De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
VVM 01.568
datum
19-02-2001
onderwerp
Stand van zaken BSE
doorkiesnummer
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Hierbij doe ik u, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in vervolg op de brief van 24 januari j.l. (Kamerstukken II, 2000-2001, 24 668, nr. 52), nadere informatie toekomen omtrent de stand van zaken over BSE.
up
datum
19-02-2001
kenmerk
VVM 01.568
bijlage
Gelet op de agenda van de komende Landbouwraad van 26 en 27 februari
a.s. zal ik allereerst ingaan op de voorstellen van de Europese
Commissie. Daarna zullen de import uit derde landen en de uitkomsten
van het Permanent Veterinair Comité (PVC) aan de orde komen.
Vervolgens zal ik aandacht besteden aan de situatie in Nederland. Ik
zal daarbij ingaan op de actuele maatregelen omtrent veevoer, de
aanscherpingen op het gebied van I&R, de situatie met het
BSE-testprogramma en de recente BSE-gevallen.
Inhoud van de Commissievoorstellen
De Europese Commissie heeft een pakket technische maatregelen
voorgesteld om de markt voor rundvlees te ondersteunen en om het
aanbod op termijn enigszins te beperken, een zogenaamd 7-punten plan.
De voorstellen zien er als volgt uit:
1. om in aanmerking te komen voor de dierpremies moeten producenten
voldoende grond hebben. Op dit moment krijgen zij premies tot een
maximum van 2 grootvee-eenheden per hectare land. De Commissie
stelt voor om de eis aan de veehouders op dit punt strenger te
maken door de grens te verlagen tot 1,8 GVE per hectare. Dit
betekent een stimulans in de richting van een meer extensieve
rundveehouderij.
2. in principe kunnen bedrijven slechts premies krijgen tot een
maximum van 90 runderen per bedrijf. Lidstaten zijn evenwel
gemachtigd op grond van objectieve criteria hiervan af te wijken.
De Commissie stelt voor die uitzondering te schrappen, waardoor
bedrijven dus voor minder dieren een premie zullen ontvangen.
3. om de biologische landbouw een steuntje in de rug te geven wordt
voorgesteld om toe te staan dat op braakgelegde akkerbouwgrond
zaaddragende leguminosen, zoals klaver, voor veevoer worden
geteeld.
4. voor het aantal stierenpremies geldt een globaal plafond per
lidstaat. Niet alle lidstaten putten dit maximum aantal
premierechten helemaal uit. Nederland kan bijvoorbeeld op basis
van een historische referentie maximaal 158.000 stierenpremies aan
veehouders uitbetalen. Door de sterke teruggang in de Nederlandse
stierenhouderij worden er jaarlijks niet meer dan 75 à 80.000
premies aangevraagd. De Commissie stelt voor om de globale
plafonds te vervangen door individuele plafonds die gebaseerd zijn
op de werkelijk uitbetaalde premies in de afgelopen jaren aan de
betreffende bedrijven. In Nederland zou dit neerkomen op 84.000
stierenpremies. Met deze exercitie haalt de Commissie de
niet-gebruikte stierenpremies weg waardoor de productie in de
toekomst niet meer kan groeien.
5. de zoogkoeienpremie mag op dit moment ook worden gegeven aan
maximaal 20% vaarzen per producent. In het voorstel staat dat de
aanvraag per producent uit tenminste 20 en ten hoogste 40% vaarzen
moet bestaan. De gedachte hierachter is dat een boer minder
zoogkoeien houdt en meer vaarzen afmest voor de slacht waardoor er
op den duur minder kalveren geboren worden en daarmee de
rundvleesproductie vermindert.
6. de normale interventie met behulp van inschrijvingen is beperkt
tot 350.000 ton per jaar. De Commissie stelt voor om dit maximum
voor dit jaar en volgend jaar te schrappen. Daarmee wordt de
prijsondersteuning op een hoger niveau gehouden dan anders het
geval zou zijn (namelijk vangnetniveau, hetgeen ruim 20% lager
ligt)
7. de Commissie stelt voor om het opkoopprogramma voor 30+-runderen
dat op 30 juni aanstaande afloopt te verlengen tot het einde van
het jaar. Aan de Lidstaten wordt de keus gelaten het vlees voor
destructie aan te bieden, of het op te slaan en het op een later
tijdstip weer op de markt te brengen. In dit voorstel is de
mogelijkheid voor derogatie niet langer aanwezig.
De financiering van deze maatregel is 70% EU en 30% nationaal. Bij de rest van het beleid hoort 100% EU-financiering.
Beoordeling van het pakket
Met het pakket beoogt de Commissie het evenwicht op de rundvleesmarkt
te herstellen. De huidige crisis op de markt is ontstaan doordat door
het voorkomen van BSE bij runderen, consumenten hun vertrouwen in de
veiligheid van rundvlees verloren. Een transparant en streng Europees
beleid ten aanzien van BSE en een goede uitvoering en communicatie
daarover in de Lidstaten, is daarom de beste remedie tegen de huidige
problemen.
Omdat de verwachting is dat de consumptie van rundvlees evenwel nog
wel enige tijd op een lager niveau zal blijven, is het daarnaast nodig
om extra maatregelen te nemen.
