Ministerie van Financien

Titel: Intrekking besluit betreffende renteloos lenen van de eigen BV



Intrekking besluit betreffende renteloos lenen van de eigen BV

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein winstbelastingen

Besluit van 6 februari 2001, nr. CPP2001/184M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

In mijn besluit van 6 februari 1997, nr. DB97/510M, heb ik aangegeven hoe de situatie dat een aandeelhouder een laagrentende of renteloze lening van zijn BV krijgt moet worden behandeld. Ik heb toen het standpunt ingenomen dat de niet-betaalde rente bij de aandeelhouder als een uitdeling wordt belast en dat laatstgenoemde dat bedrag niet als aftrekbare kosten of als renten van schulden in de vorm van persoonlijke verplichtingen in aftrek kan brengen.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 november 2000, nr. 35 298, BNB2001/31 evenwel anders geoordeeld. In het arrest is de aandeelhouder rente verschuldigd op een aantal schulden bij zijn vennootschap. Deze rente is niet betaald en is niet rentedragend. De vennootschap heeft ter zake van deze rente op haar balans een vordering geactiveerd en deze vordering vervolgens prijsgegeven. Het prijsgeven van de rentevordering leidt tot een bevoordeling van de aandeelhouder door de vennootschap. Het voordeel moet worden aangemerkt als een verkapt dividend aan belanghebbende op het moment waarop hij wordt bevrijd van de renteschuld. De Hoge Raad oordeelt dat een redelijke wetstoepassing, die ook recht doet aan de samenhang tussen artikel 33, eerste lid, en artikel 38, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, meebrengt dat de niet betaalde rente die enerzijds als verkapt dividend wordt belast, anderzijds als persoonlijke verplichting in aftrek kan worden gebracht.

Gelet op het arrest van de Hoge Raad trek ik het bovenvermelde besluit in. De beslissing van de Hoge Raad is van toepassing op aanslagen die op 15 november 2000 nog niet onherroepelijk vaststonden.