Partij van de Arbeid

Bijdrage van Sharon Dijksma 29 maart 2001 PvdA

AAN HET ALGEMEEN OVERLEG OVER DE BRIEVEN INZAKE REACTIE OP HET WORLD DEVELOPMENT REPORT 'ATTACKING POVERTY' EN INZAKE DE NOTITIE 'SAMEN WERKEN VOOR EFFECT, OP WEG NAAR EEN INTERNATIONALE ONTWIKKELINGSARCHITECTUUR'

Het rapport Attacking Poverty' is (deels) een samenvatting van wat de Wereldbank (WB) heeft geleerd van het beleid dat de afgelopen tien jaar door haar is gevoerd. Dit is belangrijk om te weten, daar ze de afgelopen decennia vaak (terechte) kritiek heeft gekregen dat zij te weinig oog voor de armen zelf had. Zij lijkt deze kritiek nu ter harte te hebben genomen. Deels hieruit voortkomend is het rapport een bevestiging van de huidige consensus m.b.t. de aanpak van armoede. Dit laatste uit zich in een visie die zowel verbreed als verdiept is en waarbij steeds duidelijker is geworden dat armoedebestrijding niet alleen om een zuivere economische benadering vraagt, maar meer om een sociaal verantwoorde economische groei waarbij bijzondere aandacht wordt gevraagd voor de positie van de armen. Dit komt o.a. tot uiting in een drietal pijlers waarop het huidige beleid van de WB t.a.v. armoedebestrijding rust:

- bestaanszekerheid (security);

- bestaansmogelijkheden (opportunity);

- toedeling van maatschappelijke invloed (empowerment).
De minister ziet deze pijilers als een afspiegeling van respectievelijk sociale, economische en politieke factoren bij de bestrijding van armoede; een afspiegeling waar ik in mee kan gaan.

De algemene gedachtegang - in het bijzonder de bovenstaande pijlers
- die zichtbaar wordt in Attacking Poverty, is er een die al langer leeft in Nederland, bij de PvdA in het bijzonder. In zoverre ben ik dan ook tevreden met dit rapport. Echter, bij een aantal op- en aanmerkingen van de minister wil ik enkele kanttekeningen plaatsen.


- Zij stelt in haar reactie dat de Pro poor growth (PPG) strategie, zoals de WB deze als instrument bij armoedebestrijding gebruikt, niet helder en eenduidig wordt gehanteerd. Belangrijke vraag die zij stelt n.a.v. het rapport is ook welke sectoren nu precies de trekkers van PPG zijn? Zelf was de minister in haar brief Ondernemen tegen Armoede al veel uitgesprokener. Zij stelt in deze brief 'dat economische groei gepaard moet gaan met duurzame werkgelegenheidscreatie, met voorzieningen in gezondheidszorg en onderwijs, met hervormingen in de toegang tot land en andere productiemiddelen, met het bevorderen van sociale organisatie, met behoorlijke lonen en met aandacht voor de meest kwetsbare groepen'. Zelf zet zij dus o.a. in op zorg en onderwijs. Blijft het daarbij of wil zij op meer terreinen (bijvoorbeeld nadrukkelijker participatie van vrouwen) inzetten? Daarnaast blijft het onduidelijk hoe creëren van werkgelegenheid (specifiek) kan samengaan met duurzame ontwikkeling.

In het werkprogramma van de Adviesraad Internationale Vraagstukken van 2 maart wordt ook aangegeven dat er meer duidelijkheid moet komen over PPG. Zeker waar het de ontwikkeling van indicatoren betreft tussen de kwantitatieve
ontwikkelingssamenwerkingdoelstellingen en PPG. Dit dient opgenomen te worden in de notitie.


- Zij stelt dat de statistische gegevens van de WB nog te beperkt, soms zelfs in zijn geheel niet aanwezig zijn. Pas als deze aanwezig zijn kan een correcte analyse van problemen worden gemaakt. Ziet de minister mogelijkheden dit probleem op te lossen of pleit zij impliciet voor het vergroten van de mogelijkheden om deze data te verzamelen? En hoe dient dit te worden gefinancierd?


- Wat betreft empowerment (concreet op mondiaal niveau - het niveau van de WB - betekent dit kennisachterstand compenseren en waar mogelijk inhalen) geeft de minister aan dat de WB zich (nog) te veel focust op de rol van de lokale overheden en te weinig op de rol die de armen zelf kunnen spelen. Meer nadruk op deze laatste groep is belangrijk bij de armoedebestrijding. De rol van de WB is bij het bereiken van deze doelstelling echter ook enigszins beperkt omdat zij, deels vanuit organisatorisch achtergrond, voornamelijk is aangewezen op de staat als onderhandelings- en gesprekspartner. Deze situatie zou wellicht kunnen veranderen (meer contact met maatschappelijke organisaties etc.) maar in de Raad van Bewindvoerders heeft een aantal landen (China, Saoedie-Arabië, Koeweit, Pakistan en in iets mindere mate de VS) daar zo hun vraagtekens bij gezet. Wat is de reactie van de minister m.b.t. de houding van deze landen op dit zeer belangrijke punt. En daarnaast, wil zij eventueel (bilateraal) een extra inspanning leveren om de kennisachterstand te compenseren?

