkt dat in Iran ook onder de zogenaamde hervormingsgezinden de meningen over richting en tempo van hervorming sterk uiteenlopen.
Op zaterdag 27 mei zijn 241 van de 290 majlis-vertegenwoordigers geïnstalleerd, van wie naar verwachting ruim driekwart het hervormingsbeleid van president Khatami steunt. Oud-president Rafsanjani, die als één van de laatste kandidaten in Teheran werd verkozen, bedankte voor zijn zetel.
De uitslag van de verkiezingen betekent niet dat aan de huidige machtsstrijd
in Iran een einde is gekomen. Integendeel, het hervormingsproces blijft
schoksgewijs verlopen. De conservatieven legden zich niet zonder slag of
stoot neer bij hun verkiezingsnederlaag en reageerden met een
tegenoffensief.
Persvrijheid aan banden
Zo werd de onder Khatami gegroeide persvrijheid de afgelopen maanden in
belangrijke mate aan banden gelegd met de aanvaarding van de nieuwe perswet
door het oude parlement (zie §3.4.1). Direct daarna werden de voornaamste
progressieve bladen verboden.
Conferentie te Berlijn
Ook op andere wijze werd het hervormingsgezinden moeilijk gemaakt, zoals
blijkt uit de reacties op een in Berlijn gehouden conferentie, waar een
aantal prominente Iraniërs aanwezig was.
Van 7 tot 9 april 2000 vond te Berlijn een geruchtmakende conferentie
plaats. Deze werd door de Heinrich Böll Stiftung georganiseerd en had als
thema 'Iran after the elections'. De conferentie is door een aantal Iraniërs
in ballingschap, onder wie aanhangers van de
Mujaheddin-e Khalq (Mujaheddin Khalq Organisatie; MKO)
en communisten, aangegrepen om hun boosheid te uiten en de conferentie te
ontregelen.
De Stiftung trad weinig kordaat op tegen de demonstranten, waardoor het
relatief gemakkelijk werd gemaakt om de conferentiedeelnemers uit Iran voor
de ogen van televisiecamera's in een moeilijke positie te brengen.
Geselecteerde en uit hun verband gerukte beelden van de conferentie in
Berlijn werden door de Iraanse televisie uitgezonden. De gebeurtenissen in
Berlijn wekten de woede op bij delen van het conservatieve Iraanse
establishment en de media, die deelname aan de conferentie als schadelijk
voor de Iraanse samenleving beschouwden. Genodigden uit Iran die de
conferentie bijwoonden werden in veel gevallen gearresteerd en ondervraagd.
Een aantal van hen is reeds gevangen gezet.
Houding van de studenten
De studenten hebben zich de afgelopen periode, tot aan de herdenking op 8
juli 2000 van de rellen van juli 1999, tamelijk rustig gehouden. Van
grootscheepse tegen het regime gerichte rellen is tot die tijd geen sprake
geweest.
De ontspannen sfeer rond de verkiezingen van 18 februari 2000 en de
overweldigende overwinning van de hervormingsgezinden gaven aanvankelijk
geen reden tot politieke onvrede.
Op gezette tijden hebben hervormingsgezinde en 'hard-line' studenten wel een
aanleiding gevonden om te demonstreren. Doorgaans waren hun 'sit-ins',
rallies of marsen evenwel slechts protesten tegen specifieke ontwikkelingen
c.q. (wan)toestanden.
Tijdens de traditionele twee weken durende
Norouz
-periode (Iraans nieuwjaar) van 20 maart tot 1 april 2000 bleef het rustig
onder de studenten.
De aanvaarding door het parlement van de geamendeerde, restrictieve perswet
(zie §3.4.1) veroorzaakte sterke gevoelens van onvrede onder de studenten.
Op 24 en 25 april 2000 vonden op de universiteit van Teheran vreedzame
demonstraties plaats, evenals bij het gebouw van de Persrechtbank, waar
exemplaren van de op dat moment dertien verboden kranten en tijdschriften
aan de muur werden geplakt.
Op 22 mei hielden een paar duizend studenten, vanwege de derde verjaardag
van Khatami's presidentsverkiezing, te Teheran op het universiteitsterrein
een pro-Khatami betoging. Zij droegen portretten van hervormingsgezinde
leiders, onder wie die van de onderzoeksjournalist Ganji en
ex-vice-president Nouri (beiden in hechtenis), en protesteerden tegen de
sluiting van vele hervormingsgezinde dagbladen. Belangrijkste doelwit van de
studenten was ex-president Rafsanjani, die kort daarvoor de beknotting van
de pers had verdedigd. Een dag later verzamelden zich duizenden leden van de
Bassiji bij de universiteit van Teheran om een tegendemonstratie te houden.
Het tamelijk rustige karakter van de studentenacties hangt mogelijk samen met de installatie van het nieuwe, hervormingsgezinde parlement. Deze installatie vond pas eind mei plaats. In afwachting van de installatie leek men te willen voorkomen dat bepaalde hardliners de protestacties zouden aangrijpen om de installatie van de nieuwe majlis te saboteren.
Op zaterdag 8 juli 2000 was het precies een jaar geleden dat er in reactie
op de sluiting van een hervormingsgezinde krant zes dagen van ernstige
studentenprotesten uitbraken. Met de herdenking in zicht riepen de
autoriteiten, onder wie president Khatami, studenten op de herdenking rustig
en vreedzaam te laten verlopen. Hoewel de herdenking op 7 juli rustig begon
met seminars en voordrachten van gedichten, liep een geplande vreedzame
demonstratie een dag later volkomen uit de hand. De politie greep in toen de
deelnemers aan de stoet leuzen begonnen te roepen.
Studenten werden gearresteerd, waarna gevechten uitbraken tussen de leden
van de Ansar-e Hezbollah en de Bassiji enerzijds en aan de andere kant een
veel grotere groep betogers. Uiteindelijk werden honderden
hervormingsgezinden gearresteerd. Tien tot twintig gewonden zouden naar het
ziekenhuis zijn gebracht. Bij de betoging voor de universiteit van Teheran
waren niet alleen studenten, maar juist ook veel gewone burgers komen
opdagen.
In Shiraz, Isfahan en Rasht zijn eveneens herdenkingsdemonstraties gehouden.
In Teheran en Tabriz zitten nog honderden studenten in de gevangenis als
gevolg van de rellen van juli 1999.
Hoewel de Geestelijk Leider op 11 februari 2000 aan tienduizenden amnestie
verleende, is niet bekend of zich onder hen ook studenten uit deze groep
bevonden.
Tegen een deelnemer aan de studentenonlusten, Akbar Mohammadi, werd de
doodstraf geëist. Hoewel deze eis door de rechter werd overgenomen, werd de
straf niet voltrokken. Eind april is Mohammadi door Geestelijk Leider
Khamenei, op voorspraak van president Khatami, gegratieerd en tot vijftien
jaar gevangenisstraf veroordeeld.
Tevens dient te worden vermeld dat de drie zogenaamde 'aanstichters' van de
studentenonlusten van juli vorig jaar, die op 26 juli 1999 werden
aangehouden en op 1 maart 2000 tot lange gevangenisstraffen werden
veroordeeld, medio juli 2000 in hoger beroep zijn vrijgesproken. Zij zijn
leden van de Iran Nation Party (
Hezb-e Mellat
).
De bekende leider van de Islamitische Studentenbond, Tabarzadi, werd 18
juni 2000 gearresteerd. Hij leverde geregeld harde kritiek op de
conservatieve leiders.
De juridische afwikkeling van de studentenonlusten is bepaald onbevredigend
en draagt niet bij aan het vertrouwen in de rechterlijke macht. Terwijl al
kort na juli 1999 studenten werden veroordeeld, heeft de rechtszaak tegen de
verantwoordelijke politiecommandant, brigade-generaal Farhad Nazari, en
negentien andere politiefunctionarissen zich voortgesleept van 29 februari
tot 11 juli 2000.
Op laatstgenoemde datum heeft de militaire rechtbank Nazari en zeventien
van de negentien politieagenten volkomen onverwacht vrijgesproken.
Eén politieman kreeg daarentegen twee jaar gevangenisstraf opgelegd, omdat
hij Nazari's orders destijds weigerde op te volgen.
De uitspraak heeft de studentengemeenschap en de bevolking van Iran diep
geschokt en houdt de gemoederen nog steeds bezig. De advocaat van de
studenten, zelf recentelijk gearresteerd en slechts op borgtocht vrij, gaat
tegen de vrijspraak in beroep.
De recente ontwikkelingen in Iran bevestigen de reeds eerder aangehaalde
indruk dat het veranderingsproces in Iran zich niet in een regelmatig
opgaande lijn beweegt, maar zich schoksgewijs voltrekt. De populaire
president Khatami is niet in een positie afstand te nemen van het systeem,
zo hij zulks al zou wensen, dat uiteindelijk de wezenlijke macht bij de
Geestelijk Leider legt. Khatami lijkt zich namelijk vooral te willen
inzetten voor veranderingen binnen het kader van het vigerende islamitische
systeem.
De Iraanse betrekkingen met het buitenland, waaronder de landen in de regio
en de Europese Unie, zijn de afgelopen periode verder geïntensiveerd.
Niettemin staat dit streven Iran uit haar isolement te halen continu onder
druk als gevolg van door de conservatieven afgedwongen onvoorspelbare
gebeurtenissen. Te denken valt hierbij aan het proces en de veroordeling
tegen de van spionage beschuldigde joden (zie §3.4.3) en de afkondiging van
de restrictieve perswet (zie §3.4.1). Een Nederlandse delegatie onder
leiding van de minister van Buitenlandse Zaken bracht op 29 en 30 mei 2000
een bezoek aan Iran.
Ruim een maand later volgde de minister van Landbouw. Een bezoek van de
Britse minister van Buitenlandse Zaken aan Iran werd recentelijk tot twee
maal toe uitgesteld. President Khatami bracht, volgend op zijn bezoeken
verleden jaar aan Italië en Frankrijk, van 10 tot 12 juli 2000 een bezoek
aan Duitsland.
2.2 Sociaal-economische situatie
Belangrijke eerste levensbehoeften zoals basisvoedsel en benzine worden sterk gesubsidieerd, net als sociale woningbouw, gezondheidszorg en onderwijsvoorzieningen. Desalniettemin is het reële inkomen afgenomen als gevolg van inflatie (officieel 20%), beperkte salarisverhogingen, het gebrek aan werkgelegenheid en het reduceren van subsidies op een aantal basisproducten.
Sinds het aantreden van president Khatami zou de gemiddelde Iraniër er zo'n 20% in koopkracht op achteruit zijn gegaan.
De werkloosheid vormt het grootste economische en sociale probleem in Iran. Officieel kent Iran zo'n 2,3 miljoen werklozen (13,3% van de beroepsbevolking), maar indien de verborgen werkloosheid wordt meegerekend ligt dit percentage rond de 25%. De werkloosheid onder jongeren (60% van de bevolking is jonger dan 25 jaar) ligt nog hoger dan het landelijk gemiddelde.
Mede omdat voor jonge mensen weinig vertier te vinden is in Iran, hebben zij steeds meer moeite hun slechte vooruitzichten te accepteren. Een toenemend aantal jongeren probeert Iran te verlaten, zoekt troost in drugs of neemt zijn toevlucht tot criminaliteit. Hoger opgeleiden zoeken niet zelden een toekomst buiten Iran. De 'brain drain', waarvan al sinds de revolutie van 1979 sprake is, neemt niet af. Volgens het IMF zou thans één op de vier Iraanse afgestudeerden in het buitenland werkzaam zijn.
Net als in Afghanistan worden delen van Iran thans getroffen door grote
droogte.
