Ministerie van Buitenlandse Zaken

http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=408887



Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 DEN HAAG Afdeling Oost-Europa en Centraal-Azië Directie Europa Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag

Datum 8 februari 2001 Auteur DEU

Kenmerk DEU-046/01 Telefoon 070 - 348 63616361

Blad /1 Fax 070 - 348 5329

Bijlage(n) E-mail deu@minbuza.nl

Betreft Beantwoording van vragen van de leden Rouvoet en Van den Berg over de registratie van godsdienstige organisaties in Rusland

Zeer geachte Voorzitter,

Onder verwijzing naar de brief van de Griffier Uwer Kamer d.d. 29 december 2000, kenmerk 2000104130, waarbij gevoegd waren de door de leden Rouvoet en Van den Berg overeenkomstig artikel 134 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer bij U ingediende vragen over de registratie van godsdienstige organisaties in Rusland, heb ik de eer U als bijlage dezes het antwoord op de gestelde vragen te doen toekomen.

De Minister van Buitenlandse Zaken

Antwoord van de heer Van Aartsen, Minister van Buitenlandse Zaken, op vragen van de leden Rouvoet en Van den Berg.

Vraag 1

Herinnert u zich onze vragen van (26 juni 1997) over de Wet op de Gewetensvrijheid en Religieuze Associaties in Rusland, die eist dat alle godsdienstige organisaties zich voor 1 januari 2001 moeten laten herregistreren?

Antwoord

Ik herinner mij uw vragen over de Wet op de Gewetensvrijheid en Religieuze Associaties. Uw vragen van 26 juni 1997 en de antwoorden daarop van mijn voorganger, Minister Van Mierlo, dateren uit een periode voordat bedoelde wet was aangenomen. Nadien zijn in de wetstekst nog amendementen doorgevoerd. Op 12 september, kort voordat de definitieve Wet werd aangenomen (dat was op 26 september 1997), stelde u nogmaals vragen. De antwoorden daarop waren gebaseerd op de toen inmiddels aangenomen Wet.

De uiteindelijk aangenomen Wet op Gewetensvrijheid en Religieuze Associaties vereist herregistratie, uiterlijk op 31 december 2000, van alle religieuze organisaties die op het moment van inwerkingtreding van de Wet als zodanig waren geregistreerd. De Wet maakt onderscheid tussen religieuze organisaties en religieuze groepen. Een religieuze organisatie heeft rechtspersoonlijkheid en kan als zodanig o.m. over een bankrekening beschikken, een ruimte huren c.q. in eigendom hebben voor religieuze bijeenkomsten en religieuze lectuur produceren en distribueren, ook aan anderen dan de leden van de eigen gemeenschap. Een religieuze groep heeft geen rechtspersoonlijkheid en heeft minder mogelijkheden en rechten. Religieuze organisaties die niet zijn geherregistreerd kunnen door de autoriteiten als rechtspersoon worden opgeheven.

Vraag 2

Hebt u kennis genomen van de consequentie van genoemde wet dat vele niet-orthodoxe en niet-traditionele kerkgenootschappen en gemeenschappen niet zullen voldoen aan de hen gestelde voorwaarden bij deze herregistratie?

Antwoord

De herregistratie betrof behalve religieuze organisaties op federaal niveau ook (grote aantallen) organisaties op lokaal niveau en diende grotendeels te worden uitgevoerd door lokale autoriteiten. Hierdoor is het in dit stadium (kort na de herregistratie-deadline) onmogelijk een totaaloverzicht te krijgen van de hoeveelheid en denominatie van organisaties die op het moment van inwerkingtreding van de Wet van 1997 geregistreerd waren en die sindsdien getracht hebben zich te herregistreren maar daarin niet geslaagd zouden zijn.

Wel kan nu al geconstateerd worden dat in een aantal gevallen herregistratie van religieuze organisaties is geweigerd. Voor zover op dit moment bekend betreft het vooral organisaties van islamitische aard, maar ook christelijke en andere gemeenschappen hebben hun verzoek tot herregistratie geweigerd zien worden.

Inzicht in de situatie wordt bemoeilijkt doordat een aanzienlijk aantal organisaties geen pogingen heeft ondernomen zich te herregistreren. Zij lieten dit achterwege omdat zij inmiddels niet meer actief waren, of omdat zij - al dan niet om principiële redenen - verkozen hebben als religieuze groep verder te functioneren (d.w.z. zonder rechtspersoonlijkheid), of omdat zij in andere organisaties zijn opgegaan. Ook is sprake van gevallen waar de desbetreffende organisaties klaarblijkelijk onvoldoende vertrouwen hadden in de kans op succes van een verzoek om herregistratie. In dit laatste geval kan dan gesproken worden van een indirecte werking van de Wet uit 1997.

Het bovenstaande geldt behalve religieuze organisaties van christelijke, niet-orthodoxe en niet-traditionele aard, ook organisaties van traditioneel orthodoxe, en islamitische en andere niet-christelijke origine.

