LJN: AA9844, Hoge Raad, 36103
Datum uitspraak: 07-02-2001
Rechtsgebied: Belasting
Soort procedure: Cassatie
Uitspraak
Nr. 36103
7 februari 2001
RP
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 maart 2000, nr. BK-99/01441, betreffende het bedrag dat door de
gemeente Amsterdam als omzetbelasting op aangifte is voldaan over het tijdvak 1 oktober 1995 tot en
met 31 december 1995.
1. Aangifte en bezwaar
Belanghebbende heeft over voormeld tijdvak op aangifte voldaan een bedrag van f 233.228,-- aan
omzetbelasting. Zij heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt bij de Inspecteur, waarna de Inspecteur
bij uitspraak heeft besloten geen teruggaaf van belasting te verlenen.
2. Loop van het geding tot dusverre
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te
Amsterdam. De uitspraak van dit hof van 16 april 1998 is op het beroep van de Staatssecretaris bij
arrest van de Hoge Raad van 28 april 1999, nr. 34448, BNB 1999/374, vernietigd, met verwijzing van
het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en
beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, en een teruggaaf van belasting verleend tot
een bedrag van f 229.517,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het
beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
4. Ambtshalve beoordeling van 's Hofs uitspraak
4.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de door belanghebbende voor het liggeld van woonschepen verleende
dienst als economische activiteit dient te worden aangemerkt, ter zake waarvan belanghebbende
optreedt als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de
Wet). Het Hof heeft deze dienst aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak en voorts
geoordeeld dat deze dienst bestaat uit de enkele verhuur van een onroerende zaak, in de zin dat
belanghebbende weinig tot geen bemoeienis heeft met de ligplaatsen, en de ligplaatsen kennelijk
speciaal en bij uitsluiting zijn bestemd om te worden aangewend ten behoeve van een min of meer
permanente woongelegenheid op het water, zodat deze dienst mede in het licht van hetgeen is verwoord
in artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel b, punt 5, van de Wet omtrent het gebruik van onroerende
zaken als woning, niet kan worden gerangschikt onder de diensten, bestaande in de verhuur van
ligplaatsen voor vaartuigen. De in punt 3 van voormelde wetsbepaling opgenomen uitzondering op de
vrijstelling mist - aldus het Hof - toepassing.
4.2. De feiten laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende weliswaar een dienst aan de
gebruiker van een woonschip bewijst, maar dat deze dienst niet kan worden aangemerkt als de verhuur
van een onroerende zaak, reeds omdat in het onderhavige geval geen sprake is van een terbeschikking
stellen door belanghebbende. 's Hofs uitspraak kan mitsdien niet in stand blijven. De Hoge Raad kan
zelf de zaak afdoen.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in
artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6 . Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van het Hof, bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren G.J.
Zuurmond, A.E. de Moor, F.W.G.M. van Brunschot en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend
griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 2001.