Op 5 juli 2000 braken wegens grote watertekorten rellen uit in de
zuid-Iraanse stad Abadan, waarbij werd geplunderd. Zo'n vijfduizend
demonstranten raakten slaags met de Revolutionaire Garde, de politie en de
Bassiji. Naar verluidt zouden tien mensen bij de ongeregeldheden zijn
omgekomen en meer dan honderdvijftig personen zijn gearresteerd.
2.3 Samenvatting
De machtsstrijd tussen de conservatieven en hervormingsgezinden over de toekomst van de Islamitische republiek Iran heeft zich de afgelopen periode voortgezet. De overwinning van de hervormingsgezinden bij de parlementsverkiezingen van februari 2000 heeft wederom duidelijk gemaakt dat de bevolking naar veranderingen en meer vrijheden hunkert. Of het hervormingsgezinde parlement in staat zal blijken aan de ambities van de Iraniërs te beantwoorden, is vooralsnog onduidelijk. De weldoordachte reacties op het hervormingsproces, zoals de beknotting van de persvrijheid, het vervolgen van kritische journalisten, uitgevers en andere hervormers en de veroordeling van de joden in Shiraz hebben duidelijk gemaakt dat het conservatieve establishment in staat is de wens tot hervormingen te blijven frustreren. President Khatami dient uiterst behoedzaam te laveren.
3
Mensenrechten
3.1 Inleiding
Ook in de afgelopen periode bleef de mensenrechtensituatie reden tot zorg geven. Pogingen om tot verbetering van de mensenrechtensituatie te komen leverden weinig vooruitgang op, hetgeen te maken heeft met de voortdurende rivaliteit tussen de hervormingsgezinden en de conservatieven. Op het terrein van de
rule of law
en de ontwikkeling van de
civil society
is pas op de plaats gemaakt met het hervormingsproces, teneinde de conservatieven niet te zeer te antagoniseren en de verkiezingen en de installatie van het nieuwe parlement in een relatief rustige atmosfeer te doen plaatsvinden.
De afgelopen maanden stond de mensenrechtensituatie in het teken van de nieuw ingevoerde restrictieve perswet, de daaropvolgende sluiting van ruim twintig vooraanstaande hervormingsgezinde dagbladen en tijdschriften en het geruchtmakende proces tegen de dertien van spionage beschuldigde joden.
De mensenrechtensituatie in Iran werd in april 2000 evenals voorheen per resolutie veroordeeld door de VN-mensenrechtencommissie (56ste zitting). De resolutie levert kritiek op de mensenrechtensituatie, maar verwelkomt de toezegging van de Iraanse regering om de 'rule of law' te bevorderen, inclusief de uitsluiting van arbitraire arrestatie en detentie, alsmede het voornemen om het gerechtelijk en penitentiair systeem te hervormen.
Met name groeperingen of personen die in Iran worden gezien als een
(potentiële) bedreiging voor de samenleving, die is ingericht naar
islamitische waarden en normen zoals die in Iran zijn voorgeschreven, lopen
het risico slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen. In het
bijzonder gaat het hierbij om kritische hervormingsgezinde intellectuelen
(onder wie bijvoorbeeld journalisten, uitgevers, schrijvers, advocaten en
studenten), Bahá'is, leden van verboden oppositionele groeperingen die in
Iran actief zijn en christenen (onder wie tot het christendom bekeerden) die
bekeringsactiviteiten verrichten.
3.2 Verdragen
Iran is partij bij het VN Internationaal verdrag over burgerrechten en politieke rechten, het VN Internationaal verdrag over economische, sociale en culturele rechten, het VN Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, het VN Verdrag inzake de rechten van het kind en het Vluchtelingenverdrag van 1951, inclusief het Protocol van 1967. Iran heeft de Universele verklaring van de rechten van de mens ondertekend.
3.3 Toezicht
De speciale vertegenwoordiger van de Verenigde Naties inzake Iran, Maurice Copithorne, krijgt geen toegang tot Iran. Amnesty International heeft vele verzoeken gedaan teneinde Iran te bezoeken om schendingen van mensenrechten te onderzoeken en processen bij te wonen. De organisatie heeft geen toestemming verkregen om het land te bezoeken.
Een lokale vertegenwoordigster van Human Rights Watch bleek de afgelopen maanden in Iran actief te zijn.
Zij woonde in Shiraz persconferenties bij over het proces tegen de dertien joden (zie §3.4.3).
In Iran zijn de Iraanse mensenrechtenorganisaties Islamic Human Rights Commission (IHRC) en de Organisation for the Defense of the Victims of Violence (ODVV) actief. Het ambtsbericht van 21 december 1999 gaat in op de activiteiten van deze organisaties.
3.4 Naleving en schendingen
De afgelopen maanden stonden in het teken van de nieuw ingevoerde, restrictieve perswet en de sluiting van ruim twintig vooraanstaande hervormingsgezinde dagbladen en tijdschriften. Het nieuwe parlement, sinds eind mei 2000 bijeen, heeft een voorstel tot wijziging van de nieuwe perswet aanvaard, waardoor op termijn de gevolgen hiervan bijgesteld zouden kunnen worden. De eerste tegenslag moest de majlis echter reeds op 6 augustus 2000 incasseren, toen Geestelijk Leider Khamenei per brief decreteerde dat het niet opportuun was dat het parlement de perswet weer ongedaan zou maken.
De levendige Iraanse pers, een van de belangrijkste verworvenheden van de regering Khatami, is de afgelopen periode goeddeels het zwijgen opgelegd, hetgeen een ernstige terugslag voor het hervormingsproces betekent.
Op 18 april jl. heeft het 'oude' parlement amendementen op de Perswet, die
in eerste instantie reeds op 7 juli 1999 waren behandeld, goedgekeurd. Nog
op 5 januari 2000 was de behandeling van deze restrictieve wet voor drie
maanden uitgesteld in de verwachting dat deze zaak niet meer in het 'oude'
parlement aan bod zou komen. Met de aanvaarding van de nieuwe wet is het
functioneren van de pers op verschillende punten sterk bemoeilijkt. Ofschoon
de Raad van de Hoeders de nieuwe perswet nog niet heeft goedgekeurd en de
minister van Cultuur en 'Islamic Guidance', Attaollah Mohajerani, de wet als
strijdig met de Grondwet heeft bestempeld,
werd deze toch door de 'Judiciary' geïmplementeerd. Het ongedaan maken van
de perswet begin augustus door de nieuwe majlis leek vast te staan, tot de
ingreep van Geestelijk Leider Khamenei aan die verwachting een einde maakte.
Wat de gevolgen van deze ingreep zullen zijn is op dit moment (medio
augustus 2000) nog niet te overzien.
Voornaamste wijzigingen van de Perswet
De perswet, waarvan de parlementaire behandeling vorig jaar zomer leidde tot
grote studentendemonstraties, bepaalt dat journalisten persoonlijk
verantwoordelijk worden gehouden voor de artikelen die zij publiceren. Voor
afgifte van perslicenties is voortaan expliciete toestemming van de politie
en de rechterlijke macht nodig. Bovendien is bepaald dat een dagblad na een
opgelegd verschijningsverbod niet meer onder een nieuwe naam kan uitkomen.
Geestelijk Leider Khamenei haalde kort na aanname van de nieuwe wet stevig
uit naar de hervormingsgezinde pers, waarna een dag later overal in Iran
betogingen ten faveure van de Leider en tegen de hervormingen werden
gehouden. De nieuwe perswet en de woorden van Khamenei betekenden een
vrijbrief voor de rechterlijke macht om hervormingsgezinde bladen te kunnen
verbieden. Vrijwel direct na de aanvaarding van de perswet kregen veertien
progressieve dagbladen een verschijningsverbod.
Een aantal journalisten en uitgevers is gearresteerd op grond van vermeende
belediging van de islam, anderen zijn door de maatregelen werkloos geworden.
Meer nog dan vóór de aanname van de perswet het geval was, worden
journalisten en kranteneigenaren het slachtoffer van arrestaties. Inmiddels
zijn de twintig voornaamste progressieve bladen verboden. Het
hervormingsgezinde kamp heeft in april en mei kalm gereageerd op de
persbreidel om de verzilvering van de verkiezingsoverwinning niet in gevaar
te brengen.
Reactie van nieuw parlement op de perswet
Het parlement nam op 18 juni jl. een voorstel aan om de strenge nieuwe
perswet te versoepelen, waardoor een einde gemaakt kan worden aan het
sluiten van kranten.
Ondanks dit streven van het parlement kreeg het hervormingsgezinde dagblad
Bayan
een week later, op 26 juni, een publicatieverbod opgelegd.
Op respectievelijk 26 juli, 1 augustus, 5 augustus en 8 augustus 2000
volgden verschijningsverboden voor het weekblad
Gounagoun
, het dagblad
Ruzdara
(Sistan-Baluchistan), het weekblad
Tavana
en het dagblad
Bahar
.
Door het ingrijpen van Geestelijk Leider Khamenei in de majlis-behandeling
van de perswet worden meer sluitingen van kranten verwacht.
In juni 1999 werd met toestemming van de regering de onafhankelijke
schrijversbond IPA opgericht. Sindsdien zijn geen gevallen bekend van
risico's die zijn verbonden aan het verrichten van specifieke activiteiten
voor deze onafhankelijke vakbond.
Radio en televisie bleven de afgelopen periode stevig in handen van de
conservatieven.
Satelliettelevisie
Hoewel de wet het bezit en de ontvangst van satelliettelevisie verbiedt, is
algemeen bekend dat velen, voornamelijk de beter gesitueerden in Teheran,
uitzendingen via de satelliet volgen. Medio juni 2000 hield ex-president
Rafsanjani een
opmerkelijk pleidooi om de ontvangst van satelliettelevisie in Iran toe te
staan.
De vrijheid van Vereniging en Vergadering wordt gewaarborgd door artikel 27
van de Grondwet. Zoals reeds in eerdere ambtsberichten is vermeld, is de
beperkte 'bandbreedte' voor politieke activiteiten van oppositiebewegingen
echter nog altijd van toepassing.
De gedoogde oppositiebeweging
Freedom Movement
treedt herhaaldelijk naar buiten, maar speelt geen rol van betekenis in de
landspolitiek. Een andere gedoogde oppositiepartij is de
Iran Nation Party
, een splinterbeweging. Een aantal leden van deze partij werd begin maart
tot lange gevangenisstraffen veroordeeld wegens hun aandeel in de
studentenonlusten van juli 1999, doch medio juli 2000 in hoger beroep
vrijgesproken (zie §2.1).
Wederom kan worden bevestigd dat de (seculiere) oppositie als gevolg van de
harde repressie in de beginjaren van de islamitische revolutie praktisch
monddood is. Activiteiten van oppositiebewegingen als
Tudeh, Iran Paad, Komala, Fedayeen, Darafash Kaviani
worden niet waargenomen in Iran. Het komt voor dat leden van genoemde
groeperingen lange straffen in Iran uitzitten, hoewel dit van monarchisten
niet kan worden bevestigd. Recente gevallen van veroordelingen van leden (of
aanhangers) van illegale politieke groeperingen zijn, met uitzondering van
de
Mujaheddin-e Khalq (Mujaheddin Khalq Organisatie; MKO)
en de
Kurdish Democratic Party of Iran (KDPi),
niet bekend.
Leden van verboden organisaties die tegen de staat gerichte activiteiten
verrichten lopen verhoogd risico vervolgd te worden.
