Ministerie van Justitie


http://www.justitie.nl

antwoorden op kamervragen gijzeling helden

Kamervragen Nicolaï en Niederer over de rol van de media bij een gijzeling.

In antwoord op Uw brief van 23 maart 2000, nr. 2990008720, deel ik U mede, dat de vragen van de leden van Uw Kamer Nicolaï en Niederer inzake de rol van de media bij een gijzeling en welke geralateerd waren aan het verloop van de gijzeling welke zich voordeed in het Noord-Limburgse Helden op 17 maart 2000, worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage van deze brief.

Het feit, dat thans pas inhoudelijk tot beantwoording van de gestelde vragen wordt overgegaan is gelegen in het feit, dat het Crisis Onderzoeks Team (C.O.T.) op verzoek van de beheersdriehoek in de politieregio Limburg-Noord een evaluerend onderzoek heeft ingesteld naar het verloop hiervan.
De resultaten van dit onderzoek zijn heden, donderdag 22 maart 2001 door het Crisis Onderzoeks Team (C.O.T.) aangeboden aan de betreffende beheersdriehoek.

In samenhang met de uitkomsten van dit evaluatie-onderzoek bied ik U thans de beantwoording van de betreffende kamervragen hierbij aan.

De Minister van Justitie,

Antwoorden van de Minister van Justitie op schriftelijke vragen van de leden Nicolaï en Niederer inzake de rol van de media bij een gijzeling (ingezonden d.d. 22 maart 2000, nr. 2990008720)


1 tot en met 3 :


Indien zich een gijzeling voordoet, wordt, overeenkomstig de door het college van procureurs-generaal vastgestelde handleiding opsporing in ontvoeringen en gijzelingen terstond een beleidscentrum ingericht, waarin in elk geval de betrokken (fgd) hoofdofficier van justitie als voorzitter van het beleidscentrum, de betrokken korpschef en doorgaans ook de burgemeester participeren.
Dit beleidscentrum is belast met de aanpak van de gijzeling. Bij het (doen) uitvoeren van maatregelen ter beëindiging van de gijzeling wordt gebleven binnen de daartoe door het beleidscentrum vastgestelde c.q. vanwege het college van procureurs-generaal en mij vastgestelde kaders. Deze kaders behelzen tevens de uitgangspunten van het bij de opsporing in acht te nemen beleid. Het beleidscentrum pleegt bij monde van de hoofdofficier van justitie daartoe overleg met het college van procureurs-generaal en met mij, zodat ieder van hen op elk moment zijn verantwoordelijkheid kan verwezenlijken. Het beleidscentrum heeft bovendien tot taak de strafvorderlijke en beheersmatige voorwaarden te scheppen, waarbinnen het beleid kan worden verwezenlijkt. Onder dit laatste wordt nadrukkelijk ook begrepen het sturen van de onderhandelingen met de gijzelnemers en/of ontvoerders. Het onderhandelingsproces is bij gijzelingen altijd zeer complex en dient overgelaten te worden aan professionele, specifiek opgeleide onderhandelaars op basis van een door deskundigen opgemaakt psychologisch profiel van de gijzelnemers onder constante evaluatie van de effecten daarvan en van de risico.s voor de gegijzelde(n). In het voorlichtingsbeleid van het beleidscentrum staan de belangen van de slachtoffers en van de opsporing en de vervolging van de daders voorop. Het behoeft dan ook geen betoog dat het van belang is dat de media het te voeren onderhandelingsproces niet doorkruisen. Ik verwacht van de media, dat zij hun verantwoordelijkheid in deze nemen en dat zij zich aan dit principe houden.
Bij iedere gijzelingsactie dient het beleidscentrum één of meer professionele voorlichters aan te stellen, die met uitsluiting van andere (overheids-)-voorlichters belast is/zijn met de betrekkingen met de media binnen de door het beleidscentrum daarvoor vastgestelde kaders.

Bij de gijzeling in Helden zijn de media actief geïnformeerd. Het was evenwel, zeker ook omdat de gijzelnemers de berichtgeving via radio en televisie konden volgen, in de opvattingen van het beleidscentrum onwenselijk dat journalisten tot op korte afstand van de woning kwamen om foto.s en video-opnamen te maken en met vliegtuigen boven het huis circuleerden. Al deze activiteiten zouden de gemoedsrust van de gijzelnemers in negatieve zin kunnen beïnvloeden. Dit klemde temeer nu de gemoedstoestand van de gijzelnemers zeer wisselend was. Ook de zorg voor de privacy, de omstandigheden waarin de slachtoffers verkeerden en de gemoedstoestand van de slachtoffers speelden hierbij een rol. Door het afkondigen van noodverordeningen (vliegverbod en afzetting rond de woning) en een strikte handhaving daarvan, in combinatie met de werkzaamheden van de onderhandelaars, is dit risico zoveel mogelijk beperkt. In het licht van het vorenstaande was het in de opvatting van het beleidscentrum ook onwenselijk dat journalisten contacten onderhielden met de gijzelnemers. Naar het oordeel van het beleidscentrum hebben de telefonische contacten van de heer De Vries, ook al geschiedden deze op initiatief van de gijzelnemers, geen bijdrage geleverd aan een snelle en geweldloze afloop.

