Titel: Aanspraken op de stichting Goodwillfonds voor Huisartsen
Aanspraken op de stichting Goodwillfonds voor Huisartsen
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein
winstbelastingen
Besluit van 9 maart 2001, nr. CPP2000/3022M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris
van Financiën het volgende besloten.
Inleiding
Op 18 maart 1985 is door de Staatssecretaris van Welzijn,
Volksgezondheid en Cultuur en de Staatssecretaris van Economische
Zaken enerzijds en de Landelijke Huisartsen Vereniging anderzijds een
Convenant bekrachtigd. Hierin is onder andere geregeld dat de
goodwillvergoeding bij praktijkoverdracht door huisartsen moet worden
afgeschaft, waartegenover de componenten beroepsrisico en rente
geïnvesteerd vermogen uit het tarief zullen worden geëlimineerd.
Per 1 januari 1987 is een regeling ter uitvoering van het Convenant in
werking getreden zodat huisartsen vanaf dat moment bij gehele of
gedeeltelijke overdracht van hun praktijk geen vergoeding voor
goodwill mogen bedingen. Per dezelfde datum hebben de
huisartsbegunstigden een aanspraak op de Stichting Goodwillfonds voor
Huisartsen (hierna: de Stichting) gekregen. In het door de Stichting
vastgestelde reglement van 19 december 1986 worden in afdeling 2 de
begunstigden aangeduid (zie bijlage A).
Tussen de Stichting en de begunstigde wordt een overeenkomst gesloten
omtrent de omvang van de aanspraak (zie bijlage B). De grootte van de
aanspraak wordt berekend per 1 januari 1987 en is gebaseerd op een
aantal factoren zoals abonnementshonorering ziekenfondsen, honorarium
particuliere patiënten en verrichte bevallingen in de
praktijkuitoefening van voorbije jaren.
De aanspraak zal tot uitkering komen bij gehele of gedeeltelijke
praktijkbeëindiging (bij gedeeltelijke praktijkbeëindiging: naar
evenredigheid). Door middel van een wijziging van het reglement van de
Stichting d.d. 22 november 2000 wordt de aanspraak in ieder geval
opeisbaar in het jaar 2000. De wijziging is van toepassing op de
huisarts (IB-ondernemer), de praktijkvennootschap en de instelling
voor gezondheidszorg.
Bij praktijkbeëindiging vóór het jaar 2000 vindt de uitkering van het
bedrag van de aanspraak plaats in twee gelijke termijnen met dien
verstande dat de uitkering plaatsvindt in één termijn in geval van
overlijden van de begunstigde.
De begunstigde die niet voor 1 januari 1977 als huisarts werkzaam was,
kan bij de Stichting een verzoek indienen om in aanmerking te komen
voor een voorschot op de uitkering. Gedurende maximaal 10 jaren, te
rekenen vanaf de datum dat de begunstigde voor het eerst als huisarts
werkzaam was, kan deze jaarlijks maximaal 5% van het bedrag van de
aanspraak per 1 januari 1987 uitgekeerd krijgen. Voor
praktijkvennootschappen is deze regeling van overeenkomstige
toepassing.
Ik keur goed dat de inspecteurs het vorenstaande fiscaal op de wijze
als is omschreven in de leden 2 tot en met 9 behandelen.
Aanspraak
De verkrijging van de aanspraak op de Stichting Goodwillfonds voor
Huisartsen per 1 januari 1987 leidt niet tot activering van de
aanspraak op de balans van de belastingplichtige, en derhalve op dat
tijdstip niet tot winstrealisatie. Ook de waardestijging van de
aanspraak tot het moment van praktijkbeëindiging zal niet tot de winst
worden gerekend. In plaats van de aanspraak zal te zijner tijd de
gehele uitkering worden belast.
Indien op de balans per 31 december 1986 goodwill is geactiveerd,
verkregen in verband met de overname van een huisartsenpraktijk, wordt
deze balanspost volgens het tot dan toe toegepaste afschrijvingsschema
in de daaropvolgende jaren ten laste van het resultaat gebracht.
Versnelde afschrijving mag niet plaatsvinden.
