Den Haag, 19 februari 2001
VRAGEN VAN HET LID TIMMERMANS (PVDA) AAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN
EN VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ
1. Herinnert u zich mijn vragen van 22 december 2000 en uw antwoorden van
17 januari 2001 over de voedselhulp aan Rusland in 1999?
2. Waren niet een gebrek aan voedsel maar een gebrek aan koopkracht bij
arme Russen in afgelegen gebieden en slechte distributie de hoofdproblemen
in Rusland?
3. Hoe beoordeelt u dan de conclusie van de Europese Rekenkamer dat de door
de EU geleverde producten de levensomstandigheden van de armsten nauwelijks
hebben verbeterd, terwijl alleen projecten die uit de tegenwaardefondsen
zijn betaald enig effect hadden?
4. Was het dan niet veel rechtvaardiger en eenvoudiger geweest de armsten
een inkomenstoeslag te geven?
5. Hoe beoordeelt u de stelling van de Europese Commissie dat de
voedselhulp welkom was omdat daarmee een anders werkeloos distributiesysteem
aan het werk werd gehouden, in het licht van het uitgangspunt dat het
distributiesysteem slecht functioneerde?
6. Kan een slecht functionerend distributiesysteem worden verbeterd door er
simpelweg meer goederen in te pompen, in plaats van het versterken van de
infrastructuur?
7. De Europese Commissie huldigt de stelling dat de voedselhulp niet tot
marktverstoring heeft geleid. Hoe beoordeelt u deze stelling in het licht
van het feit dat het vlees slechts met grote moeite kon worden geleverd en
dat de autoriteiten van de Russische Federatie het vlees maandenlang in
koelhuizen opsloeg of doorstuurde naar gebieden waarvoor het niet was
bedoeld?
8. Welke conclusies verbindt u aan de opgedane ervaringen voor het
instrument voedselhulp, zoals dat door de EU is toegepast? Deelt u de
opvatting dat het aldus gehanteerde instrument zoveel nadelen in zich bergt,
dat het maar beter achterwegen gelaten kan worden?