http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=409505
Aan de Voorzitter van de Algemene Commissie voor Europese Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 DEN HAAG DIE Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 19 februari 2001 Auteur M.Th. Crucq
Kenmerk DIE-133/01 Telefoon 070 348 48 76
Blad /2 Fax 070 348 40 86
Bijlage(n) 10 E-mail die-in@minbuza.nl
Betreft Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen
C.c.
Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij vijf fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):
Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening
- MEDEDELING van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake preventie van de criminaliteit in de Europese Unie; Beraad over gemeenschappelijke richtsnoeren en voorstellen voor een communautaire financiële steunverlening
- Voorstel voor een BESCHIKKING van de Raad tot vaststelling van een programma voor stimulering, uitwisselingen, opleiding en samenwerking op het gebied van criminaliteitspreventie - Hippokrates
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europese Parlement over Visserij en armoedebestrijding
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende acties op het gebied van de hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen in de ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad m.b.t.
ontwikkeling van een nieuw zwemwaterbeleid
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot
vierentwintigste wijziging van richtlijn 76/769/EEG van de Raad inzake
beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde
gevaarlijke stoffen en preparaten (pentabroomdifenylether)
a) Ontwerp-kaderbesluit van de Raad inzake de bestrijding van de
mensenhandel
b) Ontwerp-kaderbesluit van de Raad ter bestrijding van de seksuele
uitbuiting van kinderen en kinderpornografie
Ontwerp-besluit van de Raad betreffende de oprichting van de eenheid
Eurojust
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot een
voorziening in publieke inspraak met betrekking tot de opstelling van
plannen en programma's betreffende het milieu en tot wijziging van de
Richtlijnen van de Raad 85/337/EEG en 96/61/EG
Zesde Milieuactieprogramma: "Milieu 2010: Onze toekomst, onze keuze"
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
Fiche 1: Bedrijfspensioenvoorziening
Titel
:
Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
betreffende de werkzaamheden van instellingen voor
bedrijfspensioenvoorziening
Datum Raadsdocument
: 15 december 2000
nr.
Raadsdocument
: 13420/00 EF 95 ECOFIN 379 SURE 32 SOC 496
nr. Commissiedocument
: COM(2000) 507 definitief 2000/0260 COD
Eerst verantwoordelijke ministerie
: SZW i.o.m. FIN, BZK, EZ
Behandelingstraject in Brussel
: Raadswerkgroep Financiële Diensten (Ecofin)
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):
geen
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Inhoud
In het voorstel worden prudentiële regels voorgesteld die ervoor moeten
zorgen dat transacties op het gebied van bedrijfspensioenvoorzieningen een
hoge mate van veiligheid en efficiëntie bereiken. Deze regels maken tevens
de wederzijdse erkenning van toezichtstelsels van de lidstaten mogelijk, een
voorwaarde voor het grensoverschrijdend beheer van
bedrijfspensioenregelingen.
Doelstelling
Het voorstel is uitsluitend gericht op pensioenfondsen die zijn gefinancierd
op kapitaaldekking.
Veilig en efficiënt beleggen door pensioenfondsen, met nadruk op een
kwalitatieve benadering van de beleggingsvoorschriften. Dit biedt vrijheid
om te kunnen beleggen in aandelen en in obligaties van ondernemingen,
binnens- en buitenslands. Wel kunnen individuele lidstaten desgewenst in
beperkte mate kwantitatieve restricties opleggen.
Vrijheid voor pensioenfondsen in de keuze van beleggingsbeheerders en
bewaarders die over een Europees paspoort beschikken.
Eerlijke concurrentie tussen alle dienstverleners
De activiteiten van pensioenfondsen worden beperkt tot die activiteiten
waarop het toezicht krachtens deze richtlijn zich richt (verbod op
nevenactiviteiten).
Teneinde een mogelijke verstoring van de concurrentie tegen te gaan wordt
lidstaten de keus gelaten of deze richtlijn op onderdelen ook van toepassing
zal worden verklaard op het collectief bedrijf van verzekeraars.
Het wegnemen van de belemmeringen voor grensoverschrijdend deelnemerschap, onder de voorwaarde dat de aanspraken op het pensioenfonds in overeenstemming zijn met de sociaal- en arbeidsrechtelijke bepalingen van het land waar de regeling is vastgesteld. Dit wordt gerealiseerd door een begin te maken met wederzijdse erkenning van nationaal toezicht door middel van kennisgeving en samenwerking tussen bevoegde autoriteiten.
Daarnaast bevat de richtlijn diverse algemene prudentiële regels ten behoeve van de bescherming van de deelnemers (deskundigheid en goede reputatie van beheerders, voorwaarden voor de toegang tot de werkzaamheid, informatie die moet worden verstrekt aan de deelnemers en de pensioengerechtigden, beleggingsvoorschriften) naast voorschriften inzake de passiva van pensioenfondsen met inbegrip van de technische voorzieningen.
Rechtsbasis van het voorstel:
Artikel 47, lid 2, artikel 55 en artikel 95, lid 1 van het EU-Verdrag.
Subsidiariteitstoets, proportionaliteit, deregulering:
Positief. Op grond van de rechtsbasis heeft de Commissie bevoegdheid. Het
voorstel beoogt de efficiency en de veiligheid van de
bedrijfspensioenvoorzieningen te vergroten. Het voorstel is op dit moment
vooral gericht op Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken.
Voor de toekomst biedt het een kader waarbinnen de wellicht ook in andere
landen nog tot ontwikkeling komende kapitaaldekkende pensioensystemen kunnen
worden beoordeeld.
Het voorstel voldoet aan de eisen van proportionaliteit en deregulering en
het laat ruimte voor verdere inkadering door de lidstaten.
Nederlandse belangen
Het richtlijnvoorstel kan in grote lijnen worden ondersteund.
Het is wenselijk dat de richtlijn van toepassing is op alle instellingen
voor pensioenvoorziening.
NL ondersteunt het principe van een in beginsel kwalitatieve benadering van
beleggingsvoorschriften (voldoen aan beginselen van veiligheid, kwaliteit,
diversifikatie), onder adequaat toezicht. Hierdoor kan de NL situatie
blijven zoals deze thans is. Voor het verdere verloop is het van belang dat
dit principe overeind blijft.
NL staat positief tegenover de vrijheid van grensoverschrijdend
beleggingsbeheer en bewaring. Dit is onder de NL regelgeving reeds mogelijk.
Daarbij vormt aangrijpingspunt voor het toezicht de naleving door het
bestuur van het pensioenfonds van de wettelijke bepalingen.
De vraag of sprake is van concurrentievervalsing met verzekeraars is een
nationale zaak, en heeft de aandacht van het NL kabinet in het kader van de
discussie over de taakafbakening en het dossier over Markt & Overheid.
Daarnaast hebben de nevenactiviteiten van pensioenfondsen de aandacht van
het kabinet, in het kader van de adviesaanvraag aan de SER over de nieuwe
Pensioenwet.
NL staat in beginsel positief tegenover het uitgangspunt dat bij
grensoverschrijdend deelnemerschap het sociale en arbeidsrecht van
toepassing is van het land waar de regeling is vastgesteld. Er zijn
aarzelingen of de voorstellen inzake de grensoverschrijdende activiteiten
sporen met de verplichte aansluiting bij de pensioenregeling van de
werkgever en de verplichtstelling ten aanzien van met name
bedrijfstakpensioenfondsen.
De diverse voorschriften ten behoeve van de bescherming van de deelnemers
zijn in grote lijnen in overeenstemming met de NL regelgeving.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden
(betrokkenheid IPO/VNG)
Aanpassing van de Pensioen- en Spaarfondsenwet en wellicht van overige
sociaal- en arbeidsrechtelijke bepalingen.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure:
Co-decisie conform artikel 251 EU-verdrag.
Fiche 2: Criminaliteitspreventie ('Hippokrates')
Titel:
MEDEDELING van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake
preventie van de criminaliteit in de Europese Unie; Beraad over
gemeenschappelijke richtsnoeren en voorstellen voor een communautaire
financiële steunverlening
Voorstel voor een BESCHIKKING van de Raad tot vaststelling van een programma
voor stimulering, uitwisselingen, opleiding en samenwerking op het gebied
van criminaliteitspreventie - Hippokrates
Datum Raadsdocument:
6 december.2000
nr. Raadsdocument
: 14245/00
nr. Commissiedocument
: COM(2000) 786 definitief
Eerstverantwoordelijke ministerie
: BZK in nauw overleg met JUST, i.o.m. FIN, BZ
Behandelingstraject in Brussel
:
Het voorstel werd reeds op 21 december 2000 en 12 januari 2001 besproken in
de Mulidisciplinary Workinggroup on Organised Crime (MDW) en zal in komende
vergaderingen van de MDW opnieuw aan de orde komen.
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar)
:
1 mln Euro per jaar (tweejarig programma)
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel
:
De mededeling van de Commissie komt voort uit het op 1 mei 1999 in werking
getreden Verdrag van Amsterdam en de conclusies 41 en 42 van de Europese
Raad van Tampere, inzake de preventie van de georganiseerde of andere
criminaliteit. In deze conclusies wordt onder meer aangegeven dat de
mogelijkheid van een door de Gemeenschap gefinancierd programma zal worden
onderzocht.
In de mededeling wordt ingegaan op zowel de preventie van de
georganiseerde
als de
veel voorkomende
criminaliteit. In een aantal gevallen loopt de aandacht voor deze twee te
onderscheiden categorieën door elkaar. Dit bemoeilijkt een goede beoordeling
van het voorgestelde programma. Het preventieprogramma (inclusief
preventieprojecten) betreft een tweejarig financieringsprogramma.
Naast de definiëring van de begrippen criminaliteit en preventie wordt in de
mededeling op twee niveaus ingegaan op een aantal elementen van een Europese
preventiestrategie:
de intensivering van het nationale preventiebeleid t.a.v. zowel de
georganiseerde als de veel voorkomende criminaliteit, waarbij de reeds in
internationaal verband in gang gezette uitwisseling van informatie en
ervaringen dient te worden voortgezet;
een actie vanuit de Europese Unie, zonder in de plaats te treden van
nationale, regionale of plaatselijke acties, waarbij de nadruk vooral wordt
gelegd op thema's van algemeen belang.
Naar de mening van de Commissie kan een dergelijke strategie gerealiseerd
worden door uit te gaan van de complementariteit van strafrechtelijke en
preventieve benadering (in Nederland ook wel
bestuurlijke aanpak
genoemd). Met de strategie beoogde doelstellingen zijn:
minder gelegenheid tot criminaliteit bieden;
vermindering van factoren die het plegen van strafbare feiten en recidive in
de hand werken;
slachtofferschap voorkomen;
onveiligheidsgevoel verminderen
bevorderen behoorlijk bestuur ('
good governance'
) en in het bijzonder corruptie voorkomen;
het voorkomen van infiltratie van de economische en maatschappelijke
structuren door misdadige organisaties
Realisering van deze doelstellingen dient plaats te vinden middels een
benadering gebaseerd op :
kennis inzake de betrokken criminaliteit
een multidisciplinaire aanpak
partnerschap.
Buiten een aantal andere voorstellen noemt de Commissie als belangrijkste
element in de strategie de oprichting van een
Europees Forum voor de preventie van georganiseerde criminaliteit
met als doel:
het structureren van werkzaamheden op het vlak van preventie
het opzetten van een netwerk van deskundigen
het bevorderen en coördineren van de dialoog inzake preventie op Europees
niveau
De opzet van een (in een ander fiche nader toe te lichten) Europees netwerk
inzake criminaliteitspreventie van stedelijke en jeugd- alsmede
drugsgerelateerde criminaliteit (lees veel voorkomende criminaliteit) wordt
in de mededeling door de Commissie ondersteund.
Rechtsbasis van het voorstel:
Artikel 34, lid 2, punt c VEU
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering
:
Subsidiariteit: positief. Transnationale samenwerking en uitwisseling van
informatie kan beter op Europees niveau geïnitieerd en (uiteindelijk)
gerealiseerd worden.
Proportionaliteit: positief.
Een beschikking is voor een dergelijk programma het juiste middel.
Deregulering: n.v.t.
Nederlandse belangen
:
Het feit dat in de Nederlandse situatie -zowel feitelijk als
organisatorisch- onderscheid wordt gemaakt tussen de preventie van de
georganiseerde criminaliteit
(ook wel 'bestuurlijke aanpak' genoemd) en de preventie van
veel voorkomende criminaliteit
betekent dat de voorgestelde Europese aanpak op het vlak van de preventie
van georganiseerde criminaliteit kan worden ondersteund.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden
(betrokkenheid IPO/VNG)
: n.v.t.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure
: Raadplegingsprocedure.
Fiche 3: Visserij en armoedebestrijding
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europese Parlement over
Visserij en armoedebestrijding
Datum raadsdocument:
16 november 2000
Nr. Raadsdocument:
13394/00
Nr. Commissiedocument
: COM(00)724 def
Eerstverantwoordelijke Ministerie
: BZ i.o.m. LNV, VROM, EZ en FIN
Behandelingstraject in Brussel:
Het document is gepresenteerd op de OS-Raad van 10 november 2000. Het
verdere behandelingstraject ligt nog niet vast. Nederland zal voorstellen de
Mededeling op de agenda van zowel de OS-Raad als de Visserijraad te
plaatsen.
Consequenties voor EG-begroting in EURO per jaar
: Geen
Korte inhoud en doelstelling:
De mededeling besteedt aandacht aan visserij als onderdeel van het
ontwikkelingsbeleid. Daarbij wordt onder andere het belang van visserij als
bron van voedsel benadrukt en wordt in dat kader ingegaan op de vereiste
mondiale aanpak ten aanzien van het duurzaam gebruik en beheer van
visbestanden. De mededeling is bedoeld als een eerste bijdrage om de
coherentie te verbeteren tussen het ontwikkelingsbeleid en het overige
EU-beleid dat van invloed is op ontwikkelingslanden. Bij dat overige beleid
moet gedacht worden aan handelsbeleid, milieubeleid, interne marktbeleid
(consumentenbelangen), sociaal beleid (t.a.v. de traditionele
visserijsector) en uiteraard het visserijbeleid. Er dient derhalve volgens
de Commissie een balans gevonden te worden tussen de economische belangen
van de ontwikkelingslanden en de mondiale milieubelangen aan de ene kant en
de commerciële en sociale belangen van Europese consumenten en vissers aan
de andere kant. Voor de landen waarmee de EU geen akkoorden heeft
specificeert de mededeling het ontwikkelingsbeleid en formuleert een lijst
met actiepunten. Die actiepunten zijn gericht op het versterken van
duurzaamheid (ook in regionaal verband), participatie van de
civil society
en een op armoedebestrijding gericht nationaal sectorbeleid voor de
visserij. De mededeling erkent dat een hervorming van het Gemeenschappelijk
Visserijbeleid (GVB) nodig is, vooral ten aanzien van de externe
visserijakkoorden, om ook de beleidsdoelen van het ontwikkelingsbeleid te
verwezenlijken. Het gaat daarbij met name om de bedreiging van traditionele
lokale visserij in ontwikkelingslanden en om de kwaliteit van het management
van de visbestanden. De in het kader van de visserij-akkoorden afgesproken
interventies dienen volgens de mededeling te zijn vastgesteld op basis van
een ex ante-evaluatie en dienen te passen in de algemene strategie van het
betreffende land ten aanzien van armoedebestrijding. Visserijorganisaties in
ontwikkelingslanden dienen bij het opstellen van de akkoorden te worden
betrokken.
Rechtsbasis van het voorstel:
Niet van toepassing, het betreft een mededeling. De rechtsbasis voor
eventuele voorstellen die uit de Mededeling voortkomen is Art. 3(2) EUV en
art. 178 EGV.
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:
Subsidiariteit: positief.
Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid behoort (op basis van art. 32 van het
EG-Verdrag) tot de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap.
Ten aanzien van de doelstellingen voor optreden in landen waarmee de EG geen
visserijovereenkomsten heeft, maar waar visserijontwikkeling deel uit maakt
van de ontwikkelingsprioriteiten, is de Mededeling niet strijdig met het
subsidiariteitsbeginsel; visserijontwikkeling is onderdeel van het verdrag
met de ACS-landen en wordt deels gefinancierd uit het Europees
Ontwikkelingsfonds.
Proportionaliteit, deregulering: positief
Nederlandse belangen
Nederland heeft zowel een handels-, een visserij- als een
ontwikkelingsbelang. Nederland importeert en verwerkt veel vis en
visproducten (o.a. vismeel). Voor de Nederlandse trawlers vormen de vangsten
in de wateren van Mauritanië en Marokko sinds het vertrek van de Russische
schepen een substantieel deel van de totale vangsten. Het Nederlandse
ontwikkelingsbeleid richt zich met name op coherentie tussen het
ontwikkelingsbeleid van de EU en het overige EU-beleid. Ook de armoedefocus
van de Mededeling is in overeenstemming met het Nederlands
ontwikkelingsbeleid.
Consequenties voor de nationale regelgeving en beleid c.q. decentrale
overheden (betrokkenheid IPO / VNG):
Geen
Rol EP in de besluitvormingsprocedure:
In dit stadium geen (Mededeling).
Fiche 4: Hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen
Titel:
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad
betreffende acties op het gebied van de hulp aan ontwortelde
bevolkingsgroepen in de ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië
Datum Raadsdocument:
17 januari 2001
nr. Raadsdocument:
5410/01
nr. Commissiedocument:
COM(2000) 831
Eerstverantwoordelijke ministerie
: BZ i.o.m. FIN, JUST
Behandelingstraject in Brussel:
Document wordt behandeld in de Raadswerkgroep Ontwikkelingssamenwerking
alsmede in de Raadswerkgroep Azië/Oceanië, en zal vervolgens waarschijnlijk
voorliggen aan de OS-Raad.
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar)
:
De acties ten behoeve van ontwortelde bevolkingsgroepen worden gefinancierd
uit de begrotingsartikelen B7-302 (Azië) en B7-312 (Latijns-Amerika). De
vastleggingskredieten voor begrotingslijn B7-302, die elk jaar in de
begrotingsprocedure worden vastgesteld, worden geraamd op 40 miljoen Euro
per jaar t/m 2006, waarvan 2 miljoen Euro om de drie jaar voor de
financiering van de deskundigen voor de plaatselijke coördinatie van de
acties. Voor begrotingslijn B7-312 zijn geen vastleggingskredieten geraamd,
omdat verwacht wordt dat de komende jaren geen gebruik zal worden gemaakt
van deze begrotingslijn, gezien de vorderingen in het democratiserings- en
pacificatieproces in de Latijns-Amerikaanse landen.
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel
:
De Commissie doet een voorstel voor een nieuwe Verordening voor acties op
het gebied van de hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen (vluchtelingen,
ontheemden, gerepatrieerden en gedemobiliseerde oud-strijders) in de
ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en Azië. De Commissie komt met het
voorstel voor een nieuwe Verordening omdat de vorige Verordening (EG) nr.
443/97 op 31 december 1999 verstreken is. Deze Verordening werd bij
Verordening nr. 1880/2000 van 17 juli 2000 tot en met 31 december 2000
verlengd om de acties voort te kunnen zetten. Thans is er geen juridisch
instrument voor deze acties voorhanden.
De onder de voorgestelde Verordening vallende steunmaatregelen zijn
hoofdzakelijk bedoeld voor de tussenfase van rehabilitatie tussen de
humanitaire behoeften in crisissituaties en meer structurele vormen van
ontwikkelingssamenwerking. De steunmaatregelen zijn erop gericht de
ontwortelde bevolkingsgroepen in staat te stellen in hun eigen onderhoud te
voorzien en te (her)integreren in de maatschappij. De voorgestelde nieuwe
Verordening heeft een looptijd van onbepaalde duur.
Rechtsbasis van het voorstel:
De Commissie baseert de Verordening op artikel 179 van het Verdrag tot
oprichting van de Europese Gemeenschap m.b.t. het samenwerkings- en
ontwikkelingsbeleid.
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering
:
Subsidiariteit: in principe positief. Het is goed dat de Commissie in het
totaalpakket aan steunmaatregelen ook geld beschikbaar stelt voor
rehabilitatie, de overgangsfase tussen het moment waar noodhulp ophoudt en
het moment waarop overgegaan kan worden op meer structurele vormen van
ontwikkelingssamenwerking.
Proportionaliteit: positief.
Nederlandse belangen
:
Voor Nederland is het van belang dat de Commissie ontwortelde
bevolkingsgroepen kan ondersteunen. Met name in het kader van de door
Nederland sterk gestimuleerde 'High Level Working Group Asiel en Migratie'
(HLWG) zouden delen van actieplannen kunnen worden gefinancierd uit de bij
deze verordening behorende budgetlijn. Tevens acht Nederland het
noodzakelijk dat het grote aantal Verordeningen en budgetlijnen die
betrekking hebben op externe hulp gestroomlijnd wordt.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden
(betrokkenheid IPO/VNG):
n.v.t.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure
:
Sinds het Verdrag van Amsterdam geldt de co-decisieprocedure voor zaken die
ontwikkelingssamenwerking betreffen. Het EP heeft dus het recht van
co-decisie voor deze verordening.
Fiche 5: Zwemwaterbeleid
Titel:
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad m.b.t.
ontwikkeling van een nieuw zwemwaterbeleid
Datum Raadsdocument
: 12 januari 2001
nr. Raadsdocument
: 5217/01 ENV 17
nr. Commissiedocument
: COM(2000) 860 def
Eerstverantwoordelijke ministerie
: VROM in nauw overleg met V& W, i.o.m. LNV, VWS, BZ
Behandelingstraject in Brussel
:
De Mededeling wordt in de Raadswerkgroep Milieu besproken en staat
geagendeerd voor de Milieuraad van 8 maart 2001
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar)
: geen
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel
:
De Mededeling geeft een globaal idee van de verwachte inhoud en gevolgen van
een herziene richtlijn. Doel van de onderhavige Mededeling is een open
inspraakronde met alle belanghebbenden tot stand te brengen over een nieuwe
zwemwaterrichtlijn. De huidige zwemwaterrichtlijn (Rl 76/160/EEG) dient te
worden aangepast op aspecten als stand der techniek, normstelling,
communicatie, rapportage etc.
De inspraak zal door de Commissie in aanmerking worden genomen bij het
opstellen van een nieuwe zwemwaterrichtlijn. De aanneming van het voorstel
door de Commissie staat gepland voor juni/juli 2001.
De Mededeling zet de contouren van de toekomstige richtlijn uiteen. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de sterke kanten en problemen van de kwaliteitszorg voor het zwemwater. De nieuwe richtlijn schept een kader voor de verdere verbetering van de zwemwaterkwaliteit. Hierin zullen de laatste technologische ontwikkelingen worden toegepast en ligt de nadruk op het versterken van het gebruik van informatie en participatie van het publiek.
Met betrekking tot de werkingssfeer van de nieuwe zwemwaterrichtlijn: deze
zal een combinatie van inspannings- en resultaatsverplichtingen bevatten. De
controle van de waterkwaliteit is resultaatgericht, de aanpak door middel
van maatregelen is inspanningsgericht. Relevante vervuilingsbronnen zullen
in het stroomgebiedbeheersplan ingevolge de kaderrichtlijn water worden
vastgelegd en aangepakt.
Rechtsbasis van het voorstel:
Het betreft een mededeling; een evt hieruit voortvloeiend voortel voor
regelgeving zal gebaseerd zijn op artikel 175, lid 1 EGV
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering
:
Positief: de nieuwe zwemwaterrichtlijn zal bijdragen aan uniforme
waterkwaliteitseisen voor het zwemmen in oppervlaktewater en kustwater in de
lidstaten. Het gaat om een herziening van een reeds bestaande richtlijn.
Nederlandse belangen
:
Nederland staat positief tegenover een geactualiseerde zwemwaterrichtlijn.
Belangrijk voor Nederland is dat aan de verplichtingen die voortvloeien uit
een nieuwe zwemwaterrichtlijn kan worden voldaan. De Mededeling kondigt nu
een resultaatsverplichting aan. Met de mogelijkheid dat het uiteindelijk een
resultaatsverplichting kan worden, moeten de in de toekomstige richtlijn op
te nemen normen in redelijkheid haalbaar zijn in de praktijk.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden
(betrokkenheid IPO/VNG)
Voorals nog niet aan de orde, het betreft een mededeling.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure
:
Het EP heeft besloten op de Mededeling geen actie te ondernemen. De nieuwe
zwemwaterrichtlijn zal gebaseerd worden op art 175 EG. Dit betekent een
co-decisie procedure voor het EP.
Fiche 6: Gevaarlijke stoffen en preparaten
Titel:
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot
vierentwintigste wijziging van richtlijn 76/769/EEG van de Raad inzake
beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde
gevaarlijke stoffen en preparaten (pentabroomdifenylether)
Datum Raadsdocument
: 23 januari 2001
nr. Raadsdocument
: 5616/01
nr. Commissiedocument
: COM(2001) 12 def.
Eerstverantwoordelijke ministerie
: VROM i.o.m. VWS, EZ
Behandelingstraject in Brussel
: Nog niet bekend.
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar)
: geen
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel
:
Het voorstel beoogt een totaal verbod op het gebruik van
pentabroomdifenylether als brandvertrager in producten te verwezenlijken
alsmede het op de markt brengen van de stof in concentraties van meer dan
0,1 massaprocent te verbieden.
Rechtsbasis van het voorstel:
Artikel 95 van het EU-verdrag.
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering
:
Het onderhavige voorstel is volledig conform het proportionaliteitsbeginsel
omdat het voorziet in een aanpassing van de stoffenverbodsrichtlijn, die
geïnitieerd is door de risicobeoordelingsprocedure voor bestaande stoffen.
Aangezien het hier zuiver en alleen gaat om beperkingen voor handel en
gebruik van stoffen en producten is het correct dat hiervoor de
stoffenverbodsrichtlijn als basis wordt gebruikt.
Nederlandse belangen
:
De Nederlandse belangen zijn met het onderhavige voorstel gediend. Nederland
heeft reeds eerder aangegeven een verbod op deze stof te wensen. Het belang
van het Nederlandse bedrijfsleven is daarbij evenwel dermate doorslaggevend
geweest dat geen nationale maatregelen zijn getroffen in afwachting van
Europese Maatregelen. Er is nationaal volstaan met een jaarlijkse monitoring
van het gebruik van de onderhavige stof door het Nederlandse bedrijfsleven.
Door de komst van geharmoniseerde Europese maatregelen wordt het belang van
het Nederlandse bedrijfsleven niet anders geraakt dan dat van het
bedrijfsleven in de overige EU-lidstaten, zodat geen marktverstoring zal
optreden.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden
(betrokkenheid IPO/VNG)
Geen andere consequenties dan implementatie door middel van een algemene
maatregel van bestuur op grond van artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke
stoffen en handhaving van die maatregel door de Inspectie Milieuhygiëne en
de Keuringsdienst van Waren.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure
: Co-decisieprocedure.
Fiche 7: Bestrijding mensenhandel / kinderpornografie
Titel:
a) Ontwerp-kaderbesluit van de Raad inzake de bestrijding van de
mensenhandel
b) Ontwerp-kaderbesluit van de Raad ter bestrijding van de seksuele
uitbuiting van kinderen en kinderpornografie
Datum Raadsdocumen:
15 januari 2001
nr. Raadsdocument
: 5206/01 DROIPEN 2
nr. Commissiedocument
: COM (2000) 854 def.
Eerstverantwoordelijke ministerie
: JUST i.o.m. VWS, SZW
Behandelingstraject in Brussel
:
Werkgroep materieel strafrecht. Tevens is het onderwerp besproken tijdens de
informele JBZ-Raad van 8 en 9 februari. Er is nog niets bekend over evt.
besluitvorming tijdens het Zweedse voorzitterschap.
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar)
: Voor zover nu valt te overzien geen.
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel
:
De Commissie heeft op het terrein van de bestrijding van seksueel misbruik
en geweld twee voorstellen voor kaderbesluiten gedaan, één inzake
bestrijding van mensenhandel en één inzake bestrijding van seksuele
exploitatie van kinderen en kinderpornografie.
Deze kaderbesluiten beogen de strafrechtelijke wetgeving op deze terreinen
te harmoniseren en een bijdrage te leveren aan versterking van efficiënte
justitiële en politiële samenwerking. De beide besluiten dienen het
gemeenschappelijk optreden van 24 februari 1997 inzake dezelfde onderwerpen
(PB nr. L 63, d.d. 4 maart 1997) te vervangen.
De Commissie constateert dat al veel in gang is gezet in Europa en
daarbuiten op deze terreinen.
De Commissie is evenwel van oordeel dat verschillen en discrepanties in
wetgeving en praktijk binnen Europa goede justitiële en politiële
samenwerking in de weg staan.
De Commissie is van oordeel dat de hoofdreden van het mislukken van de
implementatie van het gemeenschappelijk optreden is gelegen in de
afwezigheid van gemeenschappelijke definities, strafbaarstellingen en
sancties in de strafrechtelijke wetgeving in de lidstaten.
De beide kaderbesluiten dienen een oplossing te bieden voor deze
onbevredigende gang van zaken.
De kaderbesluiten verplichten de lidstaten doeltreffende, evenredige en
afschrikwekkende strafrechtelijke sancties te nemen tegen de daarin
omschreven strafbare feiten. In de besluiten wordt daartoe een reeks van
minimum maximum straffen voorgesteld. De lidstaten dienen tevens te voorzien
in de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen.
Rechtsbasis van het voorstel:
Artikelen 29, 31, onderdeel e, en 34, tweede lid VEU
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering
:
Twijfelachtig. Toelichting: Nederland neemt op zich een positieve
grondhouding aan tegenover initiatieven die moeten resulteren in een grotere
harmonisatie van wetgeving. Nederland heeft evenwel enige twijfel of
harmonisatie van wetgeving soulaas zal bieden voor de geconstateerde
gebreken.
In de toelichting op de ontwerp-besluiten ontbreekt het aan een beschrijving
van wat er van de implementatie van het gemeenschappelijk optreden (wél) is
terecht gekomen. Voor een goede beoordeling van (de opportuniteit van) de
initiatieven van de Commissie is het wenselijk dat die resultaten
beschikbaar zijn.
Er zijn tal van internationale instrumenten op het onderhavige terrein die
tot uitvoering(swetgeving) zullen leiden. Te denken valt bij voorbeeld aan
het reeds genoemde gemeenschappelijk optreden van 1997, de Haagse
Verklaring van februari 1997 inzake vrouwenhandel, het protocol inzake de
verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderporno bij het Verdrag van
de rechten van het kind, het protocol inzake mensenhandel bij het Verdrag
inzake transnationale georganiseerde criminaliteit, het ILO-verdrag
betreffende het verbod en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de
ergste vormen van kinderarbeid en de bijna voltooide
Convention on Crime in Cyberspace.
In het kader van de Raad van Europa wordt thans gewerkt aan een
draft recommendation on the protection of children against sexual
exploitation
Het gaat in dezen om de vraag wat de toegevoegde waarde is van de
commissievoorstellen naast de reeds geïmplementeerde en nog te implementeren
instrumenten.
Nu er al andere internationale instrumenten ontwikkeld zijn of in
ontwikkeling zijn, is enige behoedzaamheid op haar plaats bij de
besluitvorming om kostbare tijd en energie te steken in de ontwikkeling van
weer nieuwe instrumenten - met weer andere definities.
Nederlandse belangen
:
Mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen, waaronder
kinderpornografie zijn zeer ernstige feiten, omdat de menselijke integriteit
steeds in het geding is.
De bestrijding van deze vormen van seksueel misbruik en geweld hebben daarom
prioritaire aandacht in Nederland.
Op 1 oktober 2000 is de wet inzake opheffing algemeen bordeelverbod in
werking getreden. Daarin zijn de strafbepalingen inzake uitbuiting van
prostitutie aangescherpt. Nederland heeft een nationale rapporteur
mensenhandel ter uitvoering van de Haagse verklaring van februari 1997
inzake richtlijnen voor de bestrijding van vrouwenhandel. Het is wenselijk
dat EU partners die nog geen nationale rapporteur hebben, overgaan tot de
aanwijzing daarvan.
Nederland heeft een Nationaal actieplan aanpak seksueel misbruik van
kinderen
ter uitvoering van de nota van juli 1999 inzake bestrijding van seksueel
misbruik van en seksueel geweld tegen kinderen
Nederland heeft wetgeving in voorbereiding waarin het oogmerk van
mensenhandel wordt uitgebreid tot andere vormen van seksuele
dienstverlening.
Nederland heeft wetgeving in voorbereiding die bepalingen inzake seksueel
misbruik van kinderen aanscherpt (verhoging van de leeftijd van 16 tot 18
jaar bij kinderporno; strafbaarstelling van virtuele kinderporno; het
gebruik van een minderjarige voor andere seksuele diensten dan prostitutie;
uitbreiding jurisdictie tot buiten Nederland gepleegde strafbare feiten door
niet Nederlanders die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats
hebben).
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden
(betrokkenheid IPO/VNG)
Aanvaarding van de kaderbesluiten leidt tot aanpassing van het Wetboek van
Strafrecht en dienovereenkomstig van het opsporings- en vervolgingsbeleid.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure
: Raadpleging
Fiche 8: Oprichting EUROJUST
Titel:
Ontwerp-besluit van de Raad betreffende de oprichting van de eenheid
Eurojust
Datum Raadsdocument
: 24 november 2000
nr. Raadsdocument
: 13847/00
nr. Commissiedocument
: COM(00)746 def
Eerstverantwoordelijke ministerie
: JUST i.o.m. BZK en BZ
Behandelingstraject in Brussel
:
Besprekingen vinden thans plaats in de werkgroep strafrechtelijke
samenwerking. Uitgaande van de afspraken gemaakt in Tampere wordt ernaar
gestreefd om het rechtsinstrument eind 2001 gereed te hebben.
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar)
: n.v.t.
De Gemeenschap zal de beheers- en apparaatskosten dragen (zie art. 41 VEU).
Deze zullen afkomstig zijn uit categorie 5 van de EG-begroting.
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel
:
Rechtsinstrument, strekkende tot oprichting van de eenheid Eurojust.
Eurojust wordt belast met (het verbeteren van) de coördinatie en
samenwerking tussen de lidstaten bij opsporing en vervolging van zware (in
het bijzonder georganiseerde) criminaliteit waarbij twee of meer lidstaten
betrokken zijn.
Vooruitlopend op het definitieve Eurojust zal per 1 maart 2001 een
"voorlopige eenheid Eurojust" van start gaan.
Het besluit daartoe is op 14 december 2000 vastgesteld door de Raad. De
ervaringen die worden opgedaan met de voorlopige eenheid kunnen mede een rol
spelen in de besprekingen over het definitieve Eurojust.
Rechtsbasis van het voorstel:
artikel 31 VEU
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering
:
Positief. Het ontwerp-besluit vloeit voort uit de door de Europese Raad van
Tampere reeds geconstateerde nodzaak om georganiseerde criminaliteit in
communautair kader te bestrijden. De gekozen vorm van optreden van de
Gemeenschap is onder de huidige omstandigheden de meest realistische.
Nederlandse belangen
:
Nederland hecht grote waarde aan de oprichting van Eurojust, om in navolging
van de oprichting van Europol voor de politie, ook op het terrein van de
justitiële samenwerking bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit
de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te
verbeteren. Belangrijk aspect is ook het tot stand brengen van een betere
coördinatie van de opsporing en vervolging van vormen van zware
(georganiseerde) criminaliteit die twee of meer lidstaten raakt. Eurojust
kan daarbij in het bijzonder gebruik maken van analyses van Europol.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden
(betrokkenheid IPO/VNG)
: n.v.t.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure
: Raadplegingsprocedure (art 39 EUV)
Fiche 9: Publieke inspraak milieuplannen en -programma's
Titel:
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot een
voorziening in publieke inspraak met betrekking tot de opstelling van
plannen en programma's betreffende het milieu en tot wijziging van de
Richtlijnen van de Raad 85/337/EEG en 96/61/EG
Datum Raadsdocument
: 18 januari 2001
nr. Raadsdocument
: 5657/01
nr. Commissiedocument
: COM (2000) 839 def
Eerstverantwoordelijke ministerie
: VROM i.o.m. EZ, V&W, VWS, LNV, JUST, BZ
Behandelingstraject in Brussel
:
Eerste behandeling tijdens de Milieuraad in maart 2001, streven naar een
gemeenschappelijk standpunt tijdens de Milieuraad in juni 2001.
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar)
: n.v.t
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel
:
Het belang van het bevorderen van publieke inspraak bij milieubesluitvorming
werd op internationaal niveau erkend in het Verdrag van de VN/ECE
betreffende toegang tot informatie, publieke inspraak en toegang tot de
rechter inzake milieu-aangelegenheden ("het Verdrag van Aarhus"), dat de
Gemeenschap op 25 juni 1998 heeft ondertekend en dat ook door alle Lidstaten
is ondertekend. De Gemeenschap is voornemens het verdrag te ratificeren
zodra de relevante bepalingen van het Gemeenschapsrecht zijn afgestemd met
de bepalingen van het Verdrag. Het onderhavige voorstel voor een richtlijn
strekt daartoe.
Afstemming van de bestaande Gemeenschapswetgeving op artikel 6 van het
Verdrag van Aarhus vereist de wijziging van de MER- en de IPPC-richtlijn.
Voorts is de Commissie er voorstander van alle bepalingen die nodig zijn om
de bestaande wetgeving op de artikelen 6 en 7 van het Verdag van Aarhus af
te stemmen in één richtlijn te bundelen.
Rechtsbasis van het voorstel:
artikel 175 EG-Verdrag
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering
:
Positief. Burgers, NGO's en het publiek in het algemeen moeten overal in de
Gemeenschap onder dezelfde basisvoorwaarden aan milieubesluitvorming kunnen
deelnemen. Dit kan alleen door communautair optreden bereikt worden.
Gelet op het EG-Verdrag heeft de Gemeenschap onder meer tot taak het
bevorderen van een hoog niveau van milieubescherming (art.2). Bredere
publieke inspraak draagt bij tot een grotere bekendheid met milieukwesties
en is aldus bevorderlijk voor de bescherming en de kwaliteit van het milieu
in de gemeenschap. Teneinde de in artikel 2 genoemde doelstelling te
bereiken heeft de Gemeenschap al heel wat milieuwetgeving ontwikkeld. De
richtlijn inzake milieu-effectbeoordeling (MER-richtlijn) en de
richtlijn inzake geïntegreerde preventie en beoordeling van verontreiniging
(IPPC-richtlijn) bevatten reeds bepalingen die betrekking hebben op
voorlichting en raadpleging van het publiek voordat relevante beslissingen
worden genomen. Deze richtlijnen dienen overeenkomstig het verdrag van
Aarhus te worden aangepast. Ook dient publieke inspraak bij het opstellen
van plannen en programma's in een aantal andere richtlijnen te worden
verbeterd conform het Verdrag van Aarhus. Onderhavig voorstel beoogt dat
basisprocedures betreffende publieke inspraak in alle Lidstaten consistent
zijn en binnen de Gemeenschap op dezelfde wijze worden toegepast. Het
voorstel voorziet in een minimum-verplichting die vereist is en laat
-overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel de uitwerking hiervan over aan
de Lidstaten.
Ingeval de Gemeenschap niet optreedt kan zij het Verdrag van Aarhus niet
ratificeren en aldus niet aan haar internationale verplichtingen voldoen.
Nederlandse belangen
:
Nederland hecht groot belang aan een ruime toegang voor het publiek binnen
de EU tot milieu-informatie, publieke inspraak en toegang tot de rechter
inzake milieuaangelegenheden. Door onderhavig voorstel worden de bepalingen
betreffende publieke inspraak uit het Verdrag van Aarhus, dat ook door
Nederland is ondertekend, op uniforme wijze binnen de Gemeenschap
geïmplementeerd.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden
(betrokkenheid IPO/VNG)
Indien het richtlijnvoorstel ongewijzigd wordt aangenomen, heeft het
voorstel gevolgen voor de Nederlandse wetgeving. Dit is echter afhankelijk
van de reactie met name op het punt van het waarborgen van publieke inspraak
bij het opstellen van plannen en programma's. Als de Nederlandse punten goed
worden overgenomen in het uiteindelijke voorstel lijkt de nationale
wetgeving op hoofdlijnen overeen te komen met het richtlijnvoorstel.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure
: art. 251 EG-Verdrag (co-decisie).
Fiche 10: Zesde MAP
Titel:
Zesde Milieuactieprogramma: "Milieu 2010: Onze toekomst, onze keuze"
Datum Commissiedocument
: 24 januari 2001
nr. Raadsdocument
: nog niet bekend
nr. Commissiedocument
: COM (2001)31 def
Eerstverantwoordelijke ministerie
: VROM i.o.m. LNV, VWS, V&W, Fin, EZ, BZ
Behandelingstraject in Brussel
: RWG Milieu
Milieuraad 8 maart: openbaar oriënterend debat
Milieuraad 7 en 8 juni: Gemeenschappelijk Standpunt
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar)
: N.v.t.
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel
:
De Commissie heeft deze Mededeling betreffende het 6
MAP en het voorstel voor het besluit tot vaststelling van het 6
MAP aangenomen op 24 januari jl.. Het Besluit over het programma zal
uiteindelijk moeten worden aangenomen door de Raad en het Europese Parlement
in co-decisie. Het Zweedse Voorzitterschap hoopt tijdens de Milieuraad van
7-8 juni hierover een Gemeenschappelijk Standpunt te bereiken. Tijdens de
Milieuraad van 8 maart zal er een openbaar oriënterend debat plaats vinden.
Met de voorloper van dit programma, het 5
Milieuactieprogramma (1992-2000) '
Towards Sustainability
', zijn nieuwe maatregelen genomen en is het tot een bredere verbintenis
gekomen tot integratie van milieu in andere sectoren. De algemene evaluatie,
de zgn. '
Global Assessment'
, van het programma concludeerde dat, hoewel er vooruitgang is geboekt bij
het terugdringen van de vervuilingsniveaus op sommige terreinen, er
problemen blijven bestaan en dat het milieu verder zal worden aangetast,
tenzij:
meer vooruitgang zou worden geboekt bij de tenuitvoerlegging van
milieuwetgeving in de lidstaten;
integratie van milieuoverwegingen in het economische en sociaal beleid dat
tot belastende activiteiten voor het milieu leidt, zou worden verbeterd en
versterkt;
belanghebbenden en burgers zich meer betrokken zouden voelen bij
inspanningen ter bescherming van het milieu;
een nieuwe impuls zou worden gegeven aan maatregelen gericht op het
aanpakken van een aantal ernstige en hardnekkige milieuproblemen alsmede van
een aantal problemen die thans ontstaan.
Deze conclusies vormen de context voor de strategische doelstellingen van
het 6
MAP.
Het 6
MAP vormt een integraal deel (de milieupijler, naast de sociale en
economische pijler) van de EU-Duurzaamheidsstrategie. Deze strategie is
bedoeld om binnen de EU meer duidelijkheid te krijgen in de richting van de
World Conference on Sustainable Development
in 2002. Het programma legt de belangrijkste prioriteiten en doelstellingen
voor het milieubeleid vast voor de komende vijf tot tien jaar en zet uiteen
welke maatregelen moeten worden genomen.
Onder de kop 'Strategische benadering om milieudoelstellingen te
verwezenlijken' noemt het 6
MAP:
implementatie van bestaande milieuwetgeving
integratie van milieu in andere beleidsterreinen
samenwerking met de markt
individuele burgers
beslissingen aangaande planning en beheer op het gebied van ruimtelijke
ordening
Als Vier prioriteitsgebieden identificeert het 6
MAP:
Klimaatverandering
Natuur en biodiversiteit
Milieu en gezondheid
Duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en afvalbeheer
Rechtsbasis van het voorstel:
Een voorstel dat uit de mededeling voortvloeit heeft als rechtsbasis artikel
175, lid 3 EGV.
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering
:
Positief, de doelstellingen van het EU Milieubeleid worden sinds de jaren 70
in actieprogramma's gepresenteerd. De voorloper, het 5
Milieuactieprogramma liep eind 2000 af.
Nederlandse belangen
:
De Nederlandse belangen zijn groot. De totstandkoming van het 6
MAP loopt wat tijd betreft vrijwel parallel met de totstandkoming van het 4
Nationaal Milieubeleidsplan (NMP-4). In de voorbereidingsfase van het
voorliggende Commissievoorstel is er dan ook regelmatig contact geweest met
de Europese Commissie. Het is belangrijk dat het 6
MAP aansluit bij het NMP-4, omdat deze beide programma's elkaar kunnen en
moeten ondersteunen.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden
(betrokkenheid IPO/VNG))
: n.v.t.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure
:
Besluitvorming over de uit de mededeling voortvloeiende besluiten geschiedt
op basis van co-decisieprocedure met het EP
Kenmerk
DIE-133/01
Blad /1
1 Kamerstukken II 1999/2000, 26 690, nr 4
2 kamerstukken II 1998.99, 26 690, nr 2
3 Zie Kamerstuk 22 112, nr 171, fiche 3
===