Met ingang van 1 januari 1987 behoren tot het huisartsentarief niet
meer de componenten beroepsrisico en rente geïnvesteerd vermogen. De
daarmede overeenstemmende bedragen zullen in de jaren 1987 tot en met
2002 door de ziektekostenverzekeraars worden afgedragen aan de
Stichting. Hierdoor wordt de winst van de belastingplichtigen niet
beïnvloed.
Gevolgen opeisbaarheid aanspraak in 2000
Op grond van de wijziging van de reglementen van de Stichting d.d.
22 november 2000 wordt de uitkering reeds in het jaar 2000 opeisbaar.
Het gevolg hiervan is dat de uitkering in het belastbaar inkomen over
2000 zal worden begrepen en wel voor de nominale waarde van de
aanspraak, inclusief het rendement tot volledige uitbetaling in 2003.
Met betrekking tot de belastingheffing over het inkomen 2000 zullen,
ook zonder dat sprake is van praktijkbeëindiging, het bijzondere
tarief ex artikel 57, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 1964
alsmede (afhankelijk van de omstandigheden: het nog niet benutte deel
van) de stakingsvrijstelling ex artikel 8, eerste lid, onderdeel d,
van de Wet IB 1964, van toepassing zijn.
Indien de belastingplichtige in het jaar 2000 kan aantonen dat bij
latere praktijkbeëindiging vanwege het ontbreken van stille reserves
geen gebruik meer kan worden gemaakt van de hierboven vermelde
stakingsvrijstelling, wordt de in 2000 geldende franchise toegepast,
waarbij de verhoogde stakingsvrijstelling alleen dan van toepassing is
indien de belastingplichtige op 31 december 2000 de 55-jarige leeftijd
heeft bereikt. Bij latere praktijkbeëindiging kan de (tijdelijk
verhoogde) stakingsaftrek niet van toepassing zijn, ook niet in de
situatie dat nadien nog stille reserves zijn ontstaan. Om die reden
dient de betrokken huisarts bij de aangifte over het jaar 2000 te
verklaren dat hij in de toekomst afziet van de stakingsfaciliteiten
(zowel stakingsaftrek als vrijstelling).
Indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat er geen stille
reserves zijn, wordt op de stakingsvrijstelling f 8.000 in mindering
gebracht. Van deze resterende f 8.000 kan gebruik gemaakt worden bij
latere staking.
De Stichting zal begin 2001 aan de begunstigden een voorschot uitkeren
teneinde hen in staat te stellen in zoverre de (nadere voorlopige)
aanslag over 2000 te voldoen. De Stichting keert het restant van de
aanspraak in 2003 uit en blijft dit tot 2003 rentedragend schuldig aan
de begunstigden. Voor de huisarts (IB-ondernemer) behoort deze
vordering op de Stichting tot het ondernemingsvermogen en het
rendement op de vordering zal derhalve belast worden op basis van
Hoofdstuk 3 van de Wet IB 2001. Wellicht ten overvloede merk ik op dat
deze vordering voor de toepassing van paragraaf 3.2.3
(oudedagsreserve) van de Wet IB 2001 deel uitmaakt van het
ondernemingsvermogen.
Voor de huisarts (IB-ondernemer) vormen de uit de Stichting
beschikbaar gekomen middelen privé-vermogen. Belastingheffing hierover
zal plaatsvinden op basis van Hoofdstuk 5 van de Wet IB 2001.
De onderdelen 4 tot en met 9 van dit besluit hebben slechts betekenis
tot en met het belastingjaar 2000.
Niet-activeren
Het niet-activeren heeft tot gevolg dat de waarde van de aanspraak
niet van invloed is op de fiscale oudedagsreserve ex artikel 44d en
volgende van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB
1964).
Uitkering bij praktijkbeëindiging
Op de uitkeringen zijn de wettelijke bepalingen met betrekking tot de
staking van de onderneming van toepassing. Dit houdt in dat in het
jaar van staking de vordering (in geval van twee termijnen: tot de
contante waarde) tot de stakingswinst behoort.