MKO
De MKO maakt zich aan terroristische activiteiten in Ira n schuldig. De
organisatie neemt voor lief dat bij mortieraanvallen op vestigingen van
bijvoorbeeld de Sepah Pasdaran eveneens 'burgerslachtoffers' vallen. Op
dergelijke terreinen wonen namelijk ook familieleden. Bovendien is de MKO in
de jaren tachtig zeer actief betrokken geweest bij de Anfal-operaties van
het Iraakse regime tegen de Iraaks-Koerdische bevolking, waarbij naar
schatting 180.000 Iraakse Koerden zijn vermoord. De MKO nam deel aan
razzia's, moordpartijen en andere operaties van het Iraakse Ba'th-regime. Of
een individueel lid van de MKO deel heeft genomen aan terroristische
activiteiten, die veelal lopen via het
National Liberation Army
(
Artesh-e Azadibakhsh-e Melli-ye Iran
) van de MKO, valt in de praktijk vaak moeilijk te bewijzen. Leidinggevenden
van de MKO kunnen zonder meer verantwoordelijk worden gehouden voor de
terreurdaden die door deze organisatie zijn uitgevoerd. UNHCR heeft in een
aantal gevallen bij de bepaling of een lid van de MKO vluchteling is in de
zin van het Vluchtelingenverdrag artikel 1F tegengeworpen.
MKO in Irak
De actiefste MKO-aanhang bevindt zich in Centraal-Irak. De Iraakse steun aan
de MKO (en de Iraanse steun aan de Iraakse oppositie) lijkt het voornaamste
struikelblok in de verbetering van de bilaterale betrekkingen tussen Bagdad
en Teheran.
De MKO beschikt over verschillende militaire kampen en kantoren in Bagdad en
elders in Irak. De locatie van deze gebouwen in Bagdad is een publiek
geheim. Het MKO-hoofdkantoor bevindt zich, naar verluidt al meer dan
vijftien jaar, nabij de Sa'dounstraat in Bagdad. De MKO heeft een eigen
gevangenis in het kamp Ashraf ingericht.
Recentelijk zouden twee nieuwe kampementen zijn ingericht, waarvan één zich
in Samarra zou bevinden, een plaats op ongeveer 40 km van de Iraakse
hoofdstad Bagdad.
In het autonome Noord-Irak zouden zich momenteel geen MKO-bases bevinden.
De MKO maakt gebruik van witte (militaire) voertuigen met speciale nummerplaten. Deze voertuigen worden regelmatig waargenomen op de route Amman (Jordanië)-Bagdad. MKO-leden die in Europa en elders buiten Irak verblijven reizen regelmatig, via Amman, op en neer naar Irak om aldaar cursussen te volgen of militaire trainingen te ondergaan.
Over het aantal MKO'ers dat momenteel in Irak verblijft zijn geen recente
cijfers beschikbaar. Medio jaren negentig verbleven naar schatting
veertigduizend MKO'ers in Irak.
MKO in Afghanistan
Er zijn aanwijzingen dat de Taliban aan leden van de MKO onderdak
verschaffen, opdat de MKO vanuit Afghanistan acties richting Iran kan
ondernemen.
MKO in Syrië
Gelet op de nog steeds goede banden tussen Syrië en Iran ligt het voor de
hand dat leden van de MKO liever geen toevlucht in Syrië zoeken.
MKO in Turkije
In augustus 1999 tekenden Turkije en Iran een
Memorandum of Understanding
over de veiligheidssituatie in hun grensgebied. Beide landen spraken af te
zullen samenwerken bij de bestrijding van terrorisme. Deze afspraak ziet met
name toe op de activiteiten van de PKK in Iran en de MKO in Turkije. In de
praktijk kreeg de MKO echter al weinig speelruimte van de Turkse overheid.
Op grond van de anti-terrorismewet van 1996 maakten de Verenigde Staten in 1997 een lijst met dertig terroristische organisaties bekend. De MKO figureert op deze lijst. Sedert oktober 1999 is ook de National Council of Resistance (NCR) als frontorganisatie van de MKO op deze lijst geplaatst. Dit betekent onder meer dat het financieel ondersteunen van deze organisaties in de Verenigde Staten strafbaar is gesteld.
In Frankrijk zijn maatregelen tegen de uitgifte van MKO-publicaties genomen.
In het Verenigd Koninkrijk werd Maryam Rajavi, de 'gekozen presidente' en
voormalig Secretaris-Generaal van de MKO, onlangs tot persona non grata
verklaard.
De MKO grijpt bezoeken van Iraanse hoogwaardigheidsbekleders aan het Westen
regelmatig aan om van zich te laten horen. Functionarissen worden bij deze
gelegenheden soms fysiek belaagd.
In het Westen houden de meeste leden van de MKO zich bezig met politieke
lobby (communicatie, demonstreren) en financieringsactiviteiten
(collecteren).
KDPi
De laatste tweeëneenhalf jaar heeft de KDPi geen militaire of andere
activiteiten van betekenis meer ontplooid. De KDPi onderneemt slechts op
kleine schaal acties in Iran vanuit het autonome Koerdische gebied in
Noord-Irak. Sinds kopstukken van de KDPi zijn vermoord, zijn de activiteiten
van deze organisatie afgenomen.
De KDPi heeft, net als Komala, in Noord-Irak onderdak gekregen in de
PUK-regio.
Zo zijn KDPi-peshmerga's (strijders) ondergebracht in een zwaarbewaakt fort
bij Koysandjak (Koja). Anderen verblijven in Sulaymania, alwaar een
liaisonbureau is gevestigd. Voorts beschikt de partij naar verluidt over
enkele kleine kampen. Er zouden ongeveer drieduizend burgers en vijf- tot
zeshonderd peshmerga's bij de KDPi zijn aangesloten. De KDPi heeft een eigen
radiozender (
Voice of KDPi
) en een krant (
Kurdistan
). De KDPi beschikt tevens over een kantoor in Bagdad, alwaar de medische
behandeling van KDPi-leden wordt gecoördineerd.
De Iraanse inlichtingendienst Ettela'at is actief in Noord-Irak, alwaar Iran
bij tijd en wijle acties uitvoert tegen de Iraanse oppositie. Een aantal
KDPi- en Komalastrijders is aldaar in het verleden, naar wordt aangenomen
door acties van Iraanse infiltranten, om het leven gekomen. Grootschalige
acties van Iraanse zijde worden evenwel de afgelopen jaren niet meer in
Noord-Irak waargenomen.
Ontwikkeling 'Civil Society'
In het ambtsbericht van 21 december 1999 is uitgebreid ingegaan op de
ontwikkelingen op het terrein van de 'Civil Society', bijvoorbeeld over
activiteiten van NGO's, de IHRC en de ODVV. De ontwikkelingen op dit terrein
zijn sedertdien weinig spectaculair geweest. In januari 2000 verscheen een
handzaam overzicht over in Iran werkzame NGO's.
Verreweg het grootste deel van de Iraanse bevolking is sji'ietisch moslim.
Het soennisme komt voornamelijk onder etnische minderheden als Koerden,
Baluchi's, Turkmenen en Arabieren voor. Van de 62 miljoen Iraniërs hangt
bijna 99% de islam aan.
Art. 12 van de Grondwet benadrukt de 'volledige eerbiediging en vrijheid'
van het sji'isme ten opzichte van soennitische varianten van de islam. In
artikel 13 worden het zoroastrisme, jodendom en christendom genoemd als
'enige erkende godsdienstminderheden'.
Het beleid van de overheid is gericht op strikte naleving van islamitische
waarden en normen. De erkende godsdienstminderheden hebben het recht op
eigen publicaties en de mogelijkheid het eigen geloof te belijden. Bovendien
hebben deze minderheden in bepaalde gevallen het recht eigen gebruiken en
wetten na te leven. Voor de godsdienstminderheden is een vaste plaats in het
parlement gereserveerd. Uit hun midden wordt een eigen
volksvertegenwoordiger gekozen.
Van vervolging van erkende godsdienstminderheden is geen sprake. Wel wordt
hun een aantal discriminerende beperkingen ten opzichte van de
moslimbevolking opgelegd.
De hervormingsgezinde politici hebben zich de afgelopen periode in het
openbaar niet bijzonder sterk gemaakt voor een tolerantere houding ten
aanzien van religieuze minderheden als christenen, joden en Bahá'i's. De
zoroastriërs daarentegen worden bij tijd en wijle, zoals rond het Iraanse
nieuwjaar, op positieve wijze benaderd, hetgeen verband houdt met hun
oeroude riten en gebruiken.
Het proces tegen de dertien joden uit Shiraz en Isfahan en een aantal
moslims, die verdacht werden van spionageactiviteiten, heeft de afgelopen
periode uitgebreid de aandacht getrokken.
Na een aantal zittingen achter gesloten deuren in april en mei is de rechter
van de Revolutionaire Rechtbank te Shiraz op 1 juli 2000 tot een uitspraak
gekomen. Tien joden zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van
vier tot dertien jaar wegens lidmaatschap van een illegaal netwerk en
samenwerking met Israël.
De drie overigen, die reeds sinds februari op borgtocht waren vrijgelaten,
zijn vrijgesproken. Twee moslims kregen twee jaar gevangenisstraf opgelegd
wegens collaboratie.
In tegenstelling tot berichten in de Iraanse pers die anders doen
vermoeden, is er geen sprake van lijfstraffen of geldboetes. De vonnissen
van de Revolutionaire Rechtbank staan open voor hoger beroep. Alle
veroordeelde joden hebben inmiddels dan ook binnen de gestelde termijn hoger
beroep aangetekend. In dit hoger beroep buigen drie daarvoor speciaal
vrijgestelde rechters zich over de zaak.
Een aantal van de hoofdverdachten had 'bekend' voor Israël gespioneerd te
hebben. De 'bekentenissen' (in verschillende gradaties) zijn gedeeltelijk
voor tv-camera's gedaan en lopen uiteen van het ondergaan van een training
in Israël, het tegen betaling verstrekken van geheime documenten tot het
vergaren van informatie in Iran ten behoeve van Israël. Een aantal
verdachten trok hun bekentenis enige dagen voor de gerechtelijke uitspraak
weer in.
De uitgesproken straffen lijken de uitkomst van een compromis tussen de
hervormers en de conservatieven. Hoewel de straffen niet gering zijn, hadden
ze veel zwaarder kunnen uitvallen. In een proces waarbij spionage voor
Israël in het geding is, behoren doodvonnissen, zeker na de publieke
bekentenissen voor de televisie, tot de mogelijkheid.
Volgens algemeen geaccepteerde standaarden kan dit proces om de volgende
redenen geen eerlijk proces genoemd worden:
- Ondanks de eerdere verzekering van officiële Iraanse zijde dat het proces
in het openbaar zou plaatsvinden en dat internationale waarnemers hierbij
aanwezig mochten zijn, is dit niet het geval geweest. De gehele procesgang
speelde zich achter gesloten deuren af.
De Europese Unie sprak haar teleurstelling over deze gang van zaken
tegenover de Iraanse autoriteiten uit en drong aan op een openbaar en
eerlijk proces
- De verdachten zijn lange tijd incommunicado vastgehouden. De dertien
werden tussen januari en maart 1999 zonder arrestatiebevel opgepakt en
vervolgens zonder aanklacht vastgehouden
.
Pas na aanvang van hun proces in april 2000, meer dan een jaar na de
aanhouding, zagen zij voor het eerst een raadsman. Alle verdachten, behalve
de drie die op borgtocht werden vrijgelaten, hebben rechtsbijstand van een
advocaat ontvangen. De hoofdverdachte, die een advocaat weigerde, kreeg er
één toegewezen.
- Als gebruikelijk bij dergelijke zaken in Iran is de onderzoeksrechter, de
Officier van Justitie en de strafopleggende rechter een en dezelfde persoon.