Toen de heer De Vries aan de gijzelnemers namelijk had laten weten, dat hij geen toestemming had gekregen om tot hen toegelaten te worden, was de aanvankelijke reactie van de gijzelnemers dat hun eisen dan zouden veranderen en alles veel langer zou duren. Voorts is, later op de avond, de daadwerkelijke overgave enige malen uitgesteld omdat de gijzelnemers eerst nog uitzendingen van SBS-6 wilden zien. Overigens heeft de heer De Vries geen toestemming gekregen vanuit het beleidscentrum om als bemiddelaar op te treden. Het is op dit moment moeilijk concreet aan te geven of en zo ja in hoeverre de overgave zonder de tussenkomst van de heer De Vries vlotter zou zijn verlopen. In de visie van de verantwoordelijk hoofdofficier van justitie heeft hij mogelijk enige apaiserende invloed gehad op de gijzelnemers. Vast staat in elk geval dat de gijzelnemers aan de onderhandelaars al ver voor de komst van de heer De Vries hadden aangekondigd, dat zij zich wilden overgeven. Naast de heer De Vries hebben ook twee andere journalisten telefonisch contact gehad met de gijzelnemers. Buiten het bezet houden van de lijn hebben deze contacten geen aantoonbare nadelige invloed gehad op de onderhandelingen.
Ik voeg hier aan toe, dat de politie technisch gezien de telefoonverbindingen tussen de gijzelnemers en de journalisten had kunnen afsluiten en op een andere manier een nieuwe verbinding tussen de onderhandelaars en de gijzelnemers tot stand had kunnen brengen. Het beleidscentrum achtte het handhaven van de status quo, gelet op de gemoedstoestand van de gijzelnemers, een belangrijke voorwaarde voor een goede afloop. Omdat een gewijzigd communicatiepatroon deze status quo zou kunnen verstoren en dus risicovol was, is besloten de bestaande telefoonverbindingen in stand te laten. Om dezelfde reden is de heer De Vries door het beleidscentrum ook niet verzocht of verboden (zo dat juridisch gezien al mogelijk zou zijn) contact te onderhouden met de gijzelnemers.

Het college van procureurs-generaal acht de hiervoor bedoelde door het beleidscentrum gemaakte afwegingen, gelet op de concrete omstandigheden van de gijzeling te Helden, verantwoord. Dit geldt in zijn algemeenheid ook voor de wijze waarop politie en openbaar ministerie de gijzeling hebben aangepakt. Ik deel dit standpunt.

Ik merk nog op dat het Crisis Onderzoeks Team (C.O.T.) zich in zijn evaluatie voornamelijk in beschrijvende zin heeft uitgelaten over de activiteiten en werkzaamheden van de heer De Vries. Een oordeel daaromtrent wordt (anders dan ik had verwacht) niet ingenomen.

Vraag 4 :

Het college van procureurs-generaal heeft een aantal richtlijnen opgesteld waarin aandacht wordt besteed aan de rol van de media in strafzaken. Zij gaan er alle vanuit dat de belangen van de opsporing en vervolging niet doorkruist mogen worden.
Met het oog op gijzelingssituaties als die in Helden heeft het college van procureurs-generaal de in het antwoord op de vragen 1 tot en met 3 genoemde handleiding opsporing in ontvoeringen en gijzelingen, in nader overleg met mij opgesteld. Deze handleiding wordt momenteel, mede naar aanleiding van de evaluatie van de gijzeling te Helden, geactualiseerd. Bij de handleiding is gevoegd een bijlage over de persvoorlichting. De handleiding beschrijft het in het antwoord op de vragen 1 tot en met 3 uiteengezette standpunt dat het beleidscentrum bepaalt op welke wijze de gijzelingsactie aangepakt moet worden. Een journalist heeft daarin geen rol in het onderhandelingsproces toebedeeld gekregen, zeker niet wanneer hij of zij buiten de regie van het beleidscentrum en het door het beleidscentrum gestuurde onderhandelingsteam om opereert.
De mediawereld is actiever, alerter, veelvormig, commerciëler en competitiever geworden. Dit manifesteert zich bij uitstek bij piekgebeurtenissen, zoals een ernstige gijzeling. Het risico is daardoor dat men actor wordt
Het college van procureurs-generaal heeft mij bericht dat met het oog daarop hieraan in de nieuwe handleiding opsporing in ontvoeringen en gijzelingen aandacht wordt besteed. Daarnaast heeft het college van procureurs-generaal mij laten weten dat het hierover ook reeds in het periodieke overleg van gedachten heeft gewisseld met het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren en met de Nederlandse Vereniging van Journalisten. Dit heeft niet geleid tot concrete afspraken.

22 mrt 01 11:59