Bij inbreng van de onderneming in een besloten vennootschap wordt de
praktijkuitoefening niet beëindigd in de zin van de overeenkomst
tussen de Stichting en de begunstigde en vindt geen uitkering uit het
fonds plaats. Dit neemt niet weg dat de waarde van de aanspraak wel in
de stakingswinst dient te worden begrepen. De te zijner tijd te
ontvangen uitkering wordt dan niet in de heffing betrokken, voor zover
deze reeds bij de staking van de onderneming in aanmerking is genomen.
De waarde-aangroei van de aanspraak op de Stichting wordt vervolgens
volgens de normale wettelijke bepalingen in de heffing betrokken.
Indien de aanspraak tot het privé-vermogen wordt gerekend, is de
aangroei van de aanspraak tot de nominale waarde en het eventueel door
het fonds behaalde resultaat dat boven de nominale waarde van de
aanspraak wordt uitgekeerd, belast op grond van artikel 24 van de Wet
IB 1964. Dit bedrag wordt in de heffing betrokken in het jaar waarin
het wordt uitgekeerd.
Indien de aanspraak op de Stichting voor de contante waarde in de
besloten vennootschap wordt ingebracht wordt de waardering daarvan
beheerst door goed koopmansgebruik. De jaarlijkse aangroei van de
aanspraak dient ieder jaar tot de winst te worden gerekend. Met winst
voortvloeiend uit de eventueel door het fonds te behalen
beleggingsresultaten behoeft eerst rekening te worden gehouden vanaf
het moment waarop deze voordelen ook daadwerkelijk aan de besloten
vennootschap toekomen.
Ingeval van inbreng op de voet van artikel 18 van de Wet IB 1964 (de
geruisloze overgang) dient de volledige eigendom van de aanspraak te
worden overgedragen en wordt de waarde van de aanspraak bij de
berekening van het aandelenkapitaal betrokken.
Praktijkassociatie
Op grond van het reglement van de Stichting vindt bij gedeeltelijke
praktijkbeëindiging en bij associatie uitkering plaats van een
evenredig gedeelte van het bedrag van de aanspraak. Bij associatie
wordt deze evenredigheid bepaald door het aantal toetredende
huisartsen dat geen begunstigde is, te delen door het terstond na die
toetreding aanwezige totale aantal huisartsen dat lid is van die
maatschap. Indien een maat in een huisartsenmaatschap met medeweten en
instemming van de andere maten zijn aandeel in de maatschap overdraagt
aan een derde, is voor de achterblijvende maten fiscaalrechtelijk geen
sprake van staking van hun onderneming. De Stichting gaat evenwel uit
van het civiele recht en stelt zich op het standpunt dat in deze
situatie sprake is van associatie, waardoor een evenredig deel van de
aanspraak opeisbaar wordt. De achterblijvende maten realiseren dan een
evenredig deel van hun aanspraak terwijl fiscaal geen sprake is van
staking. Op de ontvangen uitkering is het voor stakingswinst geldende
bijzondere tarief van toepassing. Tevens kan een verzoek om verhoging
van de mogelijke lijfrentepremie-aftrek op de voet van artikel 45a,
vijfde lid, van de Wet IB 1964 worden ingewilligd in het jaar waarin
de ontvangen uitkering is belast. Hierbij geldt het maximum van
onderdeel a van het vijfde lid, ongeacht de leeftijd van de
belastingplichtige.
Naast de reeds in het vijfde lid opgenomen verminderingen wordt dit
bedrag tevens gekort met de nog op te bouwen aanspraken uit de
verplichte beroepspensioenregeling voor huisartsen. Voor de nog op te
bouwen pensioenaanspraken wordt uitgegaan van de gemiddelde
pensioenopbouw volgens opgave van de Stichting Pensioenfonds voor
Huisartsen over de drie jaren voorafgaande aan het jaar van associatie
vermenigvuldigd met het aantal jaren dat de huisarts verwijderd is van
de pensioengerechtigde leeftijd, rekening houdend met de sterftekans.
Voorschotten
Voorschotten op de uitkering worden in het jaar van ontvangst tot de
winst gerekend en belast naar het tabeltarief.