Mij is op dit moment niet bekend hoeveel organisaties, die een verzoek daartoe hebben ingediend, in totaal herregistratie is ontzegd. Overigens lopen momenteel verschillende beroepszaken.

Vraag 3

Bevestigt u dat autoriteiten in een aantal regio's de registratie hebben geweigerd van pinkstergemeenten, lutheranen en charismatici? Op welke gronden is dit gebeurd?

Antwoord

Zoals ik hierboven al aangaf heb ik geen totaaloverzicht van geweigerde herregistraties. Van vrijwel alle denominaties die in de Russische Federatie zijn gevestigd is een aantal organisaties niet opnieuw geregistreerd, in een aantal gevallen echter waren daartoe ook geen verzoeken ingediend. Ook is een aantal herregistraties nog vlak voor het verstrijken van de deadline gerealiseerd, dat wil zeggen na verschijning van het door u aangehaalde artikel in het Reformatorisch Dagblad. Dit geldt onder meer enkele problematische herregistraties waarover rechtszaken werden gevoerd (o.m. twee gemeenschappen van de Pinkstergemeente in de Kostroma regio).

Weigering van herregistratie gebeurt o.m. op basis van het ontbreken van een, in de Wet niet nader gedefinieerd, "bewijs" dat de desbetreffende organisatie reeds 15 jaar bestaat in het gebied waar herregistratie wordt aangevraagd. Ook het ontbreken van andere gevraagde documenten wordt als grond aangevoerd, evenals in een aantal gevallen verwijzingen naar ongeoorloofde activiteiten die de desbetreffende organisaties zouden uitvoeren.

Vraag 4

Hoe beoordeelt u deze wet in het licht van uw uitspraken tijdens de conferentie van de stichting Bureau Beleidsvorming Ontwikkelingssamenwerking over Godsdienstvrijheid (5 december jl.) over de Nederlandse inzet voor wetgeving in o.a. de Russische Federatie die recht doet aan de godsdienstvrijheid van een ieder? En in het licht van uw aankondiging van een seminar (in 2001) over registratie en vestigingseisen van religieuze gemeenschappen ter voorbereiding van het Nederlands OVSE-voorzitterschap in 2003?

Antwoord

Zoals ook in de antwoorden op uw vragen uit 1997 werd aangegeven, ben ik van mening dat de Wet op Gewetensvrijheid en Religieuze Associaties op gespannen voet staat met het recht op vrijheid van godsdienst of overtuiging. De Wet biedt onvoldoende garantie tegen willekeur door met name lokale autoriteiten en laat ruimte voor beperkingen op het uitoefenen van het recht op godsdienstvrijheid op basis van overwegingen die niet internationaal geaccepteerd zijn.

De Nederlandse bezorgdheid hierover is destijds - dat wil zeggen toen deze Wet werd behandeld in, en uiteindelijk aangenomen door de Russische wetgevende vergadering - bij meerdere gelegenheden zowel in multi- als bilateraal verband tot uitdrukking gebracht. Onder meer deze buitenlandse druk heeft destijds helpen voorkomen dat een eerdere, op een aantal punten restrictievere versie van de Wet werd aangenomen. Juist naar een dergelijke
- positieve, maar lang niet in alle opzichten bevredigende - invloed van buitenlandse inspanningen verwees ik in mijn toespraak voor de Conferentie van de Stichting Nederlandse Zendingsraad en de Commissie Justitia et Pax Nederland op 5 december jl.

Het punt van de herregistratie van bestaande religieuze organisaties in de Russische Federatie, evenals van registratie van nieuwe organisaties, zal de speciale aandacht van de Nederlandse regering blijven houden. Tijdens het dit jaar te organiseren OVSE-seminar over de wenselijkheid van registratie- en vestigingseisen van religieuze gemeenschappen zal naar verwachting ook de situatie in de RF aan de orde komen.

Vraag 5

Bent u bereid uw verontrusting over de problemen die deze wet in Rusland zal opleveren voor verschillende godsdienstige organisaties kenbaar te maken aan de Russische autoriteiten en hen te wijzen op verplichtingen op grond van het lidmaatschap van de OVSE en de Raad van Europa?

Antwoord

In EU-verband is reeds eind december jl. in Moskou gedémarcheerd bij de Russische autoriteiten om uitdrukking te geven aan zorg over het proces van herregistratie onder deze Wet en over het verstrijken van de deadline terwijl vele organisaties nog geen uitsluitsel hadden over hun verzoek tot herregistratie. Afhankelijk van ontwikkelingen in deze eerste periode na verstrijken van de deadline en wanneer ruimer inzicht is verkregen in de stand van zaken zal Nederland zo nodig pleiten voor opvolging van deze démarche in EU-verband. Ook binnen de implementatiemechanismen van de OVSE en de Raad van Europa blijft deze zaak aandacht krijgen. Verder ben ik van plan tijdens het aanstaande bezoek van Minister Ivanov aan Nederland op 11 april aanstaande ook dit onderwerp te bespreken.

Kenmerk
DEU-046/01
Blad /1

===