Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Ruimte maken, ruimte delen

Toespraak Minister Pronk bij presentatie 5e Nota Ruimtelijke Ordening op 31 januari

Planning is een systematische en ordelijke activiteit. Ruimtelijke ordening eveneens. Dat heb ik van Tinbergen geleerd. Zijn lessen heb ik getracht toe te passen in de voorbereiding van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Het was een exercitie van planning in fasen: eerst doeleinden kiezen, instrumenten daarvan logisch afleiden en hiërarchisch ordenen, terugkoppelen om de consistentie te testen en, ten slotte, het beste sturingssysteem ontwerpen.

De planning begon met het vaststellen van de gemeenschappelijke waarden. Dat resulteerde in zeven kwaliteitscriteria: ruimtelijke diversiteit, economische en maatschappelijke functionaliteit, culturele diversiteit, sociale rechtvaardigheid, duurzaamheid, aantrekkelijkheid, menselijke maat. Ze zijn tot de kern van het beleid gemaakt. Het zijn per definitie subjectieve begrippen. Daaraan moet politiek inhoud worden gegeven, op nationaal niveau, binnen afzonderlijke steden en landschappen, door de burgers zelf. Het zijn de normen waaraan de ordening op alle niveaus moet worden getoetst.

Vervolgens zijn de trends beschreven die de ruimtelijke ontwikkeling in de komende decennia zullen bepalen: demografische, technologische, economische, sociale, culturele en geografisch-ecologische trends. Zij hebben invloed op de ruimtebehoefte. Die is geschat voor een zevental functies: wonen, werken, recreëren, mobiliteit, natuur, water en landbouw. Die schatting is gemaakt met hulp van de planbureaus, de ministeries, het bedrijfsleven, de mede-overheden, maatschappelijke organisaties en burgers.

De uitkomst ervan was een kwantificering van de ruimtevraag, uitgesplitst naar een hoog scenario (hoge economische groei, hoge bevolkingsgroei ondermeer tengevolge van blijvende immigratie) en een laag scenario. Het hoge ruimtedruk -scenario werd gehanteerd om later niet voor verrassingen te worden geplaatst. Het is gemakkelijker beleid te vertragen dan te versnellen. De cijfers hebben we verdeeld over de verschillende landsdelen volgens drie scenarios: doortrekken van de ruimtelijke ontwikkelingen van de laatste tijd, sterker concentreren op het Westen van Nederland, of spreiden naar de overige landsdelen. Na veel politieke discussie is uiteindelijk voor het eerstgenoemde alternatief gekozen, doch tevens is besloten flexibel te programmeren. Ze ontstaat een rollend perspectiefplan.

De opgave bleek omvangrijk. Meer dan een kwart van het oppervlak van Nederland zal de komende dertig jaar van karakter veranderen. Dat plaatst ons voor de noodzaak keuzes te maken. Niet alles kan immers overal tegelijk. Dat is een nieuwe politieke constatering. Tot ver in de jaren tachtig dachten we dat met een beetje inschikken alle ruimtebehoeften zouden kunnen worden geaccommodeerd. Inmiddels is het besef doorgedrongen dat dat niet mogelijk is zonder de ruimtelijke kwaliteit aan te tasten. Daarom zijn keuzes noodzakelijk: willen we de door burgers gewenste kwaliteit - diversiteit, stedelijkheid, openheid, polders, bos, wouden, monumenten, beken, etcetera - waarborgen, dan kan niet aan alle kwantitatieve ruimtebehoeften onbeperkt worden voldaan. Inschikken helpt niet. Er zullen prioriteiten moeten worden gesteld.

Zes strategieën stonden ter beschikking. We konden kiezen uit: de ruimtevraag negeren (landbouw?), bepaalde behoeften reduceren (minder grote woningen?), een deel verplaatsen naar buiten de landsgrenzen (stortplaatsen?, Schiphol?), het grondgebruik intensiveren, functies onderling combineren en bestaand ruimtegebruik transformeren. Er is vooral voor de laatste drie gekozen: intensief ruimtegebruik (dichter bouwen in steden, duurzame bedrijventerreinen), functiecombinaties (water en recreatie, landbouw en natuur, wonen op water) en reconstructie van kwalitatief minder gewaardeerde delen van stad en platteland (verouderde woningen, stallen en kassen).

Dat is de visie welke is neergelegd in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Zij kan in twee statements worden samengevat: ruimte maken, ruimte delen. Beide zijn nodig: de ruimte is maakbaar, ook al is ons land begrensd. De ruimte kan ook beter worden verdeeld: rechtvaardiger, slimmer, evenwichtiger. Uitgaande van die visie, kan een ruimtelijk beeld worden geschetst van Nederland in de komende dertig jaar. Het ziet er als volgt uit.