Verpanding
Wellicht ten overvloede merk ik op dat het vestigen van een pandrecht
ex artikel 3:236 en artikel 3:239 B.W. op de aanspraak niet als het
realiseren van de aanspraak wordt aangemerkt. Zolang het volledige
economische belang van de aanspraak de belastingplichtige aangaat, is
er in dit verband geen aanleiding tot belastingheffing.
Indien de economische eigendom van de aanspraak wordt overgedragen,
vindt echter belastingheffing plaats naar het tabeltarief van artikel
53a van de Wet IB 1964.
Vermogensbelasting
De niet-geactiveerde aanspraak die tot het ondernemingsvermogen
behoort, behoeft voor toepassing van de Wet op de vermogensbelasting
1964 niet tot het vermogen te worden gerekend.
Inlichtingen
De Stichting Goodwillfonds voor Huisartsen is bereid informatie te
verstrekken over de uitkeringen en de waarde van de aanspraak.
Het adres van de Stichting is postbus 345, 3430 AH Nieuwegein.
Ik merk ten slotte op dat het besluit van 3 augustus 1995, nr.
DB95/1095M, hierbij is ingetrokken.
Bijlage A. Begunstigde
Artikel 2
1. Begunstigde is diegene die:
a. op 31 december 1985 huisarts was en op die datum als zodanig
werkzaam was; én
b. vóór 1 april 1987 aan de Stichting tot Oprichting van een
Goodwillfonds voor Huisartsen en/of aan het fonds de benodigde
gegevens voor vaststelling van de aanspraak heeft verschaft; én
c. vóór 1 januari 1988 met het fonds een overeenkomst conform bijlage
I heeft gesloten waarbij de omvang van de aanspraak van die huisarts
wordt vastgesteld en waarbij die huisarts zich onder meer verbindt tot
het niet bedingen in enigerlei vorm van een goodwillvergoeding ter
gelegenheid van praktijkbeëinding en associatie, casu quo -indien die
huisarts bij het aangaan van die overeenkomst inmiddels zijn praktijk
geheel of gedeeltelijk heeft beëindigd- verklaart ter gelegenheid van
zijn praktijkbeëindiging niet in enigerlei vorm een goodwillvergoeding
ontvangen te hebben.
2. Begunstigde is tevens diegene die:
a. op 31 december 1985 huisarts was en op die datum in dienstverband
van een instelling voor gezondheidszorg of een praktijkvennootschap
als zodanig werkzaam was; én
b. vóór 1 april 1987 aan de Stichting tot Oprichting van een
Goodwillfonds voor Huisartsen en/of aan het fonds de benodigde
gegevens voor vaststelling van de aanspraak heeft verschaft; én
c. vóór 1 januari 1988 met het fonds en die instelling voor
gezondheidszorg of die praktijkvennootschap een overeenkomst conform
bijlage II heeft gesloten waarbij de omvang van de aanspraak wordt
vastgesteld en partijen verklaren dat de aanspraak aan die huisarts
toekomt en waarbij die huisarts zich verbindt tot het niet bedingen in
enigerlei vorm van een goodwillvergoeding ter gelegenheid van
praktijkbeëindiging en associatie, casu quo -indien die huisarts bij
het aangaan van die overeenkomst inmiddels zijn praktijk geheel of
gedeeltelijk heeft beëindigd- verklaart ter gelegenheid van zijn
praktijkbeëindiging niet in enigerlei vorm een goodwillvergoeding
ontvangen te hebben.