Een aantal maatregelen uit het pakket van de Europese Commissie
beoordeel ik positief. Het betreft de voorstellen betreffende:
* de eis tot verdergaande extensivering door de grens te verlagen
van 2,0 GVE tot 1,8 GVE per hectare;
* de mogelijkheid tot teelt van biologische teelten op braakgrond;
* het omzetten van nationale quota voor stierenpremies in
individuele quota en
* de verplichting tot het houden van meer vaarzen om in aanmerking
te komen voor zoogkoepremies.
Ernstige bezwaren heb ik tegen de volgende onderdelen van de
voorstellen:
* het schrappen van de limiet bij interventie. Met deze maatregel
wordt het mogelijk veel grotere hoeveelheden rundvlees uit de
markt te halen, dan nu in de regelgeving is voorzien. Bovendien
gebeurt dat tegen een veel hogere prijs dan wanneer op vangnet
niveau geïntervenieerd wordt en zijn derhalve de kosten hoog. Dit
terwijl in Agenda 2000 juist is voorzien om vanaf 1 juli 2002
interventie te vervangen door een regeling waarbij enkel nog steun
gegeven wordt voor particuliere opslag;
* het verlengen van het opkoopprogramma voor destructie dan wel als
alternatief het opslaan van vlees. Een dergelijke maatregel draagt
niet bij aan het herstellen van het vertrouwen van consumenten in
rundvlees. Het op peil houden van de vleesprijzen zowel via
interventie als opkoop- beletten in de eerste plaats dat door
lagere prijzen de consumptie van rundvlees wordt bevorderd.
Bovendien zijn de maatregelen uiterst kostbaar, en is het nog maar
de vraag of op termijn voor het vlees een normale afzet is te
vinden. Als dat niet het geval is, zullen ze voor langere tijd
'boven de markt' blijven hangen, en aldus een negatieve invloed
hebben op de prijzen in de toekomst.
Ik acht het van groot belang in plaats van extra opkoop en interventie
van rundvlees, deze mogelijkheden juist te beperken waardoor via het
reguliere proces van vraag en aanbod (lagere prijs) alsnog het
overschot kan worden weggewerkt. Daarmee wordt de marktwerking
versterkt. Alternatieve maatregelen die dat kunnen realiseren, zijn
onder andere:
* het aanscherpen van de condities aan bestaande premies. Daarbij
kan worden gedacht aan extra extensiveringseisen, het verplicht
vroeger slachten dan wel het schorsen of korten van premierechten;
* het verlagen van het geslacht gewicht van voor interventie in
aanmerking komende dieren: het langer aanhouden en op een hoger
gewicht afmesten van stieren en ossen dient tegengegaan te worden
door scherpere interventie-eisen;
* het vervroegd laten vervallen van de normale interventie en het
vervroegd extra verlagen van de prijsniveaus voor de
vangnetinterventie, zoals in Agenda 2000 is besloten per 1 juli
2002. Dit houdt feitelijk in dat de invoering van de maatregelen
uit Agenda 2000 (prijsverlaging en stoppen interventie), een jaar
eerder zouden worden ingevoerd.
Financiële aspecten
De kosten van het pakket worden in het lopende begrotingsjaar op 157
mln Euro geschat. Dit is dus nog boven de 971 mln Euro van de
aanvullende begroting waarover onlangs is beslist.
De kosten van het pakket drukken vooral in 2002 op de begroting. Het
betreft met name uitgaven in het kader van interventie en de
opkoopregeling. De Commissie schat deze uitgaven voor volgend
budgetjaar op rond de 1 miljard Euro. Daarbij is uitgegaan van een 10%
lagere consumptie van rundvlees. De vermindering van de consumptie is
inmiddels hoger.
Voor Nederland staat voorop dat wordt vastgehouden aan de financiële
perspectieven en de kosten van de maatregelen binnen de
Landbouwbegroting worden opgevangen. De alternatieven die ik van
Nederlandse kant wil inbrengen hebben vooral tot doel te voorkomen dat
interventie en opkoop moeten worden toegepast op de schaal die de
Commissie voorstelt. Dat kan bij voorbeeld via beperking van het
aanbod, zoals hiervoor aangegeven. Daarbij moet het dan ook mogelijk
zijn de kosten van het pakket beperkter te houden.
Positie lidstaten
Een eerste oriëntatie bij de andere lidstaten geeft aan dat veel
lidstaten grote bezwaren hebben tegen de voorstellen van de Europese
Commissie. Zij zouden slechts een oplossing voor de korte termijn
geven en voorzien niet in structurele oplossingen voor de problematiek
op de langere termijn. Een meerderheid heeft ook grote problemen met
verlenging van de opkoopregeling voor destructie dan wel opslaan van
vlees als alternatief.