De situatie van joodse gemeenschap is in de afgelopen periode beïnvloed door
dit geruchtmakende spionageproces. Het proces en de veroordeling heeft het
gevoel van veiligheid van de joodse gemeenschap aangetast. Naar verluidt
zouden joden,
nadat de joodse verdachten met hun bekentenissen voor de televisie waren
gebracht, zijn bedreigd en joodse bezittingen zijn aangevallen.
Een aantal joden zou thans plannen maken het land, waar zij en hun
voorvaderen duizenden jaren hebben gewoond, te verlaten.
De christelijke gemeenschap in Iran bestaat hoofdzakelijk uit Armeense en
Assyrische christenen, die in de Iraanse samenleving geïntegreerde
gemeenschappen vormen. In de situatie van christelijke minderheden heeft de
afgelopen periode geen wezenlijke verandering plaatsgehad. Wel kan worden
opgemerkt dat veel christenen die daartoe de mogelijkheid hebben opteren
voor een toekomst in de Westerse wereld.
Bekeringen.
Bekeringsactiviteiten vinden in de traditionele Armeense en Assyrische
gemeenschappen niet plaats. Met name de protestantse kerken accepteren
bekeerlingen. Zij voeren evenwel, met uitzondering van de
Assemblies of God
, een zeer terughoudend beleid bij de toelating van nieuwe geloofsgenoten.
Intimidatie van christenen, van wie wordt aangenomen dat zij zich bezig
houden met bekeringsactiviteiten, duurt voort.
Op apostasie, oftewel afvalligheid van de islam, staat volgens de
Sharia
de doodstraf. Ofschoon apostasie (
Mortad
) in geen van de vijf boeken van het Iraanse strafrecht als misdrijf staat
vermeld, wordt afvalligheid doorgaans beschouwd als een zwaar delict
vergelijkbaar met hoogverraad of bedreiging van de staatsveiligheid.
In de praktijk kunnen moslims die tot het christendom zijn bekeerd te maken
krijgen met belemmerende maatregelen (zoals niet-toelating tot een
universiteit of het niet-verkrijgen van een paspoort). Ook bekeerde moslims
blijken in de praktijk evenwel in staat hun nieuwe geloof tot op zekere
hoogte te praktiseren.
Diegenen die hun nieuwe geloof echter actief in de openbaarheid uitdragen,
waarbij met name te denken valt aan bekeringsactiviteiten, dienen rekening
te houden met ernstige vormen van repressie, ook al dateert hun bekering van
enige decennia her.
De situatie van de Bahá'is in Iran blijft onverminderd zorgwekkend.
In tegenstelling tot christenen, joden en zoroastriërs wordt het
Bahá'i-geloof niet erkend in de Iraanse Grondwet. Aanhangers van het
Bahá'i-geloof worden als 'geloofsafvalligen' beschouwd, die de
fundamentalistische islamitische geloofsovertuiging tarten en een bedreiging
zijn voor de stabiliteit van het islamitische Iran. In januari 2000 zaten
volgens de Bahá'i-gemeenschap elf Bahá'is vast op basis van hun religieuze
overtuiging. Tegen twee van hen zou de doodstraf zijn uitgesproken, van twee
anderen zou de doodstraf zijn omgezet in levenslange gevangenisstraf.
In februari werden nog eens twee doodvonnissen bekrachtigd en is mogelijk
een derde uitgesproken.
De laatste voltrekking van de doodstraf van een aanhanger van het
Bahá'i-geloof vond in 1998 plaats.
Naar verluidt vinden gedwongen bekeringen van Bahá'is tot de islam plaats.
Er zouden zo'n 300.000 aanhangers van het Bahá'i-geloof in Iran woonachtig
zijn. De meerderheid van hen is van Perzische afkomst. Er zijn onder meer
ook Bahá'is van Azeri-afkomst.
Soennieten zijn in staat vrijelijk hun geloof te belijden. Wel kan sprake
zijn van achterstelling ten opzichte van sji'ieten. De meeste soennieten
wonen in de grensgebieden van het land. Aldaar kunnen spanningen tussen
sji'ieten en soennieten voorkomen.
In principe mogen burgers zonder officiële toestemming naar elk deel van
Iran reizen en van woonplaats veranderen.
Naast de vele mogelijkheden vanaf het vliegveld Teheran bestaat tevens
gelegenheid om met Iran Air vanuit de Iraanse steden Ahwaz, Bandar-Abbas,
Shiraz en Isfahan naar de Golfstaten te reizen. De controle op de luchthaven
Teheran is, als bekend, strikt te noemen. Op de andere luchthavens wordt
hetzelfde registratiesysteem gehanteerd.
De uitreisprocedure op de internationale luchthavens en aan de buitengrenzen
over land, zoals beschreven in de ambtsberichten van 5 juni 1997 en 5 maart
1998, is nog immer bijzonder streng. Het is, gelet op de strenge controle,
vrijwel onmogelijk dat personen die door de Iraanse overheid worden gezocht,
langs deze weg, onder eigen naam en met een legaal verkregen paspoort, al
dan niet met behulp van omkoping, het land kunnen verlaten.
In de praktijk worden geen gevangenisstraffen opgelegd wegens illegale
uitreis. Wel kunnen geldboetes worden opgelegd.
Naar verluidt wordt gebruik gemaakt van de zeeweg om illegaal vanuit
zuid-Iran naar Dubai te reizen.
Wat betreft de uitgestrekte landgrens met Turkije is bekend dat de Iraanse,
alsook de Turkse grensautoriteiten moeilijkheden hebben om de grenzen
deugdelijk te bewaken. Naar verluidt zou corruptie aan de Iraanse landgrens
toenemen. Er is sprake van duidelijke toename van illegale immigratie van
Iran naar Turkije. De illegale migranten zijn naast Iraniërs veelal
afkomstig uit Irak en Afghanistan, maar ook uit Pakistan en Bangladesh. Het
aantal Iraniërs is overigens laag in verhouding tot de totale instroom,
omdat Iraniërs voor Turkije niet visumplichtig zijn. Velen steken de grens
over met een geldig paspoort, hetgeen in de praktijk betekent dat reizen
naar Turkije zeer populair genoemd kan worden.
Aan Turkse zijde wordt in de bergen gepatrouilleerd op zoek naar
terroristen, smokkelaars en illegale migranten.
Jaarlijks keren duizenden in het buitenland verblijvende Iraniërs voor korte
of langere tijd terug naar hun vaderland. In verreweg de meeste gevallen
levert een dergelijke vrijwillige terugkeer geen enkel probleem op.
De Iraanse regering zegt te streven naar 'rule of law'.
Regeringsvertegenwoordigers spraken zich er over uit dat aangeklaagde
personen volgens de rule of law een open en eerlijk proces dienen te
krijgen.
In de praktijk is de rechterlijke macht een belangrijke machtsbasis van het
conservatief-religieuze establishment. In reactie op de uitslag van de
parlementsverkiezingen sprak het hoofd van de rechterlijke macht, Mahmoud
Hashemi Shahroudi, de hoop uit dat de nieuwe parlementaire meerderheid hem
zou steunen het gerechtelijke apparaat te reorganiseren.
Amnesty International maakt zich al lange tijd zorgen over het patroon van
willekeurige detentie, langdurige incommunicado detentie en oneerlijke
processen voor 'speciale rechtbanken'. Zaken die voor deze rechtbanken,
zoals de Revolutionaire Rechtbanken, de Rechtbank voor de Pers en de
Speciale Rechtbank voor de Geestelijkheid dienden voldeden bij lange na niet
aan de internationale eisen voor een eerlijk proces.
Honderden mensen werden in 1999 opgepakt en zonder aanklacht of vorm van
proces vastgehouden na
de studentendemonstraties in juli tegen de beperking van de vrijheid van
meningsuiting. De meesten van hen werden binnen twee maanden vrijgelaten,
maar honderden zaten eind 1999 nog vast. Vier van de gearresteerde
studentenleiders hebben strafvermindering van de Geestelijk Leider gekregen
en zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen van vijftien jaar in plaats van
de doodstraf.
Ook het proces tegen de dertien joden voldeed niet aan de eisen die de
internationale normen aan een eerlijk proces stellen (zie §3.4.3).
Onderzoek naar de mysterieuze moorden van eind 1998, begin 1999
.
Naar verwachting zal binnenkort een begin gemaakt worden met de rechtszaak
in verband met de reeks moorden op schrijvers/intellectuelen van eind
1998/begin 1999. Als bekend worden leden van de Iraanse veiligheidsdienst in
verband gebracht met deze moorden.
De moordaanslag medio maart 2000 op de hervormingsgezinde politicus Saeed
Hajjarian wordt algemeen in verband gebracht met bovengenoemd onderzoek.
Hajjarian deinsde er niet voor terug een verband te leggen tussen de moorden
en de praktijken van de Iraanse inlichtingendienst. Hajjarian overleefde de
aanslag ternauwernood en moest lange tijd in het ziekenhuis verblijven.
Aangenomen wordt dat conservatieve krachten achter de moordaanslag hebben
gezeten. De daders van de aanslag zijn gearresteerd en veroordeeld. De
hoofddader kreeg vijftien jaar gevangenschap opgelegd, zijn medeplichtige
tien jaar. Waar het grote publiek een verband legt tussen de moordaanslag en
de reeks moorden, proberen de conservatieven de aanslag als een incident af
te schilderen.
Hajjarian was in de jaren tachtig vice-minister van Informatie. Als zovelen
heeft ook hij zich bekeerd van radicaal revolutionair tot hervormingsgezind
politicus. Hajjarian was hoofdredacteur van de hervormingsgezinde krant
Sobh-e Emrouz,
een van de vele hervormingsgezinde kranten die eind april 2000 tot sluiten
werd gedwongen. Deze combinatie van kennis over de inlichtingendienst en
toegang tot de media maakte hem voor de conservatieven een gevaarlijke
tegenspeler. In Sobh-e Emrouz verschenen met grote regelmaat artikelen van
de hand van de inmiddels gearresteerde onderzoeksjournalist Akbar Ghanji
over de achtergronden van de reeks mysterieuze moorden op schrijvers en
intellectuelen eind 1998/begin 1999.
Met name gedurende de eerste periode van detentie kunnen grove schendingen
van mensenrechten voorkomen.
De Iraanse strafwet voorziet in de oplegging van lijfstraffen. Daaronder
dienen vooral zweepslagen en amputaties te worden begrepen.
In 1999 registreerde Amnesty International 26 gevallen van geseling en 16
gevallen van amputatie. De organisatie geeft aan dat het werkelijke aantal
aanzienlijk hoger zou kunnen zijn.
Verscheidene beklaagden die terechtstonden voor revolutionaire rechtbanken
verklaarden dat zij tijdens detentie of voorafgaand aan hun proces of
vrijlating waren gemarteld.
Ook in de afgelopen periode zijn doodstraffen uitgesproken en voltrokken. De
Iraanse pers maakt hier regelmatig melding van. Amnesty International
noteerde over 1999 165 terechtstellingen, maar geeft aan dat het werkelijke
aantal waarschijnlijk aanzienlijk hoger ligt.
De meeste van deze executies werden de afgelopen jaren voltrokken naar
aanleiding van drugsgerelateerde misdrijven. De doodstraf kan eveneens
worden opgelegd in geval men zich schuldig maakt aan seksueel geweld, moord,
gewapende overvallen, grootschalige zwendel, verminking en spionage.
Overspel, waarbij een gehuwde persoon een seksuele relatie onderhoudt met
een persoon niet zijnde de wettelijk echtgeno(o)t(e), is in de Iraanse
strafwet strafbaar gesteld. Op overtreding staat de doodstraf voor de
gehuwde overtreder. Dit strafbare feit kan op drie manieren bewezen worden
verklaard, te weten door viervoudige bekentenis, door getuigenis van vier
mannen (dan wel drie mannen en twee vrouwen),
of op basis van het eigen inzicht van de rechter.
