Referendum Nieuws, 19 februari 2001

+++ persbericht +++

OPROEP: GRONINGERS MOETEN MASSAAL NAAR DE STEMBUS

Door de oneerlijke opkomstdrempel die het Groningse gemeentebestuur heeft ingesteld, is een grote opkomst bij het Groningse referendum van woensdag noodzakelijk om de stem van de burgers te laten tellen. Het Referendum Platform roept de Groningers daarom op om zich niet door de gemeente aan de kant te laten zetten, maar om massaal te gaan stemmen ­ of u nu voor of tegen bent. Zo dwingen de Groningers de gemeente om naar hen te luisteren.

Groningen heeft een van de hoogste en meest ingewikkelde opkomstdrempels van Nederland: indien niet tenminste 30 procent van alle Groningse stemgerechtigden ­ ongeacht hoeveel mensen gaan stemmen ­ tegen de gemeenteplannen stemt, telt de uitslag sowieso niet. Ter herinnering: de referendumcommissie onder leiding van professor Elzinga oordeelde destijds dat de gemeente deze hoge opkomstdrempel in 1999 had ingevoerd omdat zij het referendum over de Grote Markt zag aankomen en dit vooraf wilde bemoeilijken.

Het Referendum Platform is tegenstander van opkomstdrempels omdat ze ingaan tegen het principe van 'one man, one vote'. Door een opkomstdrempel wordt de groep die het gemeentebestuur steunt, voorgetrokken ten koste van de groep die de gemeente niet steunt. De mensen die niet gaan stemmen, spreken zich feitelijk niet uit, maar worden door de opkomstdrempel in feite geteld alsof ze het gemeentebestuur steunen. Maar dat is helemaal niet zeker. Zij kiezen er immers voor om zich niet uit te spreken. Er zou alleen moeten worden gekeken naar de groep die wel stemt. De meerderheid van hen moet beslissen.

Preciezer geformuleerd luiden de argumenten tegen de opkomstdrempel (het quorum) als volgt:


* Quorums zijn onterecht. Voor gewone verkiezingen wil geen enkele partij quorums; wanneer 5 procent van de bevolking de Tweede Kamer zou verkiezen, is dat volgens hen geen enkel probleem. Wanneer zeg 20 procent van de kiesgerechtigden opkomt bij een direct-democratische stemming, dan is dat plotseling niet voldoende. Terwijl (landelijk) dan toch 2,5 miljoen personen deelnemen aan de stemming; veel meer dan de 150 leden van de Tweede Kamer.

* Quorums zijn onlogisch. De enige correcte interpretatie van het niet-stemmen is dat de thuisblijvers een mandaat geven aan de groep die wel stemt, om gezamenlijk te beslissen. Wetten gelden immers per definitie voor iedereen in gelijke mate, dus kunnen mensen zich niet onttrekken aan een wet met het argument dat ze niet naar de stemming zijn gegaan. Dan is er maar een oplossing mogelijk: de groep die geen gebruik maakt van haar rechten en niet meebeslist, geeft een mandaat aan de groep die wel wil meebeslissen, om namens alle burgers te beslissen. Het gaat erom dat mensen een principiele mogelijkheid hebben om te stemmen; wanneer zij thuisblijven omdat zij feitelijk niet betrokken zijn bij het onderwerp (omdat het over iets specifieks gaat, zoals de sportvisserij, de studiefinanciering of de gehandicaptenvoorziening) of menen dat zij niet voldoende kennis van het onderwerp hebben, of geen tijd of belangstelling hebben, dan is het prima dat mensen thuisblijven en de facto anderen mandateren om wel te beslissen. Deze anderen hebben immers wel belangstelling of kennis of zijn feitelijk bij het onderwerp betrokken.

* Quorums maken manipulatie en boycotacties mogelijk. Immers, bij een quorum worden de niet-stemmers feitelijk bij de tegenstemmers opgeteld. In Italie boekte de maffia in juli 1999 zo een grote overwinning door met pressie en verdachtmakingen mensen te weerhouden om op te komen bij een referendum over een nieuw kiesstelsel dat de macht van de maffia zou verminderen. Het hoge quorum van 50 procent werd op 0,4 procent na niet gehaald; 25 miljoen stemmen gingen de prullenbak in. Dit terwijl 93 procent van de stemmers voor het nieuwe kiesstelsel stemden.

* Quorums vernietigen politieke betrokkenheid. Als een meerderheidsuitslag ongeldig wordt verklaard omdat het quorum niet is gehaald, heeft dat een slechte uitwerking op de opkomst bij daarop volgende referenda. Burgers ervaren opkomstdrempels namelijk als oneerlijk en krijgen de indruk dat het niet uitmaakt wat zij doen omdat de overheid haar zin toch doordrukt. Dus gaan ze niet meer stemmen bij referenda. De gang van zaken in Amsterdam illustreert dit. Bij het referendum over de aanleg van Ijburg (19 maart 1997) stemde 60 procent tegen de aanleg. De opkomst was 41 procent, ongeveer even hoog als bij de twee eerdere referenda in 1995, waarvan de uitslag telde. Door het hoge quorum dat na 1995 werd ingevoerd, werd de uitslag van het Ijburg-referendum echter ongeldig verklaard en kreeg dus een minderheid haar zin. Drie maanden later (25 juni 1997) was het referendum over de Noord-Zuid-lijn. De opkomst was met 22 procent gehalveerd, hoewel weer een meerderheid (65 procent) tegen de gemeente stemde. (De gemeente vierde dit als een "overwinning".) Ook deze uitslag telde niet en sindsdien is de toon in Amsterdam gezet.

* Quorums bestaan niet in de landen met de meeste ervaring. In Nederland ligt het gemiddelde quorum op zo'n 30 procent (de uitslag is geldig als 30 procent van de kiesgerechtigden opkomt; dit moet onderscheiden worden van het 'toestemmingsquorum' zoals in Groningen bestaat). Er zijn echter ook gemeentes zonder quorum, zoals Zeewolde, Eindhoven, Rijnwoude en Goor. In de landen met de langste praktijkervaring, met name Zwitserland en Amerika, bestaan nergens quorums.
/ / / / /