Import van vee en vlees uit derde landen
In mijn brief van 24 januari j.l. meldde ik u dat Nederland in de
aanloop naar de Landbouwraad van 29 en 30 januari 2001 de Europese
Commissie een tweetal ontwerpregelingen had voorgelegd met unilaterale
regels voor de import van dieren en dierlijke producten uit derde
landen. Dit had tot doel de Europese besluitvorming over de
problematiek rondom importen van runderen en runderproducten uit derde
landen met nadruk aan de orde te stellen. Tijdens de Landbouwraad van
29 januari 2001 bleek er weinig steun te zijn voor de Nederlandse
opstelling; zo heb ik ook tot op heden geen reactie mogen ontvangen
van de Europese Commissie omtrent de door Nederland genotificeerde
regelingen. Wel zegde de Europese Commissie toe de beoordeling van de
risicostatus van derde landen met voorrang te zullen oppakken, met het
oog op afronding daarvan op 1 april 2001. In dat kader werkt het
Scientific Steering Committee (SSC) op dit moment intensief aan de
beoordeling van de dossiers van een groot aantal derde landen.
Over deze problematiek heb ik op 1 februari j.l. in een Algemeen
Overleg met de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
van gedachten gewisseld. Daarin is de zorg geuit dat vanuit derde
landen dieren of producten worden ingevoerd, terwijl onvoldoende
duidelijkheid bestaat over de BSE-status van de desbetreffende
exporterende landen.
In de discussie omtrent de risico's van BSE is allereerst van belang
voor ogen te houden dat het risico voor de consument zich toespitst op
de vraag hoe wordt omgegaan met SRM-materiaal. In dat verband geldt
reeds sinds 1997 in Nederland een strikte aanpak. Met betrekking tot
SRM en producten waarin SRM is verwerkt, is op basis van de
Destructiewet de invoer verboden, niet alleen vanuit de lidstaten maar
ook vanuit derde landen (alleen Nieuw-Zeeland en Australië zijn van
dit verbod uitgezonderd; in die landen komt BSE in het geheel niet
voor). Wering van SRM uit de voedsel- en voederketen vormt de
hoeksteen van het huidige Nederlandse beleid ten aanzien van de
risico's van BSE. Europese regelgeving die de invoer van SRM in de
Europese Unie verbiedt, wordt overigens per 1 april a.s. van kracht.
Inmiddels heeft de Raad op 12 februari 2001 het gemeenschappelijk standpunt omtrent een verordening met de regelgeving voor TSE's aangenomen. Inwerkingtreding van de verordening is voorzien per 1 juli a.s.. Deze verordening behoeft thans - in het kader van de co-decisie procedure - uitsluitend nog de instemming aan het Europees Parlement. Naar verwachting zal het Europese Parlement instemmen met de verordening; met de aanname van het gemeenschappelijk standpunt heeft immers de Raad ingestemd met verreweg het merendeel van de door het parlement aangedragen amendementen op het oorspronkelijke voorstel.
De verordening bevat maatregelen voor lidstaten en derde landen ten
aanzien van de risico's van BSE. Deze maatregelen zijn afgestemd op de
BSE risico status van deze landen. De verordening bevat regels ten
aanzien van het voeder van runderen die levend worden geïmporteerd of
waarvan producten worden geïmporteerd. Derde landen dienen te
garanderen dat in het betreffende derde land een effectief
diervoederverbod van kracht is en dat de runderen niet zijn gevoederd
met zoogdiereiwitten. Daarnaast bevat de verordening regels voor de
verwijdering van SRM's. Daarmee voorziet de verordening in een gedegen
aanpak rondom de import vanuit derde landen. Ook zal daarmee
daadwerkelijk worden voorzien in een permanent, effectief handhaafbaar
stelsel; alleen op Europees niveau kan daarvan immers sprake zijn.
Overigens heeft het SSC een advies uitgebracht over het BSE-risico van
derde landen. Een reeks van naar de Europese Unie exporterende landen
vallen volgens het SSC in de laagste risico categorie (BSE in hoge
mate onwaarschijnlijk). Het betreft hier: Australie, Argentinie,
Botswana, Chili, Namibië, Nicaragua, Nieuw-Zeeland, Noorwegen,
Paraguay, Swaziland en Uruguay.
Tegen de achtergrond van de huidige - Nederlandse - aanpak rondom
SRM's, de aankomende harmoniserende Europese TSE-maatregelen én de
inzet van Nederland om de BSE-problematiek, mede gelet op de beperkte
handhaafbaarheid van eenzijdige maatregelen, in Europees verband aan
te pakken is een verdergaande unilaterale aanpak jegens de invoer
vanuit derde landen niet opportuun. Wel zal ik uiteraard richting de
Europese Commissie blijven aandringen op het zo snel mogelijk op orde
krijgen van de risico-beoordeling van derde landen teneinde aldus in
Europees verband ook daadwerkelijk tot een op reële risico's
gebaseerde aanpak te komen.
Import van dierlijke eiwitten uit derde landen
Met betrekking tot de import van dierlijke eiwitten uit derde landen
is thans sprake van een sluitend Europees stelsel. Zo is het ingevolge
Beschikking 2000/766/EG verboden verwerkte dierlijke eiwitten of
mengsels waarin deze zijn verwerkt uit derde landen te in- of
exporteren. Controle op de import van deze producten wordt in
Nederland uitgevoerd door de RVV. Indien diermelen als grondstof uit
derde landen naar Nederland komen, dan vallen deze automatisch onder
het veterinaire controleregime.
Ingevolge Beschikking 2001/9/EG is het overigens wel mogelijk onder
stringente voorwaarden verwerkte dierlijke eiwitten ten behoeve van
niet-landbouwhuisdieren in te voeren.