3. Begunstigde is voorts een instelling voor gezondheidszorg en een
praktijkvennootschap indien:
a. op 31 december 1985 een huisarts als zodanig in dienst van die
instelling voor gezondheidszorg of van die praktijkvennootschap
werkzaam was; én
b. vóór 1 april 1987 aan de Stichting tot Oprichting van een
Goodwillfonds voor Huisartsen of aan het fonds de benodigde gegevens
voor vaststelling van de aanspraak zijn verschaft; én
c. vóór 1 januari 1988 met het fonds en die instelling voor
gezondheidszorg of die praktijkvennootschap een overeenkomst conform
bijlage III is gesloten waarbij de omvang van de aanspraak wordt
vastgesteld en partijen verklaren dat de aanspraak aan die instelling
voor gezondheidszorg of aan die praktijkvennootschap toekomt en
waarbij die instelling voor gezondheidszorg zich verbindt bij
indiensttreding van een huisarts niet in enigerlei vorm een vergoeding
voor goodwill te zullen bedingen en verklaart sedert 31 december 1985
bij indiensttreding van een huisarts niet in enigerlei vorm een
goodwillvergoeding ontvangen te hebben, dan wel die
praktijkvennootschap te zamen met die huisarts zich hoofdelijk
verbinden tot het niet bedingen in enigerlei vorm van een
goodwillvergoeding ter gelegenheid van praktijkbeëindiging van die
huisarts, casu quo -indien die huisarts bij het aangaan van die
overeenkomst inmiddels zijn praktijk geheel of gedeeltelijk heeft
beëindigd- verklaren ter gelegenheid van praktijkbeëindiging van die
huisarts niet in enigerlei vorm een goodwillvergoeding ontvangen te
hebben.
Artikel 3
Onder begunstigde worden begrepen:
a. de huisarts die zicht als huisarts heeft gevestigd in de periode
tussen 31 december 1985 en 1 januari 1987 en die ten genoege van het
fonds aantoont bij die vestiging in enigerlei vorm een vergoeding voor
goodwill te hebben betaald mits door deze huisarts vóór 1 april 1987
de benodigde gegevens voor vaststelling van de aanspraak zijn
verschaft en vóór 1 januari 1988 met het fonds een overeenkomst
conform bijlage I is gesloten;
b. de rechtopvolgers onder algemene titel van de huisarts bedoeld in
artikel 2, lid 1 en lid 2 en in dit artikel sub a indien door die
huisarts niet vóór 1 april 1987 de benodigde gegevens voor
vaststelling van de aanspraak zijn verschaft en/of vóór 1 januari 1988
een overeenkomst conform bijlage I of II is gesloten, mits door deze
rechtsopvolgers vóór 1 januari 1988 deze gegevens zijn verschaft
respectievelijk vóór 1 januari 1989 een overeenkomst conform bijlage
IV is gesloten, waarbij onder meer de omvang van de aanspraak wordt
vastgesteld en partijen verklaren aan wie de aanspraak toekomt en
diegene aan wie de aanspraak toekomt verklaart dat ter gelegenheid van
praktijkbeëindiging van die huisarts niet in enigerlei vorm een
goodwillvergoeding is betaald.
De bepalingen van dit reglement met betrekking tot huisartsen en
begunstigden zijn op deze rechtsopvolgers onder algemene titel zoveel
mogelijk van overeenkomstige toepassing, voor zover in dit reglement
niet anders is bepaald of uit de tekst anders blijkt.
Artikel 4
Het bestuur is bevoegd in bepaalde gevallen of groepen van gevallen de
periode waarbinnen de overeenkomsten conform bijlage I, II of III
dienen te worden gesloten, te verlengen. Tot zodanige verlenging kan
het bestuur slechts besluiten indien het bestuur dit ter verificatie
van gegevens nodig oordeelt.
Bijlage B. Overeenkomst tussen de huisarts en de Stichting
Goodwillfonds voor Huisartsen
Ondergetekenden:
1.
(familienaam)
(voornamen)
(geboortedatum)
(adres)
(postcode en woonplaats)
(telefoon)
- hierna te noemen: "de huisarts"
en
2. Stichting Goodwillfonds voor Huisartsen, gevestigd te Utrecht;
- hierna te noemen: "het fonds";
komen overeen als volgt:
1. Definities
1.1. De definities van artikel 1 van het Reglement regelende de uitkeringsaanspraken op het Goodwillfonds voor Huisartsen -hierna te noemen: "het Reglement"- gelden ook in deze overeenkomst.
2. Omvang aanspraak
2.1. De huisarts verkrijgt bij ondertekening van deze overeenkomst een
aanspraak jegens het fonds tot het verkrijgen van een uitkering in een
of meer termijnen, onder de voorwaarden en bepalingen van deze
overeenkomst en van het Reglement zoals dat thans luidt of na
wijziging zal luiden.