Er is geen recente informatie voorhanden, waaruit blijkt dat de uitvoering van de doodstraf wegens overspel daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Indien sprake is van een valse beschuldiging is diegene die een valse
aanklacht heeft ingediend strafbaar. Hij/zij kan veroordeeld worden tot
tachtig zweepslagen wegens
Qazf
(valselijk beschuldigen).
De doodstraf kan opgelegd worden aan een niet-moslim man die een seksuele
relatie onderhoudt met een moslim-vrouw. De hierboven vermelde bewijsregels
inzake overspel zijn ook in dit geval van toepassing. De Duitse zakenman
Hofer, die hiervan was beschuldigd en ter dood was veroordeeld, is op 20
januari 2000 in vrijheid gesteld na betaling van $ 6.700. Hofer is naar
Duitsland teruggekeerd.
De wijze waarop de doodstraf ten uitvoer wordt gebracht varieert. Executies,
ophangingen en in een enkel geval ook steniging komen voor. De
tenuitvoerlegging van de doodstraf vindt regelmatig in het openbaar plaats.
3.5 Positie van specifieke groepen
Alhoewel de positie van de vrouw zich de laatste jaren op sommige punten in positieve zin heeft ontwikkeld, is de voor vrouwen discriminerende wetgeving niet wezenlijk verbeterd.
In het ambtsbericht van 21 december 1999 is uitgebreid ingegaan op de positie van de vrouw. Sedertdien zijn geen wezenlijke veranderingen in die situatie opgetreden.
De familiebanden in Iran zijn hecht te noemen en aan de zorg voor een kind wordt hoge prioriteit gegeven. Omtrent opvangmogelijkheden is het niet eenvoudig algemene uitspraken te doen.
In de Iraanse strafwet is bepaald dat op homoseksuele gedragingen de doodstraf staat. In de praktijk wordt homoseksueel gedrag steeds vaker gedoogd. Van gevallen van vervolging of veroordeling wegens homoseksualiteit werd de afgelopen periode geen kennis genomen. Incidenteel komt het voor dat de beschuldiging van homoseksueel gedrag cumulatief als voorwendsel wordt ingebracht in een breed scala aan strafbare feiten, waarbij te denken valt aan drugsdelicten en vrouwenhandel, die onder de term 'corruptie op aarde' vallen.
Operaties met het doel om geslachtsverandering te bewerkstelligen zijn in Iran toegestaan en worden in de praktijk uitgevoerd.
Iran is een multiculturele samenleving waar Perzen, Azeri's, Turkmenen,
Arabieren, Baluchi's, Armeniërs en een variëteit aan andere etnische
groeperingen bijeen wonen. De grondwet kent etnische groeperingen geen
speciale status toe. De enige officiële taal in Iran is Farsi. Andere talen
worden in het onderwijs en de media gediscrimineerd. Kranten, tv- en
radioprogramma's en culturele centra kunnen evenwel in beperkte mate gebruik
maken van andere talen dan Farsi, hetgeen in de praktijk ook geschiedt. In
het algemeen kan worden gesteld dat de behandeling van etnische minderheden,
die in feite ongeveer de helft van de bevolking uitmaken, in Iran positief
afsteekt ten opzichte van de situatie van minderheden in andere landen in de
regio. Bewegingen die zijn gericht op een verdergaande vorm van autonomie
worden gezien als een bedreiging van de territoriale integriteit van de
staat en derhalve onderdrukt.
Koerden
De meeste Iraanse Koerden, wier aantal ongeveer vier miljoen bedraagt, leven
in de provincies Kurdestan, Kermanshah en in het zuidwesten van de provincie
West-Azerbaijan. Aan de universiteit van Sanandaj wordt in de Koerdische
taal onderwezen. Van een actieve Koerdische oppositie in Iran is geen
sprake. De KDPi onderneemt sporadisch acties vanuit het autonome Koerdische
gebied in Noord-Irak.
Azeri's
Met de Arabieren behoren aan de Pakistaanse grens wonende Baluchi's tot het
armste deel van de bevolking. De provincie Baluchistan staat bekend als
belangrijk transportgebied van drugssmokkel van Pakistan/Afghanistan naar
West-Europa en elders.
Iraanse veiligheidsdiensten zijn om die reden bijzonder sterk
vertegenwoordigd in de regio. Regelmatig verschijnen in de Iraanse pers
berichten over gewapend treffen tussen drugsbendes en Iraanse
overheidsdienaren, waarbij aan beide zijden slachtoffers vallen.
Wetgeving met betrekking tot de militaire dienstplicht is vervat in de Dienstplichtwet van 21 oktober 1984. Vrouwen zijn uitgezonderd van dienstplicht. Iran kent geen vervangende dienstplicht.
Op 2 maart 1999 heeft de bevelhebber der strijdkrachten, namens de
Geestelijk Leider, amnestie afgekondigd voor dienstplichtigen die zich
schuldig hebben gemaakt aan dienstontduiking of desertie in de periode 1992
tot 17 februari 1997.
De eerdere amnestieregeling van 1992, als vermeld in het ambtsbericht van 5
juni 1997, is hiermee verlengd. Op 16 maart 2000 heeft zender 2 van de
Iraanse staatsradio bekend gemaakt dat de Geestelijk Leider Khamenei een
amnestie heeft afgekondigd voor dienstontduikers en deserteurs, die zich bij
de autoriteiten melden. Hiermee is in feite de amnestieregeling (alsmede de
condities van afkoop) van 2 maart 1999 verlengd tot 21 mei 2000. Personen
die naar het buitenland zijn uitgeweken en hiermee de dienstplicht hebben
ontlopen, wordt de mogelijkheid tot vrijstelling geboden. Velen hebben
daadwerkelijk (zonder wezenlijke problemen) gebruik gemaakt van de
mogelijkheid tot afkoping van de dienstplicht. Ook ten aanzien van
deserteurs wordt in veel gevallen de (resterende) dienstplicht afgekocht.
Wil men niet afkopen en woont men in het buitenland, dan bestaat de
mogelijkheid om gedurende een periode van maximaal drie maanden toestemming
te krijgen naar Iran af te reizen. Men dient deze permissie bij een Iraanse
ambassade of consulaat aan te vragen.
In de periode vlak na de revolutie kwam het voor dat familieleden van een
gezochte persoon werden gearresteerd, teneinde druk uit te oefenen op
betrokkene om zich aan te geven. Thans komt
Sippenhaft
niet meer in Iran voor. Het is wel mogelijk dat familieleden van personen
die in het buitenland verblijven, ondervraagd worden.
3.6 Samenvatting
De mensenrechtensituatie in Iran blijft aanleiding geven tot zorg.
De afgelopen maanden stonden in het teken van de nieuw ingevoerde
restrictieve perswet, de daaropvolgende sluiting van ruim twintig
hervormingsgezinde dagbladen en tijdschriften en het geruchtmakende proces
tegen de dertien van spionage beschuldigde joden.
Met name groeperingen of personen die in Iran worden gezien als een
(potentiële) bedreiging voor de samenleving, die is ingericht naar
islamitische waarden en normen zoals die in Iran zijn voorgeschreven, lopen
het risico slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen. In het
bijzonder gaat het hierbij om kritische, hervormingsgezinde intellectuelen
(onder wie
journalisten, schrijvers, uitgevers, advocaten en studenten), Bahá'is,
(bekeerde) christenen die bekeringsactiviteiten verrichten en leden van
verboden groeperingen die in Iran actief zijn.
4
Vluchtelingen en ontheemden
4.1 Binnenlands vestigingsalternatief
De centrale overheid van Iran voert de feitelijke macht uit over haar gehele grondgebied. Een binnenlands vestigingsalternatief voor personen die te vrezen hebben voor mensenrechtenschendingen van de centrale overheid is derhalve niet voorhanden.
4.2 Land van eerste opvang
Turkije
Informatie over aanmelding, de toelatingsprocedure en verwijderingen is vervat in het ambtsbericht van 21 december 1999.
4.3 Beleid van Westerse landen
Met Nederland vergelijkbare landen zenden uitgeprocedeerde afgewezen Iraanse asielzoekers terug naar Iran. In dit terugkeerbeleid is recentelijk geen wijziging opgetreden. Ook vanuit Nederland worden uitgeprocedeerde afgewezen Iraanse asielzoekers naar Iran teruggestuurd.
Het aanvragen van asiel in het buitenland wordt door de Iraanse overheid niet als een politieke daad beschouwd en is op zich niet strafbaar.
4.4 UNHCR-beleid
Ook UNHCR verzet zich, na een zorgvuldige asielprocedure, niet tegen gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde afgewezen Iraanse asielzoekers. Voor de rol van UNHCR bij de terugkeer van Afghaanse vluchtelingen vanuit Iran naar Afghanistan zij verwezen naar het ambtsbericht Afghanistan van 9 mei 2000.
5
Samenvatting
De machtsstrijd tussen de conservatieven en hervormingsgezinden over de toekomst van de
Islamitische republiek Iran is in volle gang.
De overwinning van de hervormingsgezinden bij de parlementsverkiezingen van februari 2000 heeft wederom duidelijk gemaakt dat de bevolking naar veranderingen en meer vrijheden hunkert.
De mensenrechtensituatie in Iran blijft aanleiding geven tot zorg. De weldoordachte reacties op het hervormingsproces van de kant van de conservatieven, zoals de beknotting van de persvrijheid, het vervolgen van liberale journalisten, uitgevers en andere hervormers en de veroordeling van de joden in Shiraz, hebben duidelijk gemaakt dat het conservatieve establishment in staat is de wens tot hervormingen te blijven frustreren. President Khatami dient uiterst behoedzaam te opereren en heeft rekening te houden met de conservatief-religieuze machtsfactor.
Met name groeperingen of personen die in Iran worden gezien als een
(potentiële) bedreiging voor de samenleving, die is ingericht naar
islamitische waarden en normen zoals die in Iran zijn voorgeschreven, lopen
het risico slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen. In het
bijzonder gaat het hierbij om kritische, hervormingsgezinde intellectuelen
(onder wie journalisten, schrijvers, uitgevers, advocaten en studenten),
Bahá'is, leden van verboden groeperingen die in Iran actief zijn en
christenen (onder wie tot het christendom bekeerden) die
bekeringsactiviteiten verrichten.
Met Nederland vergelijkbare landen zenden uitgeprocedeerde afgewezen Iraanse
asielzoekers terug naar Iran. UNHCR staat op het standpunt dat terugkeer van
uitgeprocedeerde afgewezen Iraanse asielzoekers mogelijk is, mits een
zorgvuldige asielprocedure heeft plaats gevonden.
6
Literatuur
Bij de totstandkoming van dit ambtsbericht is onder meer gebruik gemaakt van onderstaande openbare bronnen:
Amnesty International, Open brief over de mensenrechtensituatie in Iran aan de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 19 mei 2000.
Amnesty International, Annual Report 2000.
Economist Intelligence Unit, Country Report Iran.
Human Rights Watch, 'As Fragile as a Crystal Glass' Press Freedom in Iran.
October 1999. Vol. 11, no.1 (E).
Human Rights Watch, World Report 1999.
Iranian NGOs: Situation Analysis. Prepared by M. Baquer Namazi. January
2000.
Koninklijk Instituut voor de Tropen: Iran Landenreeks, tweede
geactualiseerde druk, Amsterdam 1998. tekst: Leyla Hamidi.
Minister van Buitenlandse Zaken. Brief aan de voorzitter van de vaste
commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
d.d. 24 mei 2000.
UN, Maurice Copithorne, Speciale VN Vertegenwoordiger van de
mensenrechtencommissie. Situation of human rights in the Islamic Republic of
Iran (E/CN.4/2000/35, 18 januari 2000).