De notitie Samen werken voor effect, op weg naar een internationale ontwikkelingsarchitectuur m.b.t. het Nederlands multilaterale hulpbeleid is het tweede onderwerp. De notitie geeft een beschouwing over de internationale ontwikkelingsarchitectuur waarbij het particuliere, het bilaterale en het multilaterale kanaal worden vergeleken. De nadruk ligt echter op het multilaterale kanaal zoals de WB, het IMF en diverse VN-organisaties. Het functioneren van deze organisaties wordt in de notitie breed uitgemeten. Niet alleen omdat de verschillende organisaties zelf beter (praktischer) zouden kunnen werken maar ook omdat tussen de instellingen onderling vaak te weinig coördinatie is, waardoor men niet zo efficiënt armoede bestrijdt als zou kunnen. De notitie spreekt zelfs soms van concurrentie tussen de diverse hulporganisaties waar het de bestrijding van armoede betreft.

Belangrijk is dat er een mondiale consensus is ontstaan m.b.t. deze armoedebestrijding middels de 'zeven beloftes' die mondiaal zijn gemaakt (o.a. halvering armoede, voor iedereen basisonderwijs etc). Hier zullen de diverse organisaties naar dienen te handelen. Essentieel hierbij is duurzame economische groei en de participatie van armen zelf aan deze groei (PPG - zie boven). Diverse studies hebben echter reeds aangetoond dat veel, zelfs succesvolle projecten weinig bijdragen aan het duurzaam terugdringen van armoede. Om dit te voorkomen, ondersteunt Nederland vooral de, ook internationaal populaire ownership gedachte waarbij het ontvangende land, samen met lokale acktoren, een lange termijnvisie ontwikkelt en zo een kader schept waaronder de diverse donoren kunnen 'onderhangen'. Belangrijk hierbij is dat het donorland de leiding behoudt. Dit al wordt Poverty Reduction Strategy (PRS) genoemd.

De multilaterale organisatiemedaille heeft twee kanten. Enerzijds komt deze samenwerking nog steeds niet echt van de grond, zeker niet op een manier dat men van structurele verandering/verbetering kan spreken. Anderzijds kan via samenwerking tussen de verschillende organisaties veel effectiever worden gewerkt aan armoedebestrijding (er is een klein aantal projecten dat bemoedigende resultaten heeft); hier wil de minister vooral op inzetten. Dit dient te worden bereikt door, vooral binnen de diverse VN-afdelingen "doelmatig samen op te trekken". Weigeren organisaties dat, dan zal op hun budget gekort worden. Vraag: hoe ziet ze dit voor zich? Zijn er al lijsten met 'als dit gebeurt dan korten we zus en zoveel op het budget? Daarnaast pleit de minister voor een concentratie van kernmandaten (iedere organisatie doet waar hij goed in is, niet alleen succesvolle projecten ondersteunen), geen wereldwijde missies, nadruk op armste landen etc. Binnen de VN is wel een afdeling voor onderlinge afstemming (Administratieve Committee on Coordination - ACC) maar deze functioneert slecht. Gaat de hier werk van maken? Het verwijt dat organisaties slordig met geld omgaan is ook nog steeds niet verdwenen, al bieden de hervormingen binnen bijvoorbeeld de ILO en WHO perspectief. Welke zijn dat dan precies en gaat de minister daar de nadruk op leggen? De minister prijst ook de prestatiemeting en resultaatgericht begrotingen, zoals wij die intussen ook kennen m.b.t. de rijksbegroting.

Nederland wil de positieve initiatieven stimuleren door meer geld uit te trekken, zeker voor succesvolle (samenwerking)projecten, zoals bijvoorbeeld het United Nations Development Assistance Framework dat zijn waarde lijkt te hebben bewezen door het makkelijk uitwisselen van info binnen de VN. Om deze succesvolle projecten te kunnen financieren zal het Nederlandse percentage voor multilaterale organisaties oplopen van ruwweg dertig tot 33 procent van de totale Nederlandse ODA-inspanning (Official Development Assistance). De huidige dertig procent is vergeleken met de gemiddelde ODA-inspanningen van andere donorlanden wat laag. Om de diverse doelen te verwezenlijken is het derhalve van belang i.i.g. op het internationale gemiddelde (van zo'n 33%) uit te komen. Ik verzet me niet tegen de ophoging van het percentage, ik heb immers ook geen amendement ingediend/gesteund tijdens de begroting 2001. Desalniettemin blijf ik kritisch over de veronderstelling van de minister dat multilaterale hulp altijd beter is.