2.2. De omvang van de aanspraak bedraagt per (datum ingang regeling)
f .............. ( .............. gulden) en derhalve, op basis van
artikel 9 van het Reglement, per 1 januari .... (jaar ondertekening
overeenkomst)
f ............. (............... gulden).
3. Verplichtingen van de huisarts
3.1. De huisarts verbindt zich jegens het fonds om ter gelegenheid van
praktijkbeëindiging en associatie niet in enigerlei vorm een
vergoeding voor goodwill te zullen bedingen.
Indien de huisarts bij de ondertekening van deze overeenkomst zijn
praktijk geheel of gedeeltelijk heeft beëindigd en uit hoofde daarvan
na het sluiten van deze overeenkomst een verzoek tot gehele of
gedeeltelijke uitkering van zijn aanspraak aan het fonds zal doen,
garandeert de huisarts ter gelegenheid van die gehele of gedeeltelijke
praktijkbeëindiging niet in enerlei vorm een vergoeding voor goodwill
ontvangen te hebben.
3.2. De huisarts verbindt zich jegens het fonds om aan het fonds al
zodanige gegevens te verschaffen als het fonds voor het bepalen van de
aanvang van het moment van uitkering en de wijze van uitkering zal
verlangen; de huisarts zal op verzoek van het fonds de juistheid en
volledigheid van de door hem verstrekte gegevens garanderen.
3.3. Nadat ter verkrijging van de uitkering van de aanspraak aan het
fonds ter kennis is gebracht dat de praktijk geheel of gedeeltelijk is
beëindigd, zal de huisarts zonder de voorafgaande schriftelijke
goedkeuring van het fonds zijn praktijk voor zover beëindigd niet
geheel of gedeeltelijk hervatten. Het fonds is bevoegd bij het
verlenen van bedoelde toestemming nadere voorwaarden te stellen
waaronder gehele of gedeeltelijke restitutie van reeds uitgekeerde
bedragen.
3.4. De huisarts garandeert het fonds de juistheid en volledigheid van
alle gegevens die door of namens de huisarts zijn verstrekt aan het
fonds en/of aan de Stichting tot Oprichting van een Goodwillfonds voor
Huisartsen.
3.5. De huisarts is verplicht wijzigingen in zijn adres aan het fonds
op te geven, zolang de aanspraak nog niet volledig is uitgekeerd.
4. Verplichtingen van het fonds
4.1. Het fonds keert aan de gerechtigde het bedrag van de aanspraak
uit onder de voorwaarden en bepalingen zoals in het Reglement is
bepaald.
4.2. Het fonds brengt de gerechtigde jaarlijks op de hoogte van de
omvang van de aanspraak per 1 januari van dat jaar.
4.3. Het fonds brengt de huisarts op de hoogte van volledige uitkering van het (restant van) het bedrag van de aanspraak.
5. Wanprestatie
5.1. Het fonds is niet gehouden tot enige uitkering uit hoofde van de
aanspraak indien de huisarts nalatig is in de nakoming van een of meer
van de verplichtingen jegens het fonds genoemd in artikel 3, leden 1
tot en met 4. Hetgeen reeds uit hoofde van de aanspraak is uitgekeerd
dient op eerste vordering van het fonds onverwijld door de gerechtigde
te worden terugbetaald.
5.2. Indien de huisarts nalatig is in de nakoming van een of meer
verplichtingen jegens het fonds genoemd in artikel 3, leden 1 tot en
met 4 is de huisarts aan het fonds een direct opeisbare boete
verschuldigd van 10% van de omvang van de aanspraak op het moment van
die nalatigheid.
5.3. Ingeval van nalatigheid van de huisarts in de nakoming van enige
verplichting jegens het fonds is de huisarts verplicht tot vergoeding
van de schade; een eventueel verschuldigde boete strekt in mindering
van het bedrag van de schadevergoeding.
6. Geschillen
6.1. Geschillen ten aanzien van de toepassing van de statuten van het
fonds, van deze overeenkomst of van het Reglement zullen worden
beslecht door de geschillencommissie overeenkomstig het
geschillenreglement als bedoeld in artikel 15 van de statuten van het
fonds.
Aldus in tweevoud getekend te
en te Nieuwegein op
1.
2.
Stichting Goodwillfonds voor
Huisartsen