Voedselhulp aan ontwikkelingslanden
Hoewel de mogelijkheid van het bestemmen van rundvlees voor
voedselhulp niet in de voorstellen van de Europese Commissie is
opgenomen, heeft Commissaris Fischler dit wel tijdens een
persconferentie geopperd. Hoewel dit op het eerste gezicht een
sympathieke gedachte lijkt, heb ik reeds in het overleg met de Vaste
Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 1 februari
bezwaren en problemen aangegeven. Deze bezwaren zijn de volgende:
* Van voedselhulp in de strikte zin die past binnen het
internationale voedselhulpverdrag kan geen sprake zijn. In dat
verdrag hebben alle voedselhulpdonoren afspraken gemaakt over
minimale hulpvolumes, situaties en landen die voor hulp in
aanmerking komen (alleen voedselhulp als dat het meest geëigende
middel is om het probleem aan te pakken), op welke wijze de hulp
kan worden verstrekt en welke produkten daarvoor in aanmerking
komen. Vlees behoort daar niet toe. Ook is daarin afgesproken dat
indien mogelijk het voor hulp benodigde voedsel in OS-landen wordt
aangekocht.
* Ook indien er anderszins sprake zou zijn van leveranties van vlees
als 'hulp' aan OS-landen moet het streven er op gericht zijn het
tot stand brengen dan wel in stand houden van goed functionerende
wereldmarkten. Een dergelijk vorm van 'hulp' mag niet
marktverstorend werken en mag de produktie-capaciteit en de afzet
van ontwikkelingslanden geen schade toebrengen. Voorts dient deze
zo veel mogelijk aan te sluiten bij lokale voedingsgewoonten;
* In het recente verleden zijn enkele initiatieven ontwikkeld voor
een dergelijke vorm van hulp, die geheel of gedeeltelijk door een
overschot op de Europese markt waren ingegeven. Ik noem in dit
kader het initiatief om varkensvlees uit de opkoopregeling
beschikbaar te stellen als voedselhulp aan Noord Korea en het
uitgevoerde initiatief voor voedsel.
In dergelijke acties heeft vlees, waaronder rundvlees, doorgaans een
bescheiden aandeel; er is vooral vraag naar basisvoedsel als graan.
Voorts kan vlees alleen in de vorm van conserven als hulp worden
geboden. Slechts in uitzonderingsgevallen zou deze 'hulp' in de vorm
van bevroren rundvlees mogelijk zijn onder de voorwaarde dat in het
betreffende ontwikkelingsland koelcapaciteit aanwezig is hetgeen
veelal niet het geval is.
* De kosten van deze optie kunnen afhankelijk van het land van
bestemming aanzienlijk zijn. Bij het initiatief voor een
dergelijke vorm van 'hulp' aan Noord Korea is uitgerekend dat dit
traject tenminste een factor 4 duurder zou zijn dan de
opkoop/vernietigingsregeling.
De Europese Rekenkamer heeft ten aanzien van de voedselhulpactie aan
de Russische Federatie geconstateerd dat de Europese Commissie de
behoefte aan voedselhulp vooraf onvoldoende had geanalyseerd, de
prijsstelling van met name vlees te hoog was, zodat de arme bevolking
niet kon kopen en de doelstelling van het programma (verbetering van
de voeding van het Russische volk) slechts zeer ten dele is bereikt.
* Noch afgezien van bovenstaande bezwaren zal een substantieel deel
van het rundvlees dat thans uit de markt wordt gehaald, niet
zonder grote marktverstorende consequenties als 'hulp' kunnen
worden afgezet. Voorts zal de reguliere export (ruim 700.000 ton
in 1999/2000) van de EU naar derde landen worden belemmerd indien
substantiële hoeveelheden als voedselhulp zullen worden afgezet.
Hierbij moet worden bedacht dat alle de meeste grote
exportbestemming hun grenzen hebben gesloten voor rundvlees uit de
EU in verband met de BSE-crisis. Voorts kan vanzelfsprekend
slechts vlees van runderen die negatief op BSE zijn voor
voedselhulp in actie komen.
Op grond van het bovenstaande is het bestemmen van rundvlees voor
'voedselhulp' geen optie.
Uitkomsten PVC
Naar aanleiding van het advies van het SSC (Scientific Steering
Committee) met betrekking tot de SRM-problematiek van 12 januari j.l.
en de Raad van 29 januari j.l. zijn door de Commissie voorstellen
geformuleerd voor nadere maatregelen. Deze voorstellen, die betrekking
hebben op het verwijderen van de wervelkolom, de productie van
separatorvlees, het gebruik van gehydroliseerde eiwitten en het
gebruik van rundervet, zijn in het PVC van 6 en 7 februari j.l.
besproken. Hieronder worden de conclusies van het PVC weergegeven.
Wervelkolom
De Commissie heeft een voorstel opgesteld voor de verwijdering van de
gehele wervelkolom met de dorsale wortelganglia bij runderen ouder dan
12 maanden per 1 april 2001. Het PVC heeft hiermee ingestemd.
De maatregel van de Commissie betekent een uitbreiding van de
bestaande SRM-maatregel, die in Nederland reeds sinds 1997 van kracht.
