Titel: Tijdelijke agentschapstatus
De voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal
Datum
Uw brief (Kenmerk)
Ons kenmerk
22 maart 2001
-
BZ 2001-00358 M
Onderwerp
Tijdelijke agentschapstatus
1. Inleiding
In 1994 is als uitvloeisel van de nota Verder bouwen aan beheer de agentschapstatus geïntroduceerd. De agentschapstatus is te karakteriseren als het introduceren van een resultaatgericht besturingsmodel in combinatie met een baten-lastenadministratie, waardoor deze diensten in termen van prestaties en kostprijzen aangestuurd kunnen worden. Het resultaatgerichte besturingsmodel dat bij de agentschappen wordt toegepast, heeft als katalysator gewerkt voor diverse verbeteringen in de bedrijfsvoering van deze diensten.
Vanaf 1 januari 2000 worden kandidaat-agentschappen stringenter dan daarvoor getoetst aan de hand van 12 geoperationaliseerde instellingsvoorwaarden. De reden hiervoor is dat de vereiste kwaliteitsverbetering van de diensten zoveel mogelijk bereikt moet worden vóór het moment dat als agentschap wordt gestart. In mijn brief van 31 januari 20001 heb ik u geïnformeerd over de nadere operationalisering van de instellingsvoorwaarden voor de agentschappen. Kerngedachte achter deze instellingsvoorwaarden is dat, doordat diensten slechts de agentschapstatus krijgen indien ze aan de voorwaarden voldoen, meer zekerheden worden geschapen over de kwaliteit van de nieuw startende agentschappen. De instellingsvoorwaarden vormen het uitgangspunt voor de begeleiding en toetsing van de kandidaat agentschappen door het BIFI-team, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de ministeries van Financiën en BZK dat alle in- en externe verzelfstandigingen begeleidt.
Op dit moment is binnen de rijksdienst een ontwikkeling gaande die tot
gevolg heeft dat de behoefte ontstaat aan de mogelijkheid dat bepaalde
diensten reeds tijdelijk de agentschapstatus kunnen krijgen vóórdat
aan alle instellingsvoorwaarden is voldaan. Voor het eerst bewegen
enkele extern verzelfstandigde diensten weer terug tot binnen de
grenzen van het moederministerie.
Met deze brief informeer ik u over deze recente ontwikkeling en de
behoefte die hierdoor onstaat aan de constructie van tijdelijke
agentschapstatus voor uitsluitend deze terugkerende diensten. In deze
brief wordt ingegaan op de wijze waarop deze constructie gestalte
wordt gegeven en de waarborgen die hierbij worden ingebouwd dat ook
bij deze constructie de kwaliteit van het agentschap kan worden
gegarandeerd.
2. Recente ontwikkelingen
In de laatste twintig jaar hebben binnen de rijksoverheid op grote
schaal externe verzelfstandigingen plaatsgevonden van diensten die
daarvoor rechtsstreeks onder de ministeriële verantwoordelijkheid
vielen. Hierbij kan met name worden gedacht aan het ontstaan van vele
zelfstandige bestuursorganen (ZBOs). Recent is er sprake van dat
extern verzelfstandigde diensten terugkeren binnen de grenzen van het
moederministerie. Dit lijkt vooral te worden ingegeven door de
(politieke) wens om méér grip te kunnen krijgen van het ministerie op
de uitvoering van taken. Een goed voorbeeld van diensten die naar de
rijksdienst terugkeren is te vinden binnen de (publieke)
arbeidsvoorziening en de sociale zekerheid waar een ingrijpende
wijziging van de uitvoeringsstructuur plaatsvindt. Deze wijziging
heeft onder andere tot gevolg dat de dienst ESF Nederland (voorheen
onderdeel van de ZBO Arbeidsvoorziening) vanuit de extern
verzelfstandigde status terugkeert binnen de grenzen van het
ministerie van SZW. Ook bij andere diensten binnen de rijksoverheid is
een mogelijke beweging naar het moederministerie aan de orde, of zal
aan de orde komen. Het gevolg hiervan is dat ten opzichte van de
huidige situatie de ministeriële verantwoordelijkheid en de
aanspreekbaarheid van de minister voor deze diensten wordt vergroot.
Kenmerk van de extern verzelfstandigde diensten is onder andere dat
een baten-lastenadministratie wordt gevoerd, in tegenstelling tot
diensten, niet zijnde agentschappen, die binnen de grenzen van het
moederministerie zijn gepositioneerd. Binnen de rijksdienst hebben
immers alléén agentschappen toestemming om het afwijkende beheer van
een baten-lastenadministratie te voeren. Dit betekent dat extern
verzelfstandigde diensten die terugkeren naar het ministerie in
principe dienen over te gaan naar een kas-verplichtingenadministratie.
Deze diensten hebben veelal -ingegeven door het uitvoeringskarakter
van de activiteiten- de ambitie om een resultaatgericht
besturingsmodel te combineren met het voeren van een
baten-lastenadministratie. Dit wordt verenigd in het agentschapmodel.
Concreet betekent dit dat de terugkerende diensten eerst het
kas/verplichtingenstelsel moeten invoeren en vervolgens op het moment
dat ze voldoen aan de instellingsvoorwaarden voor agentschappen die
betrekking hebben op het resultaatgerichte besturingsmodel, het
baten-lastenstelsel moeten herinvoeren. Ik acht dit, op zijn minst
gezegd, niet doelmatig. Er is dan ook behoefte aan een constructie
waarbij dergelijke diensten hun huidige gevoerde
baten-lastenadministratie ook binnen de grenzen van het
moederministerie kunnen voortzetten om binnen een afzienbare periode
aan alle instellingsvoorwaarden voor het agentschapmodel te kunnen
voldoen.
Voor ESF Nederland is reeds een dergelijke nieuwe constructie
gecreëerd, te weten de tijdelijke agentschapsstatus. Deze dienst, die
van buiten de rijksoverheid komt en reeds het baten-lastenstelsel
voert, keert per 1 april 2001 weer bij het ministerie van SZW terug.
Om te voorkomen dat ESF Nederland binnen korte tijd tweemaal van
stelsel moet veranderen, hetgeen relatief veel organisatorische en
financiële inspanning kost, krijgt ESF Nederland vanaf die datum de
tijdelijke status van agentschap, zonder dat het reeds aan alle
instellingsvoorwaarden voldoet2. Vanwege de tijdelijke status krijgt
ESF echter de tijd om de vereiste organisatorische verandering door te
voeren en alsnog aan de voorwaarden te voldoen, waarna het de
permanente status van agentschap kan krijgen. Bij ESF Nederland ligt
het streven om deze permanente status op 1 januari 2003 te behalen.
3. Tijdelijke agentschapstatus
De komende tijd zal zich vaker een situatie kunnen voordoen dat
diensten de status van tijdelijk agentschap vragen. Naar mijn mening
heeft de tijdelijke agentschapstatus uitsluitend meerwaarde voor
diensten die van buiten de rijksoverheid terugkomen binnen de grenzen
van een ministerie. Deze diensten voeren namelijk reeds het
baten-lastenstelsel. Interne diensten die agentschap willen worden,
kunnen geen tijdelijke status krijgen, maar zullen dat pas mogen doen
nadat ze aan alle instellingsvoorwaarden voldoen.
Om agentschap te kunnen worden zijn instellingsvoorwaarden gesteld
waaraan kandidaat agentschappen normaliter stringent worden getoetst.
Deze voorwaarden hebben ten dele betrekking op het
baten-lastenstelsel, maar gaan in hoofdzaak over de vormgeving van een
resultaatgericht besturingsmodel. Dit model wordt reeds toegepast bij
veel uitvoerende diensten en inspecties/toezichtorganen, hetgeen
diensten zijn die redelijk goed meetbare producten en diensten hebben.
De diensten die van buiten komen, vallen over het algemeen eveneens
onder deze categorieën. Het is echter de vraag of deze diensten aan
alle eisen wat betreft de resultaatgerichtheid van het besturingsmodel
voldoen.
Het verlenen van een tijdelijke agentschapstatus aan een dienst
betekent dat deze dienst een baten-lastenadministratie mag blijven
voeren.
Aan het verlenen van een tijdelijke agentschapstatus aan een bij de
rijksoverheid terugkerende dienst wordt echter wel een voorwaarde
verbonden die als waarborg geldt dat ook bij deze constructie de
kwaliteit van het agentschap kan worden gegarandeerd. Deze voorwaarde
is dat vooraf moet worden vastgesteld dat de desbetreffende dienst
daadwerkelijk de potentie heeft om in praktijk te voldoen aan de
instellingsvoorwaarden. Hiertoe zal een aanvangsdoorlichting van de
terugkerende dienst moeten plaatsvinden door het BIFI-team. Wanneer
deze doorlichting aantoont dat er voldoende mogelijkheden zijn om
binnen afzienbare tijd te voldoen aan de instellingsvoorwaarden, dan
wordt ingestemd met de tijdelijke agentschapstatus. Bij afzienbare
tijd wordt gedacht aan een periode van maximaal drie jaar hetgeen op
dit moment de gemiddelde tijd is die nodig is voor het vormen van een
agentschap. De doorlichting wordt afgesloten met een voorstel van het
BIFI-team hoe het veranderingstraject dat moet worden doorlopen vorm
kan worden gegeven en welke tijdsplanning aan dit traject kan worden
verbonden. Het betrokken vakministerie committeert zich vervolgens aan
de uitvoering van dit plan van aanpak.
In de Comptabiliteitswet is opgenomen dat een besluit tot instelling
van een agentschap aan de Tweede Kamer, via de zogenoemde
voorhangprocedure, dient te worden voorgelegd3. Deze procedure wordt
vanzelfsprekend gehandhaafd. Zodra het tijdelijke agentschap het
veranderingstraject heeft doorlopen en aan alle instellingsvoorwaarden
voldoet, zal de voorhangprocedure bij de Tweede Kamer conform de
Comptabiliteitswet worden doorlopen voordat besloten wordt tot de
permanente status van agentschap.
Zodra aan een dienst de tijdelijke agentschapstatus wordt verleend
wordt hiervan melding gedaan aan de Tweede Kamer. Hierbij wordt de
Kamer dan tevens geïnformeerd over de resultaten van de bij deze
dienst verrichte aanvangsdoorlichting.
4. Ten slotte
Vanwege het feit dat er extern verzelfstandigde diensten zijn die weer
terugkeren naar de rijksoverheid en gezien de daarbij relevante
doelmatigheidsoverwegingen, bestaat de noodzaak tot het beschikbaar
stellen van de tijdelijke agentschapstatus. Dit laat onverlet dat moet
worden verzekerd dat de kwaliteit van ook deze agentschappen kan
worden gewaarborgd. Door, voorafgaande aan het verlenen van de
tijdelijke agentschapstatus, de betreffende dienst door te lichten op
de aanwezige potentie om binnen een periode van maximaal drie jaar aan
alle instellingsvoorwaarden voor agentschappen te voldoen, kan deze
kwaliteit tot aanvaardbare hoogte worden gegarandeerd.
DE MINISTER VAN FINANCIËN