Ten eerste: het beeld is wezenlijk internationaal. Nederland moet worden bezien als een deel van de ruimte in geheel Noordwest-Europa, inclusief de Noordzee. Landsgrenzen worden bewust genegeerd, ook cartografisch. Immers, veel trends en hun ruimtelijke gevolgen zijn grensoverschrijdend van karakter.

Twee: Een van de belangrijkste trends betreft het water. Het watervraagstuk, dat direct raakt aan de veiligheid van burgers, kan vanwege langzame, doch onverbiddelijke klimaatveranderingen en vanwege bodemdaling niet worden genegeerd. Meer ruimte voor water, een natter Nederland, dat heeft grote gevolgen voor het ruimtelijk beeld, voor de landbouw, de woningbouw, de recreatie en de natuur. De Vijfde Nota onderscheidt zich van alle vorige door de erkenning van deze werkelijkheid.

Drie: gestreefd wordt naar een ontwikkeling van het stedelijk gebied in het Westen tot een Deltametropool. Daarmee wordt gekozen voor functionele specialisatie binnen de Randstad als geheel. Het werken als één stad, waarbinnen alle krachten worden gebundeld, geen enkele beslissing met een ruimtelijk gevolg (nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, havenuitbreiding, recreatiegebieden) wordt genomen zonder overleg binnen de metropool als geheel. Dat moet gelden voor alle grote investeringen in het gebied. Dat betekent bijvoorbeeld de plicht tot overleg tussen Amsterdam en Rotterdam. Daarom is niet gekozen voor het alternatief van een Noordvleugel en een Zuidvleugel. De Deltametropool betekent ook afstemming van de woningvraag tussen Almere èn Utrecht en Gouda en Zoetermeer, etcetera. Niet iedere gemeente afzonderlijk. Een nieuwe openbaar-vervoerverbinding tussen alle grote centra: de Randstad rond, de klok rond, comfortabel, snel, frequent. Een Groen Hart als open park binnen de metropool.

Vier: de aanwijzing van vijf andere stedelijke netwerken en stimulering van regionale stedenverbanden binnen geografisch-economische zones. Daarvoor ligt een soortgelijke politiek
- zij het bescheidener - binnen handbereik. Tot die politiek behoort ook het ontwikkelen van parkenstructuren ten behoeve van de inwoners van de stedelijke netwerken, het aanwijzen van Nationale Landschappen en het vrijhouden van het zicht vanaf de snelwegen op het landschap door middel van vensters. Van de oude zienswijze van zesentwintig stadsgewesten en vele bufferzones om deze stadsgewesten van elkaar te scheiden wordt afscheid genomen. Datzelfde geldt voor het recente concept van de corridors. Daaraan is in de Vijfde Nota Ruimtelijk Ordening geen centrale plaats toegekend. Die plaats wordt ingenomen door de stedelijke netwerken.

Ten slotte, punt vijf: grenzen horen tot het nieuwe ruimtelijk beeld. Om de offensieve strategieën van intensiveren, combineren en transformeren af te dwingen, èn om de open ruimte van verdere bebouwing te vrijwaren, is gekozen voor rode en groene contouren. Trek de rode grens: bevorder de stedelijkheid, echter: tot hier toe en niet verder. Trek de groene grens rond natuurgebieden en te beschermen erfgoed. Voorbij die grens rust een taboe op de markt. Het tussenliggende gebied is niet vogelvrij. Daar vindt ordening plaats met behulp van grenzen om specifieke kwaliteiten te beschermen: ruimte voor vogels, water, landbouw en nationale landschappen zoals de Hoekse Waard, het Groene Hart en het Limburgse Heuvelland.

De visie die besloten ligt in Ruimte Maken, Ruimte Delen is in zes stappen ontwikkeld. Van waarden naar ruimtelijke kwaliteit. Van trends naar gekwantificeerde ruimtebehoeften. Vanuit een confrontatie tussen kwaliteit en kwantiteit naar een keuze van interventiestrategieën om meer ruimte te maken en deze toe te delen. Vervolgens het ontwerp van een pluriform ruimtelijk beeld. Daarna de kaarten, schitterende kaarten, met een doorkijk naar de meer en minder duurzame lagen van onze bodem en gemaakt met een brede Europese blik. En tenslotte de regie. Dat is de laatste stap. Immers, je moet eerst weten wat je wilt, om vervolgens te bepalen hoe je dat gaat realiseren.

Sturing begint met de stelling dat de regie bij het proces van planvorming en inrichting van de ruimte principieel dient te berusten bij de overheid. Haar positie ten opzichte van de markt hebben we versterkt. Er kan geen misverstand over bestaan wie de regie in de ruimtelijke ordening de komende jaren zal voeren: dat is de publieke sector.
Maar de overheid kent vele geledingen. Wie voert de regie? Dat zijn niet alleen de gemeenten en het is ook niet alleen het rijk. De zeggenschap over de ruimtelijke inrichting hebben we noch gedecentraliseerd, noch aan onszelf getrokken. De bestaande hiërarchie van besluitvormingsniveaus binnen de overheid is zoveel mogelijk gerespecteerd. Er is gezocht naar een optimaal regime, waarin alle overheidslagen hun bevoegdheden actief gebruiken om, in vrijheid, de voor elk van die overheidslagen wezenlijke belangen te dienen. Zo zal de regering scherp toezien op de beleidsonderdelen die van nationaal belang zijn, maar zullen provincies en gemeenten evenzeer waken over de beleidsonderdelen van regionaal en lokaal belang. Burgers dienen in die overheidsregie maximale inspraak te hebben. Nog los van de democratische argumenten daarvoor, ben ik van mening dat de mondige, welvarende burgers in dit land van nature geneigd zijn vanuit diepgevoelde waardenpatronen te redeneren en intuïtief te weten wat wenselijk is. Interactief beleid is daarom een vereiste. Niet om lastige tegenwerking achteraf te voorkomen, maar om vooraf optimaal van de kennis en inzichten van burgers te profiteren. Ook bij de voorbereiding van de Vijfde Nota is van die inbreng gebruik gemaakt.

Toegepast op de contourenbenadering houdt dit in dat gemeenten weliswaar zelf de contouren trekken, maar dat die contouren pas kunnen worden vastgesteld nadat de provincie en het rijk de daaraan ten grondslag liggende ruimtelijke visies hebben goedgekeurd. Dat vereist van de gemeenten èn van het rijk een scherpe motivering van hun keuzen: kwantitatief aan de hand van ruimtebehoeftecijfers voor alle zeven functies, kwalitatief aan de hand van de zeven kwaliteitscriteria en de keuze van drie interventiestrategieën. Pas wanneer per gebied de ruimtelijke visie is vastgesteld en goedgekeurd op een bestuurlijk niveau hoger dan dat voor het gebied zélf, mogen de contouren worden getrokken. Dit waarborgt het publiek belang, niet alleen in het publiek domein, maar ook daar waar een afweging plaatsvindt tegen belangen van de markt.
Oorspronkelijk werd onderscheid gemaakt tussen rode, lichtgroene en donkergroene contouren. De lichtgroene zijn echter geschrapt. Dat is geen ramp, want de achterliggende regimes blijven bestaan, zoals de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn, enzovoort. De lichtgroene contour zou voor deze regimes als paraplu fungeren. Wat we nu missen is vooral een volstrekte eenduidigheid en transparantie van de regie, niet de publieke regie zelf.

Om dit alles uit te voeren zijn nieuwe instrumenten nodig. Bijna een kwart eeuw na de val van het kabinet Den Uyl brengen we een nota uit over de grondpolitiek, waarmee beoogd wordt de positie van de overheid te versterken. Dat is Paars op zijn best. Er zal geld komen voor reconstructie en transformatie van stad en platteland, voor het saneren van onveilige plekken, voor het verkorten van reistijden. Er komen instrumenten om milieubeleid en ruimtelijke ordening op elkaar af te stemmen.

Het sluitstuk van de sturing is de handhaving. Regels en contouren moeten worden eerbiedigd. Naleving moet worden afgedwongen, niet-naleving hersteld en gesanctioneerd. Dat alles is met kracht ter hand genomen, maar vereist tijd. Tijd om een nieuwe wet op de Ruimtelijke Ordening te maken. Die komt nog dit jaar. Tijd om een cultuurverandering te bewerkstelligen: democratiseren, niet gedogen, geen handjeklap tussen bestuurders en belangen, niet teruggrijpen op verouderde bestemmingsplannen die mondige burgers het vertrouwen in de overheid doen verliezen. Niet wijken voor dreiging met schadeclaims door kapitaalkrachtige projectontwikkelaars. Niet denken dat het Binnenhof en de ambtenarij het altijd beter weten dan de mensen in de regio. Evenmin dat werk, werk, werk alles wettigt, ook het wegbulldozeren van de open ruimte en het unieke karakter van ons gedifferentieerd landschap.

Ik geloof in de maakbaarheid van de ruimte. Wie daarin niet gelooft, laat het ontwerp van stad en land over aan de markt. De markt is tot veel in staat, maar niet op een democratische wijze. De markt verdeelt de schaarse ruimte al naar wie kapitaal bezit. Dat leidt noch tot een cultuur van stedelijkheid, noch tot open structuren tussen de steden. Door burgers, jong en oud, gewenste ruimtelijke kwaliteit vereist een publieke regie. Die regie moet uitmonden in een terughoudend ruimtebeslag, ook om voldoende ruimte te scheppen voor komende generaties om nieuwe beslissingen te nemen.