Den Haag, 22 maart 2001
BIJDRAGE VAN SHARON DIJKSMA (PVDA) AAN HET PLENAIR DEBAT WIJZIGING WET
PRIMAIR ONDERWIJS (27 291; DE BRUIDSCHATREGELING BIJ VERZELFSTANDIGING VAN
HET BESTUUR VAN HET OPENBAAR ONDERWIJS)
In juni 1996 nam de Kamer een wetsvoorstel aan over de bestuursvormen van
het openbaar onderwijs. Dit wetsvoorstel beoogde voor gemeenten de
mogelijkheid te openen om het bestuur van het openbaar onderwijs meer op
afstand te zetten van de gemeente. Aldus zou kunnen worden voorkómen dat de
dubbele pet van de gemeente bij het lokale onderwijsbeleid ten opzichte van
het openbaar onderwijs te zeer zou gaan knellen. Concreet werd naast de
gemeenteraad en de commisie ex artikel 82 van de Gemeentewet, de
mogelijkheid van de openbare rechtspersoon en de privaatrechtelijke
stichting geïntroduceerd.
Bij de wetsbehandeling werd ook het amendement Dijksma aangenomen dat
evaluatie van de effecten van de wet binnen vijf jaar in het vooruitzicht
stelde. In 1997 bereikten ons berichten dat het onderbrengen van het
openbaar onderwijs in een stichting nauwelijks plaatsvond, omdat het forse
financiële consequenties had voor de gemeenten. Bij verzelfstandiging zouden
de bestuurskosten voor ambtenarensalarissen en administratiekosten die uit
de gemeentekas werden bekostigd, eveneens aan het bijzonder onderwijs moeten
worden uitgekeerd. Deze doorbetalingsveplichting vloeit voort uit de
zogenoemde overschrijdingsregeling. Het bedrag zou bij veel gemeenten in de
tonnen lopen. Daarom hebben we destijds ook schriftelijke vragen gesteld,
maar daarop reageerde de toenmalige staatssecretaris sussend. Omdat het
probleem bleef, heb ik nadien contact gezocht met de VOS/ABB (de koepel voor
openbare en algemeen toegankelijke scholen). We hebben mede met de
D66-fractie van gedachten gewisseld over een initiatiefwetsvoorstel dat de
gemeenten in staat zou moeten stellen om de openbare scholen een soort
bruidschat te vertrekken bij de verzelfstandiging. In november 1999 kwam
staatssecretaris Adelmund echter met een brief waarin zij een eigen
wetsvoorstel aankondigde. Uit hoffelijkheidsoverwegingen hebben we dat
wetsvoorstel afgewacht en half september diende staatssecretaris Adelmund
het betreffende wetsvoorstel in.
Bij de schriftelijke inbreng hebben we een aantal vragen gesteld.
* We hebben een overzicht gevraagd van de mate waarin en de wijzen
waarop gemeenten het openbaar onderwijs inmiddels hebben verzelfstandigd.
* We hebben gevraagd of er juridische bezwaren zouden kleven aan een
regeling met terugwerkende kracht.
* We hebben gevraagd naar positieve redenen waarom er een stokje wordt
gestoken voor het verstrekken van een bruidschat bij een stapsgewijze
verzelfstandiging van het openbaar onderwijs.
* We hebben gevraagd naar de redenen waarom het geld wordt geoormerkt
voor administratie, beheer en bestuur, in afwijking van de systematiek van
lumpsumbekostiging.
* We hebben gevraagd naar de redenen de bepaling dat er niet een
bedrag ineens mag worden verstrekt, maar het moet gaan om een jaarlijks
aflopend maximumbedrag.
* We hebben gevraagd naar de overwegingen die ten grondslag liggen aan
de vierjarige periode, in afwijking van de vijfjarige periode die de
overschrijdingsregeling kent.
* We hebben gevraagd of invoering per 1 augustus 2001 mogelijk is.
De staatssecretaris antwoordt dat slechts 2,9 % van de gemeenten het
schoolbestuur heeft ondergebracht in een stichting. Zij acht terugwerkende
kracht van de regeling in strijd met de rechtszekerheid. Zij stelt dat
problemen zich minder voordoen zodra een gemeente ervoor kiest haar openbare
scholen niet allemaal te verzelfstandigen en daarom alleen een regeling moet
worden getroffen voor het geval dat. Zij meent dat uitsluitend de kosten
voor administratie, beheer en bestuur de rechtvaardiging vormen voor de
regeling en vindt dat daarom de zaak moet worden geoormerkt en de periode
daaraan moet worden gekoppeld. Haar overweging om niet een bedrag ineens te
laten verstrekken is dat de bekostiging altijd plaatsvindt op jaarbasis.
Invoering van de wet per 1 augustus 2001 acht zij haalbaar, maar zij
vermoedt dat het in de praktijk zal betekenen dat gemeenten pas per 1
augustus 2002 hun openbare scholen zullen gaan verzelfstandigen.
De antwoorden van de staatssecretaris vind ik niet erg sterk, maar het is
wel van belang dat de regeling zo snel mogelijk wordt ingevoerd en daarbij
hebben we ook rekening te houden met de Eerste Kamer waar de meerderheden
wat anders liggen. Daarom kiest de PvdA-fractie een gematigde kritische
houding en gaat zij niet tezeer dwars liggen. Over de verplichting alle
openbare scholen ineens te verzelfstandigen, de oormerking en de vijfjaren
termijn dienen wij amendementen in.