De huidige maatregel verplicht reeds om bij de slacht de risico
weefsels voor BSE, waaronder met name de hersenen en het ruggenmerg,
te verwijderen.
In Nederland zal verplicht worden gesteld dat de gehele wervelkolom
bij erkende uitsnijderijen verwijderd dient te worden. Deze werkwijze
is controleerbaar en technisch uitvoerbaar.
In de maatregel van de Commissie is opgenomen dat lidstaten in
aanmerking kunnen komen voor een derogatie op de verplichting tot
verwijdering van de wervelkolom van runderen die zijn geboren, gemest
en geslacht in lidstaten waar blijkens wetenschappelijk onderzoek het
voorkomen van BSE bij inheemse runderen onwaarschijnlijk is. Specifiek
gaat het daarbij om Finland, Zweden en Oostenrijk. Voorwaarde voor het
daadwerkelijk verkrijgen van deze derogatie is wel dat deze landen
alle runderen boven de 30 maanden zullen testen. Derogatie is
daarnaast mogelijk voor die lidstaten waarin sprake is van een
effectieve feedban, met dien verstande dat de derogatie dan
uitsluitend betrekking heeft op runderen die zijn geboren na de datum
waarop die feedban effectief werd. Ook hierbij geldt de voorwaarde om
alle runderen boven 30 maanden te testen. Op basis van het reeds aan
de Commissie verzonden en geëvalueerde dossier kunnen het Verenigd
Koninkrijk en Portugal voor deze derogatie in aanmerking komen.
Separatorvlees
De Commissie heeft eveneens voorgesteld de producten van
separatorvlees van botten van herkauwers te verbieden per 1 april
2001. Het PVC heeft ook ingestemd met dit voorstel.
Separatorvlees bestaat uit vleesresten die mechanisch worden
verwijderd van botten. Separatorvlees is alleen een risico t.a.v. BSE
als het separatorvlees is verkregen van de beenderen van de schedel en
de wervelkolom van herkauwers. Uit controle overwegingen is het verbod
op de productie van separatorvlees met de onderhavige maatregel
uitgebreid tot alle beenderen van runderen, schapen en geiten.
Overigens kan gemeld worden dat in Nederland botten van herkauwers
toch al niet voor de productie van separatorvlees werden gebruikt.
Gehydroliseerde eiwitten
Verder heeft de Commissie een voorstel opgesteld aangaande de
voorwaarden waaronder gehydroliseerde eiwitten uit vismeel of
verenmeel gebruikt mogen worden in voer voor andere landbouwhuisdieren
dan herkauwers vanaf 1 maart 2001. Het PVC heeft dit voorstel
goedgekeurd.
Punt van aandacht bij deze maatregel vormt de handhaving van het
verbod op vervoedering van deze dierlijke eiwitten. Met de door de
Europese Commissie erkende analysemethode kan niet steeds onderscheid
worden gemaakt tussen botfragmenten van pluimvee en van zoogdieren.
Aangezien het praktisch gezien onmogelijk is om verenmeel te
produceren zonder pluimveebotresten, is de controle op dierlijke
eiwitten dientengevolge niet sluitend te maken. Derhalve heb ik
besloten dat het bestaande verbod op het gebruik van verenmeel in
diervoeders in Nederland van kracht zal blijven. De geschetste
problematiek inzake het gebruik van verenmeel zal ik onder de aandacht
brengen van de Europese Commissie.
Rundervet
Over een eventuele verscherping van de voorwaarden waaronder vet nog
mag worden verwerkt, zal een specifieker advies aan het SSC gevraagd
worden. Het advies van het SSC van 12 januari j.l. had namelijk alleen
betrekking op het gebruik van rundervet in diervoeder en niet op het
gebruik van rundervet voor de humane consumptie.
BSE-onderzoek in Noord-Ierland
De Chief Veterinary Officer van mijn ministerie werd op 12 februari
j.l. door zijn collega uit het VK geïnformeerd over de resulaten van
een onderzoeken op BSE bij risicorunderen in Noord-Ierland. De
regering in het VK had tot dit onderzoek besloten vooruitlopend op de
Europese verplichting om per 1 januari 2001 risicorunderen te
onderzoeken met snelle BSE-testen. In het kader van dit onderzoek zijn
in Noord-Ierland in 2000 ruim 2500 runderen ouder dan 30 maanden, die
werden aangeboden voor noodslacht, onderzocht op BSE met een snelle
BSE-test. Al deze runderen vertoonden voor de slacht geen tekenen die
wezen op BSE.
Bij het onderzoek werd bij 55 runderen BSE vastgesteld. Dit komt neer
op iets meer dan 1 geval per 50 runderen. Ook in het geval deze
runderen niet zouden zijn opgespoord met een snelle BSE-test, zouden
ze geen gevaar voor de volksgezondheid vormen, omdat al deze runderen
in het VK onder het zogenaamde 'over thirty months scheme' vallen. Dit
betekent dat deze runderen vanwege de hogere incidentie van BSE in het
VK na de slacht volledig worden vernietigd en niet in de voeder- of
voedselketen terecht komen.
Al de runderen met BSE waren ouder dan 4 jaar. Een van deze runderen
was overigens geboren na de invoering van het algehele verbod op de
verwerking van diermelen in alle diervoeders in de VK in september
1996. Naar de oorzaken van de besmetting bij dit rund, dat is geboren
één maand na de invoering van het diervoederverbod, is een nader
onderzoek ingesteld.
Dit onderzoek onderstreept nogmaals het belang van een systematisch
onderzoek naar het voorkomen van BSE met de snelle testen bij het
nauwkeurig vaststellen van de incidentie van BSE.
Financiering BSE-maatregelen
Zoals ik in mijn brief van 31 januari 2001 meldde zijn tijdens de
Landbouwraad van 29 januari 2001 de lidstaten opgeroepen de
verschillende nationale financiële maatregelen in het kader van de BSE
aan de Europese Commissie mede te delen. Tijdens de komende
Landbouwraad zullen de resultaten daarvan onderwerp van bespreking
vormen. Mijn inzet in die discussie is en blijft een Europese aanpak,
waarbij uiteindelijk de kosten van de BSE-maatregelen in de kostprijs
van de producten tot uitdrukking komt. Overigens zullen in Nederland
de destructieheffingen in het kader van het nieuwe tariefstelsel wel
verhoogd worden.
Ik sluit mij dan ook niet aan bij de lijn die thans in Frankrijk wordt
gevolgd, waar de financiering vooral zal plaatsvinden via nationale
heffingen op consumentenniveau. Zo is daar besloten voor de
financiering van de destructie (die dit jaar oplopen tot meer dan Ffr
3,2 miljard) de sinds 1997 bestaande destructie-heffing fors te
verhogen (van 0,9 % vorig jaar naar 3,8% vanaf 1 januari dit jaar).
Deze heffing wordt geheven op alle inkoop van vlees door de
detailhandels-bedrijven, slagers, etc. De heffing geldt ook voor het
vlees dat uit andere landen in Frankrijk wordt ingevoerd. De Europese
Commissie beschouwt deze 'consumentenheffing' als ontoelaatbaar.
Immers, de heffing op ingevoerd rundvlees wordt aangewend voor de
financiering van de Franse destructie-maatregelen. De Franse regering
is gemaand om deze heffing aan te passen.
Voor de financiering van de snelle BSE-testen heeft de Franse regering
recentelijk een akkoord van de Franse vleessector algemeen verbindend
verklaard. Als gevolg van het akkoord is een heffing van 1 Ffr per kg
rundvlees ingesteld op het niveau van de slachterijen. Deze heffing
geldt voor al het vlees dat in Franse slachterijen wordt geproduceerd,
dus ook voor vlees van de dieren die jonger zijn dan 30 maanden.
Het is duidelijk dat de rundvleesmarkt de komende tijd onder druk zal
blijven staan. Een verplichte bijdrage in de BSE-kosten op
consumentenniveau zou in ieder geval niet bijdragen aan herstel van de
vraag. Als al een financieringsmaatregel op consumentenniveau aan de
orde zou zijn, dan is dat alleen te overwegen indien dat op Europees
niveau wordt ingevoerd. Een dergelijk traject duurt zeker enige jaren.
In het licht van de specifieke Nederlandse situatie is een eenzijdige
consumentenheffing bovendien onverstandig. Nederland exporteert het
merendeel van zijn rundvleesproductie. Een consumentenheffing zou
aldus tot een aanzienlijke verhoging van de binnenlandse
rundvleesprijs leiden om de totale Nederlandse BSE-kosten te kunnen
dekken. Indirect zou aldus de export worden gesubsidieerd, ten laste
van de Nederlandse consument.
Dierlijke eiwitten
Op 8 februari j.l. is de nationale regeling gepubliceerd op basis
waarvan bedrijven uiterlijk tot 15 februari te tijd krijgen hun
voorraden dierlijke eiwitten die niet meer mogen worden vervoederd,
aan te bieden ter vernietiging. Op dit moment zijn besprekingen
omtrent verbranding in Duitse verbrandingsinstallaties in een
vergevorderd stadium. Ik heb er alle vertrouwen in dat dit op korte
termijn met succes zal worden afgerond.
Een ander punt betreft het gebruik van diermelen als meststof. Op dit
moment is dit onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden
zullen verder worden aangescherpt. In dat kader zal er een dezer dagen
een verbod op het gebruik van diermelen als meststof op grasland
worden ingesteld, teneinde te voorkomen dat herkauwers via gras in
aanraking kunnen komen met diermelen.
Aanscherping I&R
Voor de handhaving en sanctionering van onvolledige of onjuiste I&R is
een gefaseerd traject opgestart. De controles op I&R zijn
geïntensiveerd. Vanaf vorige week worden kadavers van runderen die
zonder oormerk worden aangeboden, door de destructor niet meer
opgehaald. De AID stelt in dergelijke gevallen een onderzoek in naar
de identiteit van deze kadavers. Verder worden niet-identificeerbare
runderen die door de AID op primaire bedrijven worden aangetroffen
vernietigd (d.w.z. runderen waarbij de eigenaar binnen 2 x 24 uur de
identiteit niet kan aantonen). Ook zijn inmiddels de controles op
kortdurende verblijfplaatsen (zoals handelaarsstallen en veemarkten)
geïntensiveerd.
Situatie BSE-testprogramma
Inmiddels zijn ruim 50.000 tests uitgevoerd door ID-Lelystad.
Geconstateerd kan worden dat het monstername- en testproces goed
loopt. De testcapaciteit is ruimschoots voldoende, doordat het aantal
voor de slacht aangeboden runderen nog achter blijft bij het aantal
slachtrunderen in het jaar 2000. De huidige marktsituatie speelt
daarbij een belangrijke rol.
Conform de lijn zoals uitgezet in mijn brief van 24 januari jl. wordt
thans bezien in hoeverre, naast ID-Lelystad, ook andere organisaties
bij het testproces kunnen worden ingeschakeld. De uiteindelijke
beslissing omtrent inschakeling van andere laboratoria is uiteraard
afhankelijk van de voorwaarden waaronder zij wensen deel te nemen. In
ieder geval zal ook na 1 april 2001 ID-Lelystad de monsters blijven
testen van kadavers, gezien de vaak slechtere kwaliteit van deze
monsters. Ook zal ID-Lelystad een rol blijven spelen bij het uitvoeren
van de reguliere testen. Daarmee wordt ook voorkomen dat de inmiddels
opgedane ervaring bij ons nationaal referentielaboratorium verloren
gaat of veroudert.
Hoewel ik mij thans nog beraad over de precieze uitwerking van de
geschetste lijnen, staan mij daarbij in ieder geval de volgende
randvoorwaarden voor ogen. Belangrijkste punt is uiteraard dat
hetzelfde zorgvuldigheids- en kwaliteitsniveau moet zijn gegarandeerd
als thans het geval is bij ID-Lelystad. Ook zullen alle laboratoria
dezelfde test moeten gebruiken. Zoals bekend is dat in Nederland de
Prionics-test. Deze test heeft zich inmiddels bewezen en werkt goed.
Teneinde ook mogelijke discussies over betrouwbaarheid van
laboratoriumuitslagen uit te sluiten zal het ook de RVV zijn die
bepaalt op welk laboratorium welk monster wordt onderzocht en zullen -
net zoals overigens thans bij ID-Lelystad het geval is - de
laboratoria de herkomst van de monsters niet te weten komen.
ID-Lelystad zal in alle gevallen de histologische test - de test die
standaard wordt verricht ter bevestiging van de juistheid van een
positieve uitslag van de Prionics-test - blijven uitvoeren.
BSE-gevallen
Voor een overzicht van de situatie in de ons omringende landen terzake
van BSE verwijs ik u naar de bijlage bij deze brief.
Sinds de invoer van de snelle testen zijn in Nederland in 2001 inmiddels drie BSE-gevallen opgespoord en bevestigd.
Het gaat daarbij om het tiende, elfde en twaalfde geval van BSE in
Nederland. Het tiende geval betreft een besmetting met BSE op een
bedrijf te Wilbertoord (gem. Mill en St. Hubert), waarover ik u reeds
tijdens het algemeen overleg van 1 februari j.l. berichtte. Het elfde
geval betreft een koe afkomstig van een bedrijf in Lunteren, gemeente
Ede (Gld.). het twaalfde geval betreft een koe afkomstig van een
bedrijf in Zelhem (Gld.).
BSE-geval in Wilbertoord (tiende geval)
Het besmette rund, Anja 2207, is geboren op 11 augustus 1995 en
geslacht op 22 januari 2001. Op 24 januari bleek de snelle test een
positief resultaat op te leveren. Daarop is een test ter bevestiging
ingezet die op 31 januari positief bleek.
Reeds bij de verdenking op basis van de uitslag van de snelle BSE-test
zijn de onderzoeken gestart naar de herkomst en verblijfplaatsen van
het rund, eventuele verwanten en runderen uit het cohort. Na de
bevestiging van de testuitslag is tevens onderzoek gestart naar de
mogelijke oorzaak van de besmetting. Overeenkomstig het BSE-draaiboek
zijn alle nog op het bedrijf aanwezige runderen (19) en twee
dwerggeiten geruimd en worden deze op BSE onderzocht. De dieren
vertoonden geen verschijnselen van BSE. Inmiddels is gebleken dat ook
de uitslag van de snelle BSE-test bij deze dieren negatief is
uitgevallen.
Alle runderen die deel uitmaakten van de familiegroep, waren al eerder
geslacht.
Het geboortecohort (runderen geboren 12 maanden voor tot 12 maanden na
het rund met BSE) bestaat uit 87 runderen. Hiervan zijn er 73
geslacht, 1 dier was aanwezig op een ander bedrijf, een dier was
geëxporteerd, 12 dieren zijn wel afgemeld bij afvoer maar niet door de
aanvoerder aangemeld. Vermoedelijk zijn deze dieren geslacht of
gedestrueerd. Het dier op het andere bedrijf is overgenomen en wordt
onderzocht. Zodra nadere gegevens bekend zijn omtrent de export van
het rund, zal het betreffende land geïnformeerd worden.
BSE geval in Lunteren (elfde geval)
Het besmette rund, Netta 105, geboren op 29 juni 1995, is geslacht op
31 januari 2001. Op 2 februari 2001 bleek de snelle test een positief
resultaat op te leveren. Daarop is een onderzoek ter bevestiging van
de uitslag van de snelle test ingezet. Op 8 februari j.l. bleek ook
deze tot een positief resultaat te leiden.
