Ministerie EZ


SLUITING VAN DE KERNCENTRALE VAN BORSSELE

Datum: 29-03-2001

SLUITING VAN DE KERNCENTRALE VAN BORSSELE

Het lid van de Tweede Kamer, Vos (GroenLinks) heeft aan de ministers van Economische Zaken en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op 7 maart 2001 de volgende schriftelijke vragen gesteld.


1 Herinnert u zich de toezegging, gedaan in het mondelinge vragenuur
1) van 18 april vorig jaar, dat u bezig bent "om te komen tot een analyse met betrekking tot mogelijkheden, onmogelijkheden en consequenties" om sluiting van Borssele in 2004 mogelijk te maken en "dat wij half mei via het kabinet een standpunt zullen hebben geformuleerd. Ik zal de Kamer dan op de hoogte stellen van het door het kabinet ingenomen standpunt"?


2 Heeft het kabinet op 19 mei 2000 een standpunt geformuleerd? Wat is dit standpunt?


3 Is dat gebeurd op basis van een uitputtende analyse van de mogelijkheden en consequenties?


4 Op welke manier heeft het kabinet zijn in vraag 1 genoemde toezegging vorm gegeven?


5 Is het waar dat begin juli 2000 een gesprek heeft plaatsgevonden met de Elektriