Ministerie van Buitenlandse Zaken

http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=409505



Aan de Voorzitter van de Algemene Commissie voor Europese Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 DEN HAAG DIE Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag

Datum 19 februari 2001 Auteur M.Th. Crucq

Kenmerk DIE-133/01 Telefoon 070 348 48 76

Blad /2 Fax 070 348 40 86

Bijlage(n) 10 E-mail die-in@minbuza.nl

Betreft Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

C.c.

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij vijf fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening


- MEDEDELING van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake preventie van de criminaliteit in de Europese Unie; Beraad over gemeenschappelijke richtsnoeren en voorstellen voor een communautaire financiële steunverlening


- Voorstel voor een BESCHIKKING van de Raad tot vaststelling van een programma voor stimulering, uitwisselingen, opleiding en samenwerking op het gebied van criminaliteitspreventie - Hippokrates

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europese Parlement over Visserij en armoedebestrijding

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende acties op het gebied van de hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen in de ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad m.b.t. ontwikkeling van een nieuw zwemwaterbeleid

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vierentwintigste wijziging van richtlijn 76/769/EEG van de Raad inzake beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (pentabroomdifenylether)

a) Ontwerp-kaderbesluit van de Raad inzake de bestrijding van de mensenhandel

b) Ontwerp-kaderbesluit van de Raad ter bestrijding van de seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie

Ontwerp-besluit van de Raad betreffende de oprichting van de eenheid Eurojust

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot een voorziening in publieke inspraak met betrekking tot de opstelling van plannen en programma's betreffende het milieu en tot wijziging van de Richtlijnen van de Raad 85/337/EEG en 96/61/EG

Zesde Milieuactieprogramma: "Milieu 2010: Onze toekomst, onze keuze"

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken

Fiche 1: Bedrijfspensioenvoorziening

Titel
:

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening

Datum Raadsdocument
: 15 december 2000

nr.
Raadsdocument
: 13420/00 EF 95 ECOFIN 379 SURE 32 SOC 496

nr. Commissiedocument
: COM(2000) 507 definitief 2000/0260 COD

Eerst verantwoordelijke ministerie
: SZW i.o.m. FIN, BZK, EZ

Behandelingstraject in Brussel
: Raadswerkgroep Financiële Diensten (Ecofin)

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Inhoud

In het voorstel worden prudentiële regels voorgesteld die ervoor moeten zorgen dat transacties op het gebied van bedrijfspensioenvoorzieningen een hoge mate van veiligheid en efficiëntie bereiken. Deze regels maken tevens de wederzijdse erkenning van toezichtstelsels van de lidstaten mogelijk, een voorwaarde voor het grensoverschrijdend beheer van bedrijfspensioenregelingen.

Doelstelling

Het voorstel is uitsluitend gericht op pensioenfondsen die zijn gefinancierd op kapitaaldekking.

Veilig en efficiënt beleggen door pensioenfondsen, met nadruk op een kwalitatieve benadering van de beleggingsvoorschriften. Dit biedt vrijheid om te kunnen beleggen in aandelen en in obligaties van ondernemingen, binnens- en buitenslands. Wel kunnen individuele lidstaten desgewenst in beperkte mate kwantitatieve restricties opleggen.

Vrijheid voor pensioenfondsen in de keuze van beleggingsbeheerders en bewaarders die over een Europees paspoort beschikken.

Eerlijke concurrentie tussen alle dienstverleners

De activiteiten van pensioenfondsen worden beperkt tot die activiteiten waarop het toezicht krachtens deze richtlijn zich richt (verbod op nevenactiviteiten).

Teneinde een mogelijke verstoring van de concurrentie tegen te gaan wordt lidstaten de keus gelaten of deze richtlijn op onderdelen ook van toepassing zal worden verklaard op het collectief bedrijf van verzekeraars.

Het wegnemen van de belemmeringen voor grensoverschrijdend deelnemerschap, onder de voorwaarde dat de aanspraken op het pensioenfonds in overeenstemming zijn met de sociaal- en arbeidsrechtelijke bepalingen van het land waar de regeling is vastgesteld. Dit wordt gerealiseerd door een begin te maken met wederzijdse erkenning van nationaal toezicht door middel van kennisgeving en samenwerking tussen bevoegde autoriteiten.

Daarnaast bevat de richtlijn diverse algemene prudentiële regels ten behoeve van de bescherming van de deelnemers (deskundigheid en goede reputatie van beheerders, voorwaarden voor de toegang tot de werkzaamheid, informatie die moet worden verstrekt aan de deelnemers en de pensioengerechtigden, beleggingsvoorschriften) naast voorschriften inzake de passiva van pensioenfondsen met inbegrip van de technische voorzieningen.

Rechtsbasis van het voorstel:

Artikel 47, lid 2, artikel 55 en artikel 95, lid 1 van het EU-Verdrag.

Subsidiariteitstoets, proportionaliteit, deregulering:

Positief. Op grond van de rechtsbasis heeft de Commissie bevoegdheid. Het voorstel beoogt de efficiency en de veiligheid van de bedrijfspensioenvoorzieningen te vergroten. Het voorstel is op dit moment vooral gericht op Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken. Voor de toekomst biedt het een kader waarbinnen de wellicht ook in andere landen nog tot ontwikkeling komende kapitaaldekkende pensioensystemen kunnen worden beoordeeld.

Het voorstel voldoet aan de eisen van proportionaliteit en deregulering en het laat ruimte voor verdere inkadering door de lidstaten.

Nederlandse belangen

Het richtlijnvoorstel kan in grote lijnen worden ondersteund.

Het is wenselijk dat de richtlijn van toepassing is op alle instellingen voor pensioenvoorziening.

NL ondersteunt het principe van een in beginsel kwalitatieve benadering van beleggingsvoorschriften (voldoen aan beginselen van veiligheid, kwaliteit, diversifikatie), onder adequaat toezicht. Hierdoor kan de NL situatie blijven zoals deze thans is. Voor het verdere verloop is het van belang dat dit principe overeind blijft.

NL staat positief tegenover de vrijheid van grensoverschrijdend beleggingsbeheer en bewaring. Dit is onder de NL regelgeving reeds mogelijk. Daarbij vormt aangrijpingspunt voor het toezicht de naleving door het bestuur van het pensioenfonds van de wettelijke bepalingen.

De vraag of sprake is van concurrentievervalsing met verzekeraars is een nationale zaak, en heeft de aandacht van het NL kabinet in het kader van de discussie over de taakafbakening en het dossier over Markt & Overheid. Daarnaast hebben de nevenactiviteiten van pensioenfondsen de aandacht van het kabinet, in het kader van de adviesaanvraag aan de SER over de nieuwe Pensioenwet.

NL staat in beginsel positief tegenover het uitgangspunt dat bij grensoverschrijdend deelnemerschap het sociale en arbeidsrecht van toepassing is van het land waar de regeling is vastgesteld. Er zijn aarzelingen of de voorstellen inzake de grensoverschrijdende activiteiten sporen met de verplichte aansluiting bij de pensioenregeling van de werkgever en de verplichtstelling ten aanzien van met name bedrijfstakpensioenfondsen.

De diverse voorschriften ten behoeve van de bescherming van de deelnemers zijn in grote lijnen in overeenstemming met de NL regelgeving.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)
Aanpassing van de Pensioen- en Spaarfondsenwet en wellicht van overige sociaal- en arbeidsrechtelijke bepalingen.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:
Co-decisie conform artikel 251 EU-verdrag.

Fiche 2: Criminaliteitspreventie ('Hippokrates')

Titel:

MEDEDELING van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake preventie van de criminaliteit in de Europese Unie; Beraad over gemeenschappelijke richtsnoeren en voorstellen voor een communautaire financiële steunverlening

Voorstel voor een BESCHIKKING van de Raad tot vaststelling van een programma voor stimulering, uitwisselingen, opleiding en samenwerking op het gebied van criminaliteitspreventie - Hippokrates

Datum Raadsdocument:
6 december.2000

nr. Raadsdocument
: 14245/00

nr. Commissiedocument
: COM(2000) 786 definitief

Eerstverantwoordelijke ministerie
: BZK in nauw overleg met JUST, i.o.m. FIN, BZ

Behandelingstraject in Brussel
:

Het voorstel werd reeds op 21 december 2000 en 12 januari 2001 besproken in de Mulidisciplinary Workinggroup on Organised Crime (MDW) en zal in komende vergaderingen van de MDW opnieuw aan de orde komen.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar) :


1 mln Euro per jaar (tweejarig programma)


Korte inhoud en doelstelling van het voorstel
:

De mededeling van de Commissie komt voort uit het op 1 mei 1999 in werking getreden Verdrag van Amsterdam en de conclusies 41 en 42 van de Europese Raad van Tampere, inzake de preventie van de georganiseerde of andere criminaliteit. In deze conclusies wordt onder meer aangegeven dat de mogelijkheid van een door de Gemeenschap gefinancierd programma zal worden onderzocht.

In de mededeling wordt ingegaan op zowel de preventie van de georganiseerde
als de
veel voorkomende
criminaliteit. In een aantal gevallen loopt de aandacht voor deze twee te onderscheiden categorieën door elkaar. Dit bemoeilijkt een goede beoordeling van het voorgestelde programma. Het preventieprogramma (inclusief preventieprojecten) betreft een tweejarig financieringsprogramma.

Naast de definiëring van de begrippen criminaliteit en preventie wordt in de mededeling op twee niveaus ingegaan op een aantal elementen van een Europese preventiestrategie:

de intensivering van het nationale preventiebeleid t.a.v. zowel de georganiseerde als de veel voorkomende criminaliteit, waarbij de reeds in internationaal verband in gang gezette uitwisseling van informatie en ervaringen dient te worden voortgezet;

een actie vanuit de Europese Unie, zonder in de plaats te treden van nationale, regionale of plaatselijke acties, waarbij de nadruk vooral wordt gelegd op thema's van algemeen belang.

Naar de mening van de Commissie kan een dergelijke strategie gerealiseerd worden door uit te gaan van de complementariteit van strafrechtelijke en preventieve benadering (in Nederland ook wel
bestuurlijke aanpak
genoemd). Met de strategie beoogde doelstellingen zijn:

minder gelegenheid tot criminaliteit bieden;

vermindering van factoren die het plegen van strafbare feiten en recidive in de hand werken;

slachtofferschap voorkomen;

onveiligheidsgevoel verminderen

bevorderen behoorlijk bestuur ('
good governance'
) en in het bijzonder corruptie voorkomen;

het voorkomen van infiltratie van de economische en maatschappelijke structuren door misdadige organisaties

Realisering van deze doelstellingen dient plaats te vinden middels een benadering gebaseerd op :

kennis inzake de betrokken criminaliteit

een multidisciplinaire aanpak

partnerschap.

Buiten een aantal andere voorstellen noemt de Commissie als belangrijkste element in de strategie de oprichting van een
Europees Forum voor de preventie van georganiseerde criminaliteit met als doel:

het structureren van werkzaamheden op het vlak van preventie

het opzetten van een netwerk van deskundigen

het bevorderen en coördineren van de dialoog inzake preventie op Europees niveau

De opzet van een (in een ander fiche nader toe te lichten) Europees netwerk inzake criminaliteitspreventie van stedelijke en jeugd- alsmede drugsgerelateerde criminaliteit (lees veel voorkomende criminaliteit) wordt in de mededeling door de Commissie ondersteund.

Rechtsbasis van het voorstel:
Artikel 34, lid 2, punt c VEU

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering
:

Subsidiariteit: positief. Transnationale samenwerking en uitwisseling van informatie kan beter op Europees niveau geïnitieerd en (uiteindelijk) gerealiseerd worden.

Proportionaliteit: positief.

Een beschikking is voor een dergelijk programma het juiste middel.

Deregulering: n.v.t.

Nederlandse belangen
:

Het feit dat in de Nederlandse situatie -zowel feitelijk als organisatorisch- onderscheid wordt gemaakt tussen de preventie van de georganiseerde criminaliteit
(ook wel 'bestuurlijke aanpak' genoemd) en de preventie van veel voorkomende criminaliteit
betekent dat de voorgestelde Europese aanpak op het vlak van de preventie van georganiseerde criminaliteit kan worden ondersteund.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)
: n.v.t.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure
: Raadplegingsprocedure.

Fiche 3: Visserij en armoedebestrijding

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europese Parlement over Visserij en armoedebestrijding

Datum raadsdocument:
16 november 2000

Nr. Raadsdocument:
13394/00

Nr. Commissiedocument
: COM(00)724 def

Eerstverantwoordelijke Ministerie
: BZ i.o.m. LNV, VROM, EZ en FIN

Behandelingstraject in Brussel:

Het document is gepresenteerd op de OS-Raad van 10 november 2000. Het verdere behandelingstraject ligt nog niet vast. Nederland zal voorstellen de Mededeling op de agenda van zowel de OS-Raad als de Visserijraad te plaatsen.

Consequenties voor EG-begroting in EURO per jaar
: Geen

Korte inhoud en doelstelling:

De mededeling besteedt aandacht aan visserij als onderdeel van het ontwikkelingsbeleid. Daarbij wordt onder andere het belang van visserij als bron van voedsel benadrukt en wordt in dat kader ingegaan op de vereiste mondiale aanpak ten aanzien van het duurzaam gebruik en beheer van visbestanden. De mededeling is bedoeld als een eerste bijdrage om de coherentie te verbeteren tussen het ontwikkelingsbeleid en het overige EU-beleid dat van invloed is op ontwikkelingslanden. Bij dat overige beleid moet gedacht worden aan handelsbeleid, milieubeleid, interne marktbeleid (consumentenbelangen), sociaal beleid (t.a.v. de traditionele visserijsector) en uiteraard het visserijbeleid. Er dient derhalve volgens de Commissie een balans gevonden te worden tussen de economische belangen van de ontwikkelingslanden en de mondiale milieubelangen aan de ene kant en de commerciële en sociale belangen van Europese consumenten en vissers aan de andere kant. Voor de landen waarmee de EU geen akkoorden heeft specificeert de mededeling het ontwikkelingsbeleid en formuleert een lijst met actiepunten. Die actiepunten zijn gericht op het versterken van duurzaamheid (ook in regionaal verband), participatie van de civil society
en een op armoedebestrijding gericht nationaal sectorbeleid voor de visserij. De mededeling erkent dat een hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) nodig is, vooral ten aanzien van de externe visserijakkoorden, om ook de beleidsdoelen van het ontwikkelingsbeleid te verwezenlijken. Het gaat daarbij met name om de bedreiging van traditionele lokale visserij in ontwikkelingslanden en om de kwaliteit van het management van de visbestanden. De in het kader van de visserij-akkoorden afgesproken interventies dienen volgens de mededeling te zijn vastgesteld op basis van een ex ante-evaluatie en dienen te passen in de algemene strategie van het betreffende land ten aanzien van armoedebestrijding. Visserijorganisaties in ontwikkelingslanden dienen bij het opstellen van de akkoorden te worden betrokken.

Rechtsbasis van het voorstel:

Niet van toepassing, het betreft een mededeling. De rechtsbasis voor eventuele voorstellen die uit de Mededeling voortkomen is Art. 3(2) EUV en art. 178 EGV.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Subsidiariteit: positief.

Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid behoort (op basis van art. 32 van het EG-Verdrag) tot de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap.

Ten aanzien van de doelstellingen voor optreden in landen waarmee de EG geen visserijovereenkomsten heeft, maar waar visserijontwikkeling deel uit maakt van de ontwikkelingsprioriteiten, is de Mededeling niet strijdig met het subsidiariteitsbeginsel; visserijontwikkeling is onderdeel van het verdrag met de ACS-landen en wordt deels gefinancierd uit het Europees Ontwikkelingsfonds.

Proportionaliteit, deregulering: positief

Nederlandse belangen

Nederland heeft zowel een handels-, een visserij- als een ontwikkelingsbelang. Nederland importeert en verwerkt veel vis en visproducten (o.a. vismeel). Voor de Nederlandse trawlers vormen de vangsten in de wateren van Mauritanië en Marokko sinds het vertrek van de Russische schepen een substantieel deel van de totale vangsten. Het Nederlandse ontwikkelingsbeleid richt zich met name op coherentie tussen het ontwikkelingsbeleid van de EU en het overige EU-beleid. Ook de armoedefocus van de Mededeling is in overeenstemming met het Nederlands ontwikkelingsbeleid.

Consequenties voor de nationale regelgeving en beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO / VNG):
Geen

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:
In dit stadium geen (Mededeling).

Fiche 4: Hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen

Titel:

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende acties op het gebied van de hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen in de ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië

Datum Raadsdocument:
17 januari 2001

nr. Raadsdocument:
5410/01

nr. Commissiedocument:
COM(2000) 831

Eerstverantwoordelijke ministerie
: BZ i.o.m. FIN, JUST

Behandelingstraject in Brussel:

Document wordt behandeld in de Raadswerkgroep Ontwikkelingssamenwerking alsmede in de Raadswerkgroep Azië/Oceanië, en zal vervolgens waarschijnlijk voorliggen aan de OS-Raad.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar) :

De acties ten behoeve van ontwortelde bevolkingsgroepen worden gefinancierd uit de begrotingsartikelen B7-302 (Azië) en B7-312 (Latijns-Amerika). De vastleggingskredieten voor begrotingslijn B7-302, die elk jaar in de begrotingsprocedure worden vastgesteld, worden geraamd op 40 miljoen Euro per jaar t/m 2006, waarvan 2 miljoen Euro om de drie jaar voor de financiering van de deskundigen voor de plaatselijke coördinatie van de acties. Voor begrotingslijn B7-312 zijn geen vastleggingskredieten geraamd, omdat verwacht wordt dat de komende jaren geen gebruik zal worden gemaakt van deze begrotingslijn, gezien de vorderingen in het democratiserings- en pacificatieproces in de Latijns-Amerikaanse landen.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel
:

De Commissie doet een voorstel voor een nieuwe Verordening voor acties op het gebied van de hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen (vluchtelingen, ontheemden, gerepatrieerden en gedemobiliseerde oud-strijders) in de ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en Azië. De Commissie komt met het voorstel voor een nieuwe Verordening omdat de vorige Verordening (EG) nr. 443/97 op 31 december 1999 verstreken is. Deze Verordening werd bij Verordening nr. 1880/2000 van 17 juli 2000 tot en met 31 december 2000 verlengd om de acties voort te kunnen zetten. Thans is er geen juridisch instrument voor deze acties voorhanden.

De onder de voorgestelde Verordening vallende steunmaatregelen zijn hoofdzakelijk bedoeld voor de tussenfase van rehabilitatie tussen de humanitaire behoeften in crisissituaties en meer structurele vormen van ontwikkelingssamenwerking. De steunmaatregelen zijn erop gericht de ontwortelde bevolkingsgroepen in staat te stellen in hun eigen onderhoud te voorzien en te (her)integreren in de maatschappij. De voorgestelde nieuwe Verordening heeft een looptijd van onbepaalde duur.

Rechtsbasis van het voorstel:

De Commissie baseert de Verordening op artikel 179 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap m.b.t. het samenwerkings- en ontwikkelingsbeleid.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering
:

Subsidiariteit: in principe positief. Het is goed dat de Commissie in het totaalpakket aan steunmaatregelen ook geld beschikbaar stelt voor rehabilitatie, de overgangsfase tussen het moment waar noodhulp ophoudt en het moment waarop overgegaan kan worden op meer structurele vormen van ontwikkelingssamenwerking.

Proportionaliteit: positief.

Nederlandse belangen
:

Voor Nederland is het van belang dat de Commissie ontwortelde bevolkingsgroepen kan ondersteunen. Met name in het kader van de door Nederland sterk gestimuleerde 'High Level Working Group Asiel en Migratie' (HLWG) zouden delen van actieplannen kunnen worden gefinancierd uit de bij deze verordening behorende budgetlijn. Tevens acht Nederland het noodzakelijk dat het grote aantal Verordeningen en budgetlijnen die betrekking hebben op externe hulp gestroomlijnd wordt.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG):
n.v.t.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure
:

Sinds het Verdrag van Amsterdam geldt de co-decisieprocedure voor zaken die ontwikkelingssamenwerking betreffen. Het EP heeft dus het recht van co-decisie voor deze verordening.

Fiche 5: Zwemwaterbeleid

Titel:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad m.b.t. ontwikkeling van een nieuw zwemwaterbeleid

Datum Raadsdocument
: 12 januari 2001

nr. Raadsdocument
: 5217/01 ENV 17

nr. Commissiedocument
: COM(2000) 860 def

Eerstverantwoordelijke ministerie
: VROM in nauw overleg met V& W, i.o.m. LNV, VWS, BZ

Behandelingstraject in Brussel
:

De Mededeling wordt in de Raadswerkgroep Milieu besproken en staat geagendeerd voor de Milieuraad van 8 maart 2001

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar) : geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel
:

De Mededeling geeft een globaal idee van de verwachte inhoud en gevolgen van een herziene richtlijn. Doel van de onderhavige Mededeling is een open inspraakronde met alle belanghebbenden tot stand te brengen over een nieuwe zwemwaterrichtlijn. De huidige zwemwaterrichtlijn (Rl 76/160/EEG) dient te worden aangepast op aspecten als stand der techniek, normstelling, communicatie, rapportage etc.

De inspraak zal door de Commissie in aanmerking worden genomen bij het opstellen van een nieuwe zwemwaterrichtlijn. De aanneming van het voorstel door de Commissie staat gepland voor juni/juli 2001.

De Mededeling zet de contouren van de toekomstige richtlijn uiteen. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de sterke kanten en problemen van de kwaliteitszorg voor het zwemwater. De nieuwe richtlijn schept een kader voor de verdere verbetering van de zwemwaterkwaliteit. Hierin zullen de laatste technologische ontwikkelingen worden toegepast en ligt de nadruk op het versterken van het gebruik van informatie en participatie van het publiek.

Met betrekking tot de werkingssfeer van de nieuwe zwemwaterrichtlijn: deze zal een combinatie van inspannings- en resultaatsverplichtingen bevatten. De controle van de waterkwaliteit is resultaatgericht, de aanpak door middel van maatregelen is inspanningsgericht. Relevante vervuilingsbronnen zullen in het stroomgebiedbeheersplan ingevolge de kaderrichtlijn water worden vastgelegd en aangepakt.

Rechtsbasis van het voorstel:

Het betreft een mededeling; een evt hieruit voortvloeiend voortel voor regelgeving zal gebaseerd zijn op artikel 175, lid 1 EGV

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering
:

Positief: de nieuwe zwemwaterrichtlijn zal bijdragen aan uniforme waterkwaliteitseisen voor het zwemmen in oppervlaktewater en kustwater in de lidstaten. Het gaat om een herziening van een reeds bestaande richtlijn.

Nederlandse belangen
:

Nederland staat positief tegenover een geactualiseerde zwemwaterrichtlijn. Belangrijk voor Nederland is dat aan de verplichtingen die voortvloeien uit een nieuwe zwemwaterrichtlijn kan worden voldaan. De Mededeling kondigt nu een resultaatsverplichting aan. Met de mogelijkheid dat het uiteindelijk een resultaatsverplichting kan worden, moeten de in de toekomstige richtlijn op te nemen normen in redelijkheid haalbaar zijn in de praktijk.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Voorals nog niet aan de orde, het betreft een mededeling.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure
:

Het EP heeft besloten op de Mededeling geen actie te ondernemen. De nieuwe zwemwaterrichtlijn zal gebaseerd worden op art 175 EG. Dit betekent een co-decisie procedure voor het EP.

Fiche 6: Gevaarlijke stoffen en preparaten

Titel:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vierentwintigste wijziging van richtlijn 76/769/EEG van de Raad inzake beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (pentabroomdifenylether)

Datum Raadsdocument
: 23 januari 2001

nr. Raadsdocument
: 5616/01

nr. Commissiedocument
: COM(2001) 12 def.

Eerstverantwoordelijke ministerie
: VROM i.o.m. VWS, EZ

Behandelingstraject in Brussel
: Nog niet bekend.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar) : geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel
:

Het voorstel beoogt een totaal verbod op het gebruik van pentabroomdifenylether als brandvertrager in producten te verwezenlijken alsmede het op de markt brengen van de stof in concentraties van meer dan 0,1 massaprocent te verbieden.

Rechtsbasis van het voorstel:

Artikel 95 van het EU-verdrag.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering
:

Het onderhavige voorstel is volledig conform het proportionaliteitsbeginsel omdat het voorziet in een aanpassing van de stoffenverbodsrichtlijn, die geïnitieerd is door de risicobeoordelingsprocedure voor bestaande stoffen. Aangezien het hier zuiver en alleen gaat om beperkingen voor handel en gebruik van stoffen en producten is het correct dat hiervoor de stoffenverbodsrichtlijn als basis wordt gebruikt.

Nederlandse belangen
:

De Nederlandse belangen zijn met het onderhavige voorstel gediend. Nederland heeft reeds eerder aangegeven een verbod op deze stof te wensen. Het belang van het Nederlandse bedrijfsleven is daarbij evenwel dermate doorslaggevend geweest dat geen nationale maatregelen zijn getroffen in afwachting van Europese Maatregelen. Er is nationaal volstaan met een jaarlijkse monitoring van het gebruik van de onderhavige stof door het Nederlandse bedrijfsleven. Door de komst van geharmoniseerde Europese maatregelen wordt het belang van het Nederlandse bedrijfsleven niet anders geraakt dan dat van het bedrijfsleven in de overige EU-lidstaten, zodat geen marktverstoring zal optreden.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Geen andere consequenties dan implementatie door middel van een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen en handhaving van die maatregel door de Inspectie Milieuhygiëne en de Keuringsdienst van Waren.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure
: Co-decisieprocedure.

Fiche 7: Bestrijding mensenhandel / kinderpornografie

Titel:

a) Ontwerp-kaderbesluit van de Raad inzake de bestrijding van de mensenhandel

b) Ontwerp-kaderbesluit van de Raad ter bestrijding van de seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie

Datum Raadsdocumen:
15 januari 2001

nr. Raadsdocument
: 5206/01 DROIPEN 2

nr. Commissiedocument
: COM (2000) 854 def.

Eerstverantwoordelijke ministerie
: JUST i.o.m. VWS, SZW

Behandelingstraject in Brussel
:

Werkgroep materieel strafrecht. Tevens is het onderwerp besproken tijdens de informele JBZ-Raad van 8 en 9 februari. Er is nog niets bekend over evt. besluitvorming tijdens het Zweedse voorzitterschap.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar) : Voor zover nu valt te overzien geen.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel
:

De Commissie heeft op het terrein van de bestrijding van seksueel misbruik en geweld twee voorstellen voor kaderbesluiten gedaan, één inzake bestrijding van mensenhandel en één inzake bestrijding van seksuele exploitatie van kinderen en kinderpornografie.

Deze kaderbesluiten beogen de strafrechtelijke wetgeving op deze terreinen te harmoniseren en een bijdrage te leveren aan versterking van efficiënte justitiële en politiële samenwerking. De beide besluiten dienen het gemeenschappelijk optreden van 24 februari 1997 inzake dezelfde onderwerpen (PB nr. L 63, d.d. 4 maart 1997) te vervangen.

De Commissie constateert dat al veel in gang is gezet in Europa en daarbuiten op deze terreinen.

De Commissie is evenwel van oordeel dat verschillen en discrepanties in wetgeving en praktijk binnen Europa goede justitiële en politiële samenwerking in de weg staan.

De Commissie is van oordeel dat de hoofdreden van het mislukken van de implementatie van het gemeenschappelijk optreden is gelegen in de afwezigheid van gemeenschappelijke definities, strafbaarstellingen en sancties in de strafrechtelijke wetgeving in de lidstaten.

De beide kaderbesluiten dienen een oplossing te bieden voor deze onbevredigende gang van zaken.

De kaderbesluiten verplichten de lidstaten doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende strafrechtelijke sancties te nemen tegen de daarin omschreven strafbare feiten. In de besluiten wordt daartoe een reeks van minimum maximum straffen voorgesteld. De lidstaten dienen tevens te voorzien in de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen.

Rechtsbasis van het voorstel:
Artikelen 29, 31, onderdeel e, en 34, tweede lid VEU

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering
:

Twijfelachtig. Toelichting: Nederland neemt op zich een positieve grondhouding aan tegenover initiatieven die moeten resulteren in een grotere harmonisatie van wetgeving. Nederland heeft evenwel enige twijfel of harmonisatie van wetgeving soulaas zal bieden voor de geconstateerde gebreken.

In de toelichting op de ontwerp-besluiten ontbreekt het aan een beschrijving van wat er van de implementatie van het gemeenschappelijk optreden (wél) is terecht gekomen. Voor een goede beoordeling van (de opportuniteit van) de initiatieven van de Commissie is het wenselijk dat die resultaten beschikbaar zijn.

Er zijn tal van internationale instrumenten op het onderhavige terrein die tot uitvoering(swetgeving) zullen leiden. Te denken valt bij voorbeeld aan het reeds genoemde gemeenschappelijk optreden van 1997, de Haagse Verklaring van februari 1997 inzake vrouwenhandel, het protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderporno bij het Verdrag van de rechten van het kind, het protocol inzake mensenhandel bij het Verdrag inzake transnationale georganiseerde criminaliteit, het ILO-verdrag betreffende het verbod en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid en de bijna voltooide Convention on Crime in Cyberspace.

In het kader van de Raad van Europa wordt thans gewerkt aan een draft recommendation on the protection of children against sexual exploitation

Het gaat in dezen om de vraag wat de toegevoegde waarde is van de commissievoorstellen naast de reeds geïmplementeerde en nog te implementeren instrumenten.

Nu er al andere internationale instrumenten ontwikkeld zijn of in ontwikkeling zijn, is enige behoedzaamheid op haar plaats bij de besluitvorming om kostbare tijd en energie te steken in de ontwikkeling van weer nieuwe instrumenten - met weer andere definities.

Nederlandse belangen
:

Mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen, waaronder kinderpornografie zijn zeer ernstige feiten, omdat de menselijke integriteit steeds in het geding is.

De bestrijding van deze vormen van seksueel misbruik en geweld hebben daarom prioritaire aandacht in Nederland.

Op 1 oktober 2000 is de wet inzake opheffing algemeen bordeelverbod in werking getreden. Daarin zijn de strafbepalingen inzake uitbuiting van prostitutie aangescherpt. Nederland heeft een nationale rapporteur mensenhandel ter uitvoering van de Haagse verklaring van februari 1997 inzake richtlijnen voor de bestrijding van vrouwenhandel. Het is wenselijk dat EU partners die nog geen nationale rapporteur hebben, overgaan tot de aanwijzing daarvan.

Nederland heeft een Nationaal actieplan aanpak seksueel misbruik van kinderen
ter uitvoering van de nota van juli 1999 inzake bestrijding van seksueel misbruik van en seksueel geweld tegen kinderen

Nederland heeft wetgeving in voorbereiding waarin het oogmerk van mensenhandel wordt uitgebreid tot andere vormen van seksuele dienstverlening.

Nederland heeft wetgeving in voorbereiding die bepalingen inzake seksueel misbruik van kinderen aanscherpt (verhoging van de leeftijd van 16 tot 18 jaar bij kinderporno; strafbaarstelling van virtuele kinderporno; het gebruik van een minderjarige voor andere seksuele diensten dan prostitutie; uitbreiding jurisdictie tot buiten Nederland gepleegde strafbare feiten door niet Nederlanders die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats hebben).

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Aanvaarding van de kaderbesluiten leidt tot aanpassing van het Wetboek van Strafrecht en dienovereenkomstig van het opsporings- en vervolgingsbeleid.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure
: Raadpleging

Fiche 8: Oprichting EUROJUST

Titel:

Ontwerp-besluit van de Raad betreffende de oprichting van de eenheid Eurojust

Datum Raadsdocument
: 24 november 2000

nr. Raadsdocument
: 13847/00

nr. Commissiedocument
: COM(00)746 def

Eerstverantwoordelijke ministerie
: JUST i.o.m. BZK en BZ

Behandelingstraject in Brussel
:

Besprekingen vinden thans plaats in de werkgroep strafrechtelijke samenwerking. Uitgaande van de afspraken gemaakt in Tampere wordt ernaar gestreefd om het rechtsinstrument eind 2001 gereed te hebben.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar) : n.v.t.

De Gemeenschap zal de beheers- en apparaatskosten dragen (zie art. 41 VEU). Deze zullen afkomstig zijn uit categorie 5 van de EG-begroting.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel
:

Rechtsinstrument, strekkende tot oprichting van de eenheid Eurojust. Eurojust wordt belast met (het verbeteren van) de coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten bij opsporing en vervolging van zware (in het bijzonder georganiseerde) criminaliteit waarbij twee of meer lidstaten betrokken zijn.

Vooruitlopend op het definitieve Eurojust zal per 1 maart 2001 een "voorlopige eenheid Eurojust" van start gaan.
Het besluit daartoe is op 14 december 2000 vastgesteld door de Raad. De ervaringen die worden opgedaan met de voorlopige eenheid kunnen mede een rol spelen in de besprekingen over het definitieve Eurojust.

Rechtsbasis van het voorstel:
artikel 31 VEU

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering
:

Positief. Het ontwerp-besluit vloeit voort uit de door de Europese Raad van Tampere reeds geconstateerde nodzaak om georganiseerde criminaliteit in communautair kader te bestrijden. De gekozen vorm van optreden van de Gemeenschap is onder de huidige omstandigheden de meest realistische.

Nederlandse belangen
:

Nederland hecht grote waarde aan de oprichting van Eurojust, om in navolging van de oprichting van Europol voor de politie, ook op het terrein van de justitiële samenwerking bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te verbeteren. Belangrijk aspect is ook het tot stand brengen van een betere coördinatie van de opsporing en vervolging van vormen van zware (georganiseerde) criminaliteit die twee of meer lidstaten raakt. Eurojust kan daarbij in het bijzonder gebruik maken van analyses van Europol.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)
: n.v.t.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure
: Raadplegingsprocedure (art 39 EUV)

Fiche 9: Publieke inspraak milieuplannen en -programma's

Titel:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot een voorziening in publieke inspraak met betrekking tot de opstelling van plannen en programma's betreffende het milieu en tot wijziging van de Richtlijnen van de Raad 85/337/EEG en 96/61/EG

Datum Raadsdocument
: 18 januari 2001

nr. Raadsdocument
: 5657/01

nr. Commissiedocument
: COM (2000) 839 def

Eerstverantwoordelijke ministerie
: VROM i.o.m. EZ, V&W, VWS, LNV, JUST, BZ

Behandelingstraject in Brussel
:

Eerste behandeling tijdens de Milieuraad in maart 2001, streven naar een gemeenschappelijk standpunt tijdens de Milieuraad in juni 2001.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar) : n.v.t

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel
:

Het belang van het bevorderen van publieke inspraak bij milieubesluitvorming werd op internationaal niveau erkend in het Verdrag van de VN/ECE betreffende toegang tot informatie, publieke inspraak en toegang tot de rechter inzake milieu-aangelegenheden ("het Verdrag van Aarhus"), dat de Gemeenschap op 25 juni 1998 heeft ondertekend en dat ook door alle Lidstaten is ondertekend. De Gemeenschap is voornemens het verdrag te ratificeren zodra de relevante bepalingen van het Gemeenschapsrecht zijn afgestemd met de bepalingen van het Verdrag. Het onderhavige voorstel voor een richtlijn strekt daartoe.

Afstemming van de bestaande Gemeenschapswetgeving op artikel 6 van het Verdrag van Aarhus vereist de wijziging van de MER- en de IPPC-richtlijn. Voorts is de Commissie er voorstander van alle bepalingen die nodig zijn om de bestaande wetgeving op de artikelen 6 en 7 van het Verdag van Aarhus af te stemmen in één richtlijn te bundelen.

Rechtsbasis van het voorstel:
artikel 175 EG-Verdrag

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering
:

Positief. Burgers, NGO's en het publiek in het algemeen moeten overal in de Gemeenschap onder dezelfde basisvoorwaarden aan milieubesluitvorming kunnen deelnemen. Dit kan alleen door communautair optreden bereikt worden.

Gelet op het EG-Verdrag heeft de Gemeenschap onder meer tot taak het bevorderen van een hoog niveau van milieubescherming (art.2). Bredere publieke inspraak draagt bij tot een grotere bekendheid met milieukwesties en is aldus bevorderlijk voor de bescherming en de kwaliteit van het milieu in de gemeenschap. Teneinde de in artikel 2 genoemde doelstelling te bereiken heeft de Gemeenschap al heel wat milieuwetgeving ontwikkeld. De richtlijn inzake milieu-effectbeoordeling (MER-richtlijn) en de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en beoordeling van verontreiniging (IPPC-richtlijn) bevatten reeds bepalingen die betrekking hebben op voorlichting en raadpleging van het publiek voordat relevante beslissingen worden genomen. Deze richtlijnen dienen overeenkomstig het verdrag van Aarhus te worden aangepast. Ook dient publieke inspraak bij het opstellen van plannen en programma's in een aantal andere richtlijnen te worden verbeterd conform het Verdrag van Aarhus. Onderhavig voorstel beoogt dat basisprocedures betreffende publieke inspraak in alle Lidstaten consistent zijn en binnen de Gemeenschap op dezelfde wijze worden toegepast. Het voorstel voorziet in een minimum-verplichting die vereist is en laat
-overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel de uitwerking hiervan over aan de Lidstaten.

Ingeval de Gemeenschap niet optreedt kan zij het Verdrag van Aarhus niet ratificeren en aldus niet aan haar internationale verplichtingen voldoen.

Nederlandse belangen
:

Nederland hecht groot belang aan een ruime toegang voor het publiek binnen de EU tot milieu-informatie, publieke inspraak en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden. Door onderhavig voorstel worden de bepalingen betreffende publieke inspraak uit het Verdrag van Aarhus, dat ook door Nederland is ondertekend, op uniforme wijze binnen de Gemeenschap geïmplementeerd.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Indien het richtlijnvoorstel ongewijzigd wordt aangenomen, heeft het voorstel gevolgen voor de Nederlandse wetgeving. Dit is echter afhankelijk van de reactie met name op het punt van het waarborgen van publieke inspraak bij het opstellen van plannen en programma's. Als de Nederlandse punten goed worden overgenomen in het uiteindelijke voorstel lijkt de nationale wetgeving op hoofdlijnen overeen te komen met het richtlijnvoorstel.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure
: art. 251 EG-Verdrag (co-decisie).

Fiche 10: Zesde MAP

Titel:

Zesde Milieuactieprogramma: "Milieu 2010: Onze toekomst, onze keuze"

Datum Commissiedocument
: 24 januari 2001

nr. Raadsdocument
: nog niet bekend

nr. Commissiedocument
: COM (2001)31 def

Eerstverantwoordelijke ministerie
: VROM i.o.m. LNV, VWS, V&W, Fin, EZ, BZ

Behandelingstraject in Brussel
: RWG Milieu

Milieuraad 8 maart: openbaar oriënterend debat

Milieuraad 7 en 8 juni: Gemeenschappelijk Standpunt

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar) : N.v.t.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel
:

De Commissie heeft deze Mededeling betreffende het 6 MAP en het voorstel voor het besluit tot vaststelling van het 6 MAP aangenomen op 24 januari jl.. Het Besluit over het programma zal uiteindelijk moeten worden aangenomen door de Raad en het Europese Parlement in co-decisie. Het Zweedse Voorzitterschap hoopt tijdens de Milieuraad van 7-8 juni hierover een Gemeenschappelijk Standpunt te bereiken. Tijdens de Milieuraad van 8 maart zal er een openbaar oriënterend debat plaats vinden.

Met de voorloper van dit programma, het 5
Milieuactieprogramma (1992-2000) '
Towards Sustainability
', zijn nieuwe maatregelen genomen en is het tot een bredere verbintenis gekomen tot integratie van milieu in andere sectoren. De algemene evaluatie, de zgn. '
Global Assessment'
, van het programma concludeerde dat, hoewel er vooruitgang is geboekt bij het terugdringen van de vervuilingsniveaus op sommige terreinen, er problemen blijven bestaan en dat het milieu verder zal worden aangetast, tenzij:

meer vooruitgang zou worden geboekt bij de tenuitvoerlegging van milieuwetgeving in de lidstaten;

integratie van milieuoverwegingen in het economische en sociaal beleid dat tot belastende activiteiten voor het milieu leidt, zou worden verbeterd en versterkt;

belanghebbenden en burgers zich meer betrokken zouden voelen bij inspanningen ter bescherming van het milieu;

een nieuwe impuls zou worden gegeven aan maatregelen gericht op het aanpakken van een aantal ernstige en hardnekkige milieuproblemen alsmede van een aantal problemen die thans ontstaan.

Deze conclusies vormen de context voor de strategische doelstellingen van het 6
MAP.

Het 6
MAP vormt een integraal deel (de milieupijler, naast de sociale en economische pijler) van de EU-Duurzaamheidsstrategie. Deze strategie is bedoeld om binnen de EU meer duidelijkheid te krijgen in de richting van de World Conference on Sustainable Development
in 2002. Het programma legt de belangrijkste prioriteiten en doelstellingen voor het milieubeleid vast voor de komende vijf tot tien jaar en zet uiteen welke maatregelen moeten worden genomen.

Onder de kop 'Strategische benadering om milieudoelstellingen te verwezenlijken' noemt het 6
MAP:

implementatie van bestaande milieuwetgeving

integratie van milieu in andere beleidsterreinen

samenwerking met de markt

individuele burgers

beslissingen aangaande planning en beheer op het gebied van ruimtelijke ordening

Als Vier prioriteitsgebieden identificeert het 6
MAP:

Klimaatverandering

Natuur en biodiversiteit

Milieu en gezondheid

Duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en afvalbeheer

Rechtsbasis van het voorstel:
Een voorstel dat uit de mededeling voortvloeit heeft als rechtsbasis artikel 175, lid 3 EGV.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering
:

Positief, de doelstellingen van het EU Milieubeleid worden sinds de jaren 70 in actieprogramma's gepresenteerd. De voorloper, het 5 Milieuactieprogramma liep eind 2000 af.

Nederlandse belangen
:

De Nederlandse belangen zijn groot. De totstandkoming van het 6 MAP loopt wat tijd betreft vrijwel parallel met de totstandkoming van het 4 Nationaal Milieubeleidsplan (NMP-4). In de voorbereidingsfase van het voorliggende Commissievoorstel is er dan ook regelmatig contact geweest met de Europese Commissie. Het is belangrijk dat het 6 MAP aansluit bij het NMP-4, omdat deze beide programma's elkaar kunnen en moeten ondersteunen.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG))
: n.v.t.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure
:

Besluitvorming over de uit de mededeling voortvloeiende besluiten geschiedt op basis van co-decisieprocedure met het EP

Kenmerk
DIE-133/01
Blad /1

1 Kamerstukken II 1999/2000, 26 690, nr 4



2 kamerstukken II 1998.99, 26 690, nr 2



3 Zie Kamerstuk 22 112, nr 171, fiche 3

===