De in totaal 200 op het bedrijf aanwezige runderen, zijn inmiddels
afgevoerd. ID-Lelystad zal deze runderen onderzoeken op BSE. De
kadavers zijn inmiddels vernietigd. De runderen die 12 maanden voor
tot 12 maanden na de geboorte van Netta 105 op het bedrijf geboren
zijn en de familieleden, zullen, voor zover niet meer aanwezig op het
bedrijf maar nog wel in leven, worden getraceerd en onderzocht op BSE.
Zoals gebruikelijk is een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van dit
BSE-geval. Zo zal worden nagegaan welk veevoer het dier heeft
gekregen, met name in de eerste levensmaanden.
BSE-geval Zelhem (twaalfde geval)
Op 14 februari 2001 is door ID-Lelystad met behulp van
histopathologisch onderzoek de diagnose BSE bij een rund bevestigd.
Het betreft het vierde geval van BSE in 2001 en het 12e geval sinds
1997.
De koe was gehuisvest op een bedrijf in Zelhem, alwaar het dier op 26
februari 1996 was geboren. Het rund was op 5 februari 2001 ter slacht
aangeboden op een noodslachtplaats. Op basis van de verschijnselen die
zijn vastgesteld tijdens de ante mortem keuring van het rund heeft de
officiële dierenarts van het slachthuis het rund verdacht verklaard en
gemeld bij de RVV-kringdirecteur. Vervolgens heeft een
specialistenteam het rund nader onderzocht en daarbij vastgesteld dat
het rund in een matige conditie was en verschijnselen vertoonde die
mogelijk wezen op BSE. Vervolgens is het rund voor nader onderzoek
overgebracht naar ID-Lelystad. ID-Lelystad heeft in eerste instantie
de snelle BSE-test uitgevoerd op hersenweefsel van het verdachte rund.
Op 7 februari 2001 vertoonde de snelle BSE-test een positieve uitslag.
Op 14 februari is de uitslag van de snelle BSE-test bevestigd.
Het bedrijf is op 6 februari 2001 officieel verdacht verklaard en
geïnspecteerd. Op dat moment waren 104 runderen op het bedrijf
aanwezig. Geen van deze runderen vertoonden verschijnselen van BSE. Na
verdacht verklaring is de tracering van de dieren uit de familiegroep
en het geboortecohort (runderen geboren op het bedrijf 12 maanden voor
of 12 maanden na het besmette rund) gestart. Na de bevestiging van de
testuitslag is tevens onderzoek gestart naar de mogelijke oorzaak van
de besmetting.
De familiegroep van de koe met BSE bevatte, naast de besmette koe, 7
runderen. Al deze runderen zijn getraceerd. Vijf van deze runderen
waren geslacht. Van de koe met BSE waren twee nakomelingen nog in
leven en aanwezig op het bedrijf.
Tracering van het geboortecohort heeft inmiddels ook plaatsgevonden.
Van deze groep van 107 runderen, zijn 17 nog aanwezig op het bedrijf,
2 dood gemeld door de veehouder, 75 geslacht, 2 aanwezig op een ander
bedrijf in Nederland, 6 geëxporteerd en zijn 5 runderen wel afgemeld
bij afvoer, maar niet weer aangemeld door de afnemer. Waarschijnlijk
zijn deze runderen geslacht of gedestrueerd.
Ten tijde van de ruiming van het bedrijf van het rund met BSE zijn ook
de twee runderen, die zoals aangegeven aanwezig waren op een ander
bedrijf in Nederland, ook geruimd. Al deze runderen zullen worden
onderzocht op BSE door ID-Lelystad.
De Algemene inspectiedienst is verzocht om een onderzoek in te stellen
naar het op het bedrijf gebruikte veevoeder en naar de 5 runderen
waarvan de bestemming in het I&R-systeem niet bekend is.
De resultaten van deze onderzoeken zal ik uw Kamer zo spoedig mogelijk
doen toekomen.
Zowel de Europese Commissie als de overige lidstaten zullen over dit
BSE-geval worden geïnformeerd.
TSE-verordening
Hiervoor meldde ik u al dat op 12 februari 2001 door de Raad het
gemeenschappelijk standpunt omtrent een verordening met de regelgeving
voor TSE's is aangenomen en de verwachte inwerkingtreding daarvan per
1 juli 2001. Naast regels voor de invoer vanuit derde landen, bevat
deze verordening ook regels voor het ruimen van bedrijven. Ik zal u
binnenkort separaat informeren over deze regels, in relatie tot het
Nederlandse ruimingsbeleid.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
mr. L.J. Brinkhorst
Aantal gemelde gevallen BSE in EU-lidstaten
Gemeld t/m 19 februari 2001
2001 Totaal
België 3* 22
Denemarken 1 1
Duitsland 22 29
Finland 0* 0
Frankrijk 21 266
Griekenland 0 0
Ierland ? 587
Italië 1 1
Luxemburg 0* 0
Oostenrijk 0 0
Portugal 3* 506
Spanje 24* 26
VK 26 177.706
Zweden 0* 0
* Nieuwe informatie sinds laatste bericht van 14 februari.
Bron: OIE, MAFF, Landbouwattachés
19-02-2001