UN, Economic and Social Council. Situation of human rights in the Islamic
Republic of Iran (E/CN.4/RES/2000/28 18 april 2000) as adopted by the 56th
meeting of the Commission on Human Rights.
U.S. Department of State, Country Reports on Human Rights Practices, 1999
(februari 2000).
1 Een handzaam schematisch overzicht van de verdeling van de macht in Iran
is te vinden op blz. 4 van NRC Handelsblad van 21 februari 2000.
2 De Raad van Hoeders houdt toezicht op verkiezingen en ziet toe op het
islamitische gehalte van nieuw in te voeren wetgeving.
3 Zie § 3.4.1. Het aanvaarden van deze wetswijziging werd sedert juli 1999
diverse malen uitgesteld.
4 Kayhan International en AFP, 20 juli 2000.
5 Namens de Europese Unie liet het Franse voorzitterschap weten gemengde
gevoelens te hebben over het proces en de uitkomst. Minister Brinkhorst van
Landbouw, op 1 juli in Teheran aanwezig, heeft tijdens besprekingen ter
plekke de grote verontrusting van de Nederlandse regering over de straffen
tot uiting gebracht en de Iraanse autoriteiten erop aangesproken.
6 Over de recente ontwikkelingen in Iran zie ook: Brief van de minister
van Buitenlandse zaken aan de Tweede Kamer d.d. 24 mei 2000.
7 Amnesty International Urgent Action (MDE 13/30/99 d.d. 2 december 1999).
Duizenden studenten demonstreerden tegen de detentie van Nouri (Irna, 14
december 1999).
8 Deze Raad middelt en kan beslissen wanneer geen overeenstemming bereikt
wordt tussen het parlement en de Raad van Hoeders. De Expediency Council
opereert tevens als adviesorgaan voor de Geestelijk Leider.
9 Zie ambtsbericht Iran d.d. 21 december 1999, blz. 6,
20 en 21. Mohsen Kadivar is op 17 juli 2000, na achttien maanden detentie,
vrijgelaten (Iran News en AFP, 17 juli 2000).
10 Het voorzitterschap is een van de invloedrijkste politieke functies in
Iran. Karroubi werd bij de parlementsverkiezingen van vier jaar geleden nog
door de Raad van Hoeders uitgesloten van deelname.
11 Karbaschi, in een geruchtmakend proces tot twee jaar gevangenisstraf
veroordeeld (zie ambtsbericht 21 december 1999, blz. 6), werd aan de
vooravond van de verkiezingen op voorspraak van Rafsanjani door de
Geestelijk Leider in vrijheid gesteld. Rafsanjani hoopte daarmee op meer
steun binnen het hervormingsgezinde kamp voor zijn majlis-kandidatuur. De
gratie betreft overigens alleen de gevangenisstraf en de te betalen boete.
Karbaschi's uitsluiting voor tien jaar van enig publiek ambt blijft
overeind.
12 Na de verkiezing van Khatami in mei 1997 en de gemeenteraadsverkiezingen
van februari 1999.
13 Naar aanleiding van de uitslag van de parlementsverkiezingen heeft de
Europese Unie in een verklaring d.d. 23 februari 2000 de steun van de
Iraanse bevolking aan het democratiseringsproces in Iran toegejuicht. Zie
antwoord d.d. 25 mei 2000 van de minister van Buitenlandse Zaken op vragen
van het Kamerlid Koenders (PVDA) inzake hervormingen in Iran.
14 Van de kleine zevenduizend kandidaten, onder wie ruim vijfhonderd
vrouwen, zijn zo'n zevenhonderd personen afgewezen. Alle kandidaten van de
verboden, maar gedoogde religieus-nationalistische Freedom Movement zijn
door de Raad van Hoeders geweerd.
15 Hetgeen soms tot grote onrust heeft geleid. Enige voorbeelden: De Raad
van Hoeders annuleerde de verkiezingsuitslag in Bandar Abbas, Basht en
Gachsaran, waarop prostestdemonstraties werden gehouden. In Gachsaran zouden
150 arrestaties zijn verricht. (Iran News en AFP d.d. 13 maart 2000, Kayhan
d.d. 12 maart 2000). In Khalkhal, bij Ardebil, vonden twee dagen van grote
onlusten plaats, nadat de Raad van Hoeders de verkiezingsuitslagen van 21
stembussen ongeldig verklaarde. Veertig personen zouden zijn gearresteerd
(AFP 8 april 2000; Iran News 9 april 2000). Na de annulering van de
verkiezingsoverwinning van een hervormer in Damavand volgde op 7 april 2000
een protestbijeenkomst (AFP en IRNA d.d. 8 april). Op 14 mei 2000 werden
demonstraties gehouden in de stad Jiroft naar aanleiding van de afwijzing
van de verkiezingsuitslag aldaar. De demonstranten werden aangevallen door
honderden leden van de Bassiji, de Sepah Pasdaran en agenten in burger (voor
Bassiji en Sepah Pasdaran, zie bijlage II ambtsbericht Iran d.d. 21 december
1999). Verschillende personen zouden gewond zijn geraakt (SMCCDI News
Service en Iran Daneshjoo org News Service d.d. 14 mei 2000).
16 De Raad van Hoeders had toegezegd donderdag 18 mei 2000 de resultaten
van de tweede verkiezingsronde en de hertelling van de eerste ronde in
Teheran bekend te maken. Hiertoe bleek dit college niet in staat. Wat
betreft de tweede ronde konden slechts 28 van de 66 zetels worden bevestigd.
Over de uitslag van Teheran kon de Raad geen uitspraak doen. Na de ingreep
van Khamenei konden 28 van de 30 te verdelen zetels in Teheran verkozen
worden verklaard. Het betreft kandidaten die op meer dan 25 procent van de
stembiljetten werden genoemd. Bij de naverkiezing in Teheran op 30 juni 2000
zijn de overige twee zetels ingenomen door twee hervormingsgezinde
kandidaten.
17 Thans op borgtocht vrij. Tegen hem loopt een zaak in verband met de
recente sluiting van zijn hervormingsgezinde krant Mosharekat.
18 Zij is thans op borgtocht vrij. Tegen haar loopt een strafzaak in
verband met haar aanwezigheid op een omstreden conferentie te Berlijn (zie
onder).
19 Ook zijn krant is inmiddels gesloten.
20 Zie ook ambtsbericht 21 december 1999,
blz. 5. Zo riep Geestelijk Leider Khamenei tijdens het vrijdagsgebed van 12
mei 2000 op tot nationale eenheid. Twee politieke vleugels kunnen niet
zonder elkaar, zo meende hij. Immers, een vogel heeft ook twee vleugels
nodig om te kunnen vliegen.
21 Rafsanjani eindigde in Teheran in eerste instantie op de dertigste en
laatst verkiesbare plaats. Hierop is een reeks van hertellingen van de
stemmen aangevraagd. In mei 2000 werd bekend gemaakt dat ex-president
Rafsanjani in Teheran op de twintigste plaats terecht was gekomen. Na
aanhoudende kritiek op zijn verkiezing trok Rafsanjani zich als parlementlid
terug, voordat het nieuwe parlement voor het eerst bijeen kwam. De zetel van
oud-president Rafsanjani is nog vacant. Thans (begin augustus) zijn 280 van
de 290 zetels ingenomen.
22 Voor MKO zie § 3.4.2.2. De in het Westen gevestigde oppositie lijkt
juist haar pijlen te richten op de hervormers. Het conservatieve Iraanse
establishment heeft de Berlijnse conferentie aangegrepen om de hervormers
scherp te veroordelen en aan te pakken. Dit lijkt de ordeverstoorders in
Berlijn goed uit te komen. De populaire hervormers maken de oppositie in het
Westen immers tot een randverschijnsel. Bovendien stelt de tegenreactie de
oppositie in het Westen in staat het regime in Iran te demoniseren.
23 Over drie personen die werden vastgezet naar aanleiding van de
Berlijnse conferentie, zie Amnesty International (MDE 13/20/00 d.d. 3 mei
2000). Het betreft Mehrangiz Kar, advocate, Shahla Lahiji, schrijfster en
uitgeefster, en Ali Afshari, afgevaardigde van de studentenorganisatie
Daftar-e Takhim-e Vahdat
(Office for Strenghtening Unity). Mw. Kar en mw. Lahiji zijn op 21 juni 2000
op borgtocht vrijgelaten. Ditzelfde gebeurde vier dagen later met dhr.
Afshari. Ook onderzoeksjournalist Ganji
werd naar aanleiding van het congres gearresteerd. Drie andere journalisten
werden vastgezet, ondervraagd en weer op borgtocht vrijgelaten. Jamileh
Kadivar (zie boven), ook aanwezig in Berlijn, is op borgtocht vrijgelaten.
De bekende hervormingsgezinde geestelijke Hassan Yusefi Eshkevari werd na
zijn terugkeer via Frankrijk op 5 augustus 2000 gearresteerd. De conferentie
heeft duidelijk gemaakt dat Iraniërs in ballingschap en in Iran woonachtigen
als gevolg van twintig jaar non-communicatie elkaar niet meer verstaan. Ook
is duidelijk, dat een relatief kleine groep met extremistische denkbeelden
de beeldvorming over de gehele Iraanse exil-gemeenschap monopoliseert.
24 Zo protesteerden leden van de 'Hezbollah Students Union' op 4 januari
en 7 januari 2000 bij de Britten tegen een anti-Khomeini artikel, dat was
opgenomen in een overzicht van de London Times. (Kayhan en Iran News d.d. 4
januari 2000;
AFP, 7 januari 2000). Rond diezelfde tijd hielden vrouwelijke studenten van
de dr. Shariati Teacher Training University een driedaagse 'sit
-
in'
uit protest tegen de onbekwaamheid van de docenten en het gebrek aan
faciliteiten op de universiteit (Sobh-e Emrouz d.d. 6 januari 2000).
In de heilige stad Qom leidde ontevredenheid over de leiding van de Fatimieh
Private Medical Sciences University op 18 januari 2000 tot protestacties van
vrouwelijke studenten (Teheran Times en Aftab-e Emrouz d.d. 20 januari
2000). Een delegatie van tweehonderd studentes hield begin maart 2000 in
Teheran een 'sit-in' om ontslag van de gehele Raad van Bestuur van hun
medische faculteit in Qom te eisen. Zij beklaagden zich eveneens over het
ontbreken van een behoorlijk academisch ziekenhuis om ervaring op te doen
(Irna, Iran News en Kayhan
d.d.1 maart 2000). In februari 2000 hielden zo'n vijfduizend
theologiestudenten en geestelijken 'sit-ins' uit woede over de vrijheden die
de hervormingsgezinde pers zich permitteerde. Met name de spotprent van
ayatollah Mesbah-Yazdi afgebeeld als krokodil in het blad Azad hield de
gemoederen van conservatieve studenten in Qom en ook in Mashhad en Tabriz
danig bezig. Onophoudelijk verschenen eisen tot aftreden van de
hervomingsgezinde minister van Cultuur en 'Islamic Guidance'. In Qazvin
protesteerden 1200 studenten gedurende vijf uur tegen de scheiding van
mannelijke en vrouwelijke studenten en tegen de vele recente verwijderingen
van studenten van de universiteit zonder aanwijsbare reden (Asr-e Azadegan
d.d. 29 februari 2000). Voorts organiseerden studenten van de Allameh
Tabataie Universiteit in Teheran een protestbijeenkomst vanwege de slechte
toestand van hun slaapvertrekken en het gebrek aan diensten en faciliteiten.
(Abrar, 1 maart 2000)
25 AFP, 26 april 2000
26 Zoals ' Laat de politieke gevangenen vrij'; 'Leve de vrijheid, leve de
pers'; 'Hashemi (Rafsanjani red.), jij Pinochet, Iran zal niet als Chili
worden'. Later werd geroepen: 'Khatami, dit is de laatste waarschuwing', een
teken van het toenemend ongeduld met de slechte economische situatie en de
langzame hervormingen. Overigens meldden zowel conservatieve (
Jomhouri Eslami
) als hervormingsgezinde kranten dat zich onder de betogers provocateurs van
buiten de studentenpopulatie aanwezig waren. Dit zou volgens deze bronnen
ook bij de betogingen in 1999 het geval zijn geweest.
27 Zie ambtsbericht 21 december 1999,
blz. 4, 5,
23 en 24.
28 AFP en IRNA d.d. 15 maart 2000.
29 BBC World Service, 30 april 2000. BBC meldde dat de Geestelijk Leider
de doodstraf tegen vier studenten had laten omzetten in vijftien jaar
gevangenisstraf.
30 Iran Daneshjoo Org. News Service/AFP d.d. 2 maart 2000. De voorman van
deze groepering, Dariush Forouhar, werd op 21 november 1998, samen met zijn
echtgenote vermoord. Zie ook ambtsbericht 21 december 1999,
blz. 7.
31 Trouw, 19 juni 2000.
32 Zie voor de rechtszaak tegen de politiefunctionarissen ook het algemeen
ambtsbericht Iran d.d. 21 december 1999, blz. 5.
33 'Iranian students stunned by verdict clearing police in dorm attack
case' (AFP, 11 juli 2000). Voor details over de hoorzittingen, zie
bijvoorbeeld Resalat, Arya en Iran News d.d. 1 maart 2000; IRNA en Iran News
11 maart 2000; AFP 9 april 2000; Iran News en Teheran Times 23 april 2000.
34 Voor een verslag van deze reis zie de brief van de minister van
Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer d.d. 13 juni 2000.
Het bezoek aan Iran was er op gericht om in de context van de
verkiezingsoverwinning van de hervormingsgezinden grote bezorgdheid over te
brengen over de recente ontwikkelingen. Daarnaast zijn bestaande vragen over
de mensenrechtensituatie, het Iraanse defensiebeleid, Teheran's houding
inzake terrorisme en de Iraanse opstelling ten aanzien van het Midden-Oosten
vredesproces aan de orde gesteld. Minister Van Aartsen omschreef de
besprekingen met zijn Iraanse ambtsgenoot als 'hard en taai'. Zie ook de
beantwoording van Kamervragen van de leden Koenders (Kenmerk DAM-263-00,
d.d. 25 mei 2000) en Karimi (DAM 264-00, d.d. 25 mei 2000) voorafgaand aan
de reis.
35 Aldus een officieel rapport van het Office of Planning and Budget,
aangehaald in Mideast Mirror d.d. 19 juni 2000, blz. 18-20.
36 Aangehaald in Business Week d.d. 28 februari 2000, blz. 4.
37 Over de droogte in Iran zie bv. OCHA Situation Report No.1
Iran-Drought, 12 mei 2000.
38 UN, E/CN.4/RES/2000/28, 18 april 2000.
39 Brief Amnesty International aan de minister van Buitenlandse Zaken d.d.
19 mei 2000, blz. 4. In 1998 maakten twee afgevaardigden van Amnesty
International wel deel uit van de delegatie van mw. Robinson, de Hoge
Commissaris voor de Mensenrechten. Zie ook ambtsbericht 21 december 1999,
blz. 15.
40 Country Reports 1999
41 De brief bereikte de majlis tijdens het parlementsdebat over de
aanpassing van de perswet. Daarop schakelde de voorzitter van het parlement,
Karroubi, de microfoons uit, juist op een moment waarop afgevaardigden zich
verdrongen om aan het woord te komen. Het kwam even tot schermutselingen in
de zaal en tot een kort vertrek van de hervormingsgezinden. De hervormers
lieten de parlementsvoorzitter de brief van de Geestelijk Leider voorlezen,
een uiterst ongebruikelijke procedure. Daarna kwam een eind aan het debat
(NRC Handelsblad, 7 augustus 2000 en Reuters, 6 augustus 2000). De
hervormingsgezinden zouden nu willen proberen met tegenstanders een
compromis te bereiken over de perswet (Reuters, 7 augustus 2000).
42 Iran News, d.d. 18 en 19 april 2000
43 AFP somt op 24 april acht kranten en vier tijdschriften op die op last
van de rechtelijke macht 'tot nader order' zijn gesloten: Gozaresh-e Rooz;
Bamdad-e No; Aftab-e Emrooz; Payam-e Azadi; Fath (opvolger van Khordad);
Arya; Asr-e Azadegan (opvolger van Neshat, Tous en Jamieh); Azad; Payam-e
Hajjar; Aban; Arzesh en Iran-e Farda. De laatste vier zijn geen dagbladen.
Enige dagen na het sluiten van de veertien kranten volgden onder meer Sobh-e
Emrooz, de krant van Hajjarian en Ganji; Mosharekat, de krant van de
verkiezingsoverwinnaar Reza Khatami en Ham-Mihan, voorheen de krant van
ex-burgemeester van Teheran Karbaschi. Bayan, de opvolger van Salaam, werd
medio juni verboden. Een hele lijst hervormingsgezinde journalisten en
uitgevers moet zich thans verantwoorden voor de (pers)rechtbank. Een nieuw
verschenen krant Mellat, volgens de uitgever een dagblad voor de zwijgende
meerderheid, werd al een dag na de eerste publicatie een publicatieverbod
opgelegd (Tehran IRNA, 22 mei 2000, AFP en Iran News, 23 mei 2000).
44 Enige voorbeelden de laatste maanden: de uitgever van het verboden
Neshat is veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf. Journalist Safari werd
tot tweeëneenhalf jaar veroordeeld. De onderzoeksjournalist Ganji, bekend
van de onthullende publicaties over Rafsanjani en vanwege zijn deelname aan
de conferentie te Berlijn, werd eveneens ingesloten. De uitgever van Asr-e
Azadegan werd tot 30 maanden gevangenisstraf veroordeeld. Zie Amnesty
International News Release (MDE 13/08/00 d.d. 27 april 2000). Op 18 juli
2000 werd Emadoddin Baqi, journalist en lid van de redactieraad van het
gesloten dagblad Fath door de Openbare Rechtbank te Teheran tot vijfenhalf
jaar gevangenisstraf veroordeeld (Iran Daily, 18 juli 2000).
45 O.a. Trouw 19 juni 2000, Le Monde 20 juni 2000. Het parlement sommeerde
ook het hoofd van de rechterlijke macht, ayatollah Hashemi-Shahroudi, de
rechten van (politieke) gevangenen te respecteren.
46 Trouw, 27 juni 2000.
47 Iran News van 26 juli, Reuters en Iran Daneshjoo van 1 augustus 2000,
Iran News van 5 augustus 2000 en Iran News van 9 augustus 2000. Van het
weekblad Gounagoun verschenen slechts enkele nummers. Verscheidene
journalisten die voorheen werkten voor thans verboden kranten hadden
Gounagoun opgericht. Voor schendingen van de vrijheid van meningsuiting zie
ook de brief van Amnesty International aan de minister van Buitenlandse
Zaken d.d. 19 mei 2000.
48 'We must enjoy all communication like satellite, make use of its
advantages and not be trapped by its disadvantages', IRNA, 17 juni 2000
49 Monafeqin is een uitdrukking uit de vroeg-islamitische periode voor
'hypocrieten', diegenen die zich voordeden als aanhangers van de islam, maar
het niet waren. (Landenreeks KIT-Iran, blz. 28)
50 Zie bv. AFP, 11 december 1999; persbureau IRNA d.d. 26 en 28 december
1999; Iraanse televisie, 9 en 10 januari 2000; IRNA, 22 juni 2000; Trouw van
15 mei 2000 bericht over een raketaanval van de MKO op de Iraanse grensstad
Kermanshah. AFP maakte 23 april melding van een botsing tussen de
revolutionaire garde en de MKO aan de grens, waarbij vier MKO'ers zouden
zijn gedood. Eind mei claimde de MKO wederom een mortieraanval op
overheidsgebouwen (IRNA, 22 juni 2000).
51 Reuters 7 februari 2000, Tehran Abrar, 8 februari 2000.
52 Declaration by the Presidency on behalf of the European Union on the
recent terrorist acts in Teheran d.d. 15 februari 2000.
53 AFP, 16 juli 2000. Daarop gaf de MKO een verklaring uit waarin werd
aangegeven dat deze aanval was bedoeld 'ter ondersteuning van de strijd van
de studenten'. Ook betogingen voor hervormingen worden door de MKO
aangegrepen om haar eigen operaties te legitimeren en steun onder de Iraanse
bevolking te genereren. Dit is echter tevergeefs gebleken.
54 Saeed Barzin - Proxy warriors in: Middle East International, d.d. 16
juni 2000, blz. 17.
55 Ibid. Iran steunt de Iraakse oppositie in Iran. Deze oppositie, zoals
de Al-Da'wa al-Islamiyya en de Supreme Council for the Islamic Revolution in
Iraq (SCIRI), pleegt aanslagen op de MKO in Irak. Tehran Voice of the
Islamic Republic of Iran berichtte op 27 januari 2000: Iraqi opposition
kills five member of Baghdad-based MKO. AFP berichtte 11 april 2000 over een
raketaanval op 10 april op twee bases van de MKO in zuid-Irak.
56 NRC Zaterdagbijlage 3 juli 1999, Elsevier 7 oktober 1995.
57 Op 24 maart 2000 werd tijdens een persconferentie van de woordvoerder
van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken een satellietfoto
getoond die betrekking zou hebben op een nieuw hoofdkantoor dat door Irak is
gebouwd voor de MKO. Het gebouw is, aldus de woordvoerder, bestemd als
uitvalsbasis van activiteiten van de MKO gericht tegen doelen in Iran en
elders. Zie ook antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 26
april 2000 op vragen van het Kamerlid Marijnissen (SP).
58 Slechts enkele voorbeelden zijn de reeds genoemde conferentie te
Berlijn, een bijeenkomst in Zwitserland van het World Economic Forum eind
januari 2000 en het lastig vallen van mw. Hashemi, toen zij in oktober 1998
-zij was destijds parlementslid- een toespraak zou houden bij de opening van
het Islam-instituut in Leiden.
59 Het peshmerga-bestand van de Komala zou uit zo'n twee- tot driehonderd
strijders bestaan. De militaire activiteiten van Komala zijn uiterst beperkt
en strekken zich hoofdzakelijk tot de eigen beveiliging in Noord-Irak.
Komala beschikt over één kamp in Noord-Itrak, nabij Zarguz (Zergwez), ten
zuiden van Sulaymania, alwaar de leiding van Komala verblijft. Militaire
activiteiten van Komala in Iran vinden niet plaats. Voor de PUK,
zie de diverse ambtsberichten Noord-Irak van de laatste jaren. De PUK kan in
zijn regio geen volledige bescherming bieden aan de Iraanse oppositie.
60 Na medio 1996, toen het KDPi-hoofdkwartier in Koysandjak van drie
kanten tegelijk werd aangevallen, hebben geen massale aanvallen op KDPi meer
plaatsgevonden.
61 Iranian NGO's: Situation Analysis prepared by M. Baguer Namazi,
Teheran, January 2000. Het overzicht is geclusterd in de volgende
deelonderwerpen: Milieu, Bevolking en Gezondheid, Vrouwen en Ontwikkeling,
Kinderen en Jongeren, en Wetenschap en Technologie. Van de hand van Namazi
verscheen in maart: Civil Society Action for Good Association Law: The case
of Iran. Cairo, maart 2000. Het 'International Consortium for Refugees in
Iran' geeft een 'Bulletin on NGO's Activities' uit.
62 Sji'ieten 91%, soennieten 7,8%, christenen 0,7%, joden 0,3%,
zoroastriërs en Bahá'is 0,1 %. (Landenreeks KIT. Tweede geactualiseerde
druk, Amsterdam 1998).
63 Bijvoorbeeld op het terrein van de 'smartengeldregeling', de toegang
tot hoger onderwijs en ten aanzien van overheidsbetrekkingen. Zie ook
ambtsbericht Iran d.d. 21 december 1999,
blz. 31. Recentelijk is een wettelijke verbetering doorgevoerd in het
Iraanse gerechtelijke systeem met betrekking tot religieuze minderheden.
Leden van deze minderheden hoeven thans niet meer hun confessie te noteren
indien ze een trouwcertificaat aanvragen (resolutie UN d.d. 18 april 2000
E/CN.4/RES/2000/28).
64 Tien van de dertien joden zitten sedert maart 1999 in gevangenschap.
Drie anderen, onder wie een jongen van zeventien jaar, zijn sedert februari
2000 op borgtocht vrijgelaten. De aanklacht tegen de eerste tien luidde
aanvankelijk spionage voor Israël, waarvoor de doodstraf had kunnen worden
opgelegd. Tegen de overige drie was de aanklacht veel lichter. Nederland
heeft zich bilateraal en in EU-verband bij herhaling ernstig bezorgd geuit
tegenover de Iraanse autoriteiten over het lot van de dertien joden. Zie ook
de antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 11 april 2000 op
vragen van de leden Wilders (VVD), Koenders (PVDA), Hoekema (D66) en
Verhagen (CDA) en blz. 2 van het verslag d.d. 13 juni 2000 van de reis van
de minister van Buitenlandse Zaken naar Iran eind mei jl.
65 De hoofdverdachte werd veroordeeld tot vier jaar wegens lidmaatschap
van een illegaal netwerk en tot negen jaar wegens samenwerking met de
Israëlische regering. Minister Brinkhorst van Landbouw, die op 1 juli 2000,
de dag van de uitspraak, in Teheran voor een officieel bezoek arriveerde,
heeft onmiddellijk zijn Iraanse gastheren laten weten geschokt te zijn door
deze vonnissen. De vonnissen hebben wereldwijd voor beroering gezorgd. Zie
ook de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 18 juli 2000 aan de
Tweede Kamer over dit onderwerp.
66 Volgens de Iraanse autoriteiten zouden acht moslims in staat van
beschuldiging zijn gesteld. Nadere informatie over deze personen ontbreekt
echter. Volgens de Iraanse autoriteiten zouden de acht zijn verhoord,
hetgeen resulteerde in de detentie van twee van hen. De overigen zouden op
borgtocht zijn vrijgelaten. De twee moslims zijn, naar verluidt, veroordeeld
wegens 'being an accessory to spying for Israël'. Twee andere moslims zouden
zijn vrijgesproken. Van diverse zijden wordt getwijfeld of de veroordeelde
moslims inderdaad bestaan.
67 De pers en de vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap
werden buiten de rechtszaal te woord gestaan. Een opvallende verschijning
aldaar was een Iraanse vertegenwoordigster van Human Rights Watch. Haar
aanwezigheid verbaasde de Iraanse pers hogelijk. Nederland is gedurende de
periode van de zittingen met een eigen vertegenwoordiger aanwezig geweest
bij het gerechtsgebouw in Shiraz.
68 Brief Amnesty International aan de minister van Buitenlandse Zaken,
d.d. 19 mei 2000. Amnesty wijst erop dat de Iraanse regering haar
verplichtingen die voortvloeien uit de door haar geratificeerde verdragen,
waaronder het internationale Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke
Rechten, niet nakomt.
69 Voor de rechtspleging in Iran zie ambtsbericht d.d. 28 oktober 1998.
70 NRC handelsblad, 3 juli 2000.
71 Dit betekent bijvoorbeeld, dat wekelijks kerkbezoek tot de
mogelijkheden behoort.
72 Voor eerdere informatie over de Bahá'is zie ambtsberichten 21 december
1999, 9 december 1998 en 5 maart 1998. Zie ook rapport van
VN-Vertegenwoordiger Copithorne, (E/CN.4/2000/35), blz. 10.
73 Bijlage 'Current Situation of the Bahá'is in Iran, January 2000' bij
brief van de Nationale Geestelijke Raad van de Bahá'is in Nederland aan het
ministerie van Buitenlandse Zaken d.d. 21 januari 2000. Voorts werden drie
Bahá'is, die in het najaar van 1998 waren gearresteerd in verband met het
Bahá'i Instituut voor Hoger Onderwijs, in vrijheid gesteld. Zij waren in
1999 respectievelijk tot tien, tien en zeven jaar gevangenisstraf
veroordeeld.
74 Op 14 februari 2000, liet de Raad per brief aan het ministerie van
Buitenlandse Zaken weten dat doodvonnissen tegen twee leden van de
Bahá'i-gemeenschap in Iran zijn bekrachtigd. De Hoge Raad had de eerdere
doodvonnissen vernietigd en terug verwezen. De derde persoon over wie
onlangs een doodstraf zou zijn uitgesproken is onlangs vrijgelaten. De Raad
liet het ministerie van Buitenlandse Zaken d.d. 25 mei 2000 weten, dat dhr.
Khulúsí,
die op 9 juni 1999 in Mashhad was gearresteerd en ter dood werd veroordeeld,
is vrijgelaten. Nadere gegevens omtrent zijn vrijlating en de status van het
doodvonnis zijn vooralsnog niet bekend.
75 Zie ambtsbericht 9 december 1999. Het betrof dhr. Ruhu'llah Rawhani,
die op 21 juli 1998 werd geëxecuteerd.
76 UN, E/CN.4/2000/35 blz.11. Dezerzijds is geen informatie bekend over
het uitdelen van bestraffingen zonder dat iemand door een rechtbank is
veroordeeld. Voor wat betreft de voorgenomen maatregelen door de regering
Khatami in het kader van de 'rule of law' en het verbeteren van het
gevangenissysteem, zie het ambtsbericht van 21 december 1999,
blz. 35-37.
77 Brief Amnesty International aan de minister van Buitenlandse Zaken,
d.d. 19 mei 2000. Zie ook ambtsbericht Rechtspleging in Iran d.d. 28 oktober
1998. Aangaande de behandeling van gevangenen in Iran hebben zich de
afgelopen periode geen opvallende ontwikkelingen voorgedaan. Zie in dit
verband het ambtsbericht van 21 december 1999.
Wel werd een groot aantal gevangenen in vrijheid gesteld. Op 11 februari
2000 werd ter herdenking van de 21ste verjaardag van de islamitische
revolutie amnestie verleend aan mannelijke gevangenen boven de zestig en
vrouwelijke gevangenen boven de vijftig, alsmede aan diegenen die lijden aan
een ongeneeslijke ziekte. Voorts kregen diegenen amnestie die jonger dan
achttien jaar waren toen zij een misdrijf begingen (Kayhan, 13 februari
2000). In verband met Ramadan werd ook gratie verleend aan gevangenen (AFP,
7 januari 2000). Over de overbevolking van Iraanse gevangenissen, zie UN,
E/CN.4/2000/35,
blz. 13, 14.
78 Zie ambtsbericht 21 december 1999,
blz. 7, 35 en 36.
79 Daarnaast is hij gemeenteraadslid in Teheran, prominent vertrouweling
van de president en zit hij in het bestuur van de partij van Khatami's
broer, die overtuigend de parlementsverkiezingen won.
80 Amnesty International EXTRA (43/00, MDE 13/07/00 d.d. 25 april 2000).
81 Zie Amnesty International, Annual Report 2000.
82 Brief Amnesty International aan de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 19 mei 2000, blz. 2. Amnesty International Annual Report 2000.
83 Brief Amnesty International d.d. 19 mei 2000, blz. 3. Amnesty
International Annual Report.
84 Brief Amnesty International d.d. 19 mei 2000, blz. 2. Amnesty
International Annual Report.
85 Zie Amnesty International Urgent Action (MDE 13/32/99 d.d. 23 december
1999 en MDE 13/01/00 d.d. 4 januari 2000) . Betrokkene was veroordeeld tot
de strop wegens moord, maar op het allerlaatste moment werd door de vader
van het slachtoffer clementie verleend. Deze rol voor de familie van het
slachtoffer is in de Iraanse wetgeving vastgelegd.
86 Zie art. 91 en 92 over '
Means of proving fornication in court
' uit de Hodoud en Qasas Wet (Wet van Bestraffing en Vergelding).
87 Alle Iraanse dagbladen en ook buitenlandse media hebben hierover
bericht. Zie ook de ambtsberichten van 9 december 1998 en 21 december 1999,
blz. 41. Hoewel deze zaak formeel betrekking had op de verhouding tussen een
niet-moslim en een moslim, mag niet worden uitgesloten dat deze kwestie met
name van de zijde van de conservatieve krachten was opgezet om de
betrekkingen met het Westen onder druk te houden.
88 Het artikel 'The Legal Status of Iranian Women' van de hand van de
advocate Mehrangiz Kar geeft helder inzicht in de huidige positie van de
Iraanse vrouw. Paper prepared for presentation at: Dialogue and action
between the People of Iran and America (DAPIA) meeting. Cyprus, fall 1999.
Mw. Kar was een van de deelnemers aan de in Iran omstreden conferentie in
Berlijn, zie § 2.1.3. De Speciale Vertegenwoordiger van de VN, Copithorne
schrijft in zijn rapport E/CN.4/2000/35 op blz. 9: 'it is clear that the
obstacles to the realization of women's rights are both legal and cultural,
and that on both fronts there is a great deal to be done'.
89 Voor de positie van minderjarigen, zie het ambtsbericht van 21 december
1999, blz. 46 en 47.
90 Onderzoeksopdrachten in individuele zaken naar de opvangmogelijkheden
met betrekking tot alleenstaande minderjarige asielzoekers uit Iran zijn tot
op heden niet ontvangen. Op basis van individueel onderzoek zou kunnen
worden bekeken of instanties of individuen bereid zijn de opvang of de
voogdij op zich te nemen.
91 Voor uitgebreidere informatie over homo- en transseksualiteit zie
ambtsbericht 5 maart 1998, blz. 24, 25 en ambtsbericht 9 december 1998, blz.
18.
92 Azeri's uit Azerbajjan spreken dezelfde Turkse taal als de Iraanse
Azeri's en zijn eveneens sjiieten.
93 Iran News, 19 december 1999
94 Baku Turan, 19 februari 2000. In Baku (Azerbaijan) zou de National
Liberation Movement of Southern Azerbaijan
een campagne zijn gestart om de vrijlating van de hoogleraar te
bewerkstelligen. Volgens onbevestigde berichten hebben Iraanse
veiligheidsdiensten in april aanhangers van Chehregani gearresteerd tijdens
een voor hem georganiseerde ondersteuningsbijeenkomst. Amnesty International
Urgent Action (132/00 d.d. 24 mei 2000).
95 Ibid (132/00).
96 Iran, zelf geen drugsproducent meer, is een doorvoerland voor drugs.
Afghanistan vormt het grootste probleem voor Iran in de strijd tegen de
drugshandel.
97 Zie ook ambtsbericht 21 december 1999, blz. 48,49.
98 Ettelaat, 2 maart 1999. Zie ambtsbericht 21 december 1999, blz. 48,49.
99 Zie, ook voor Irak en Afghanistan, blz. 50-52 van genoemd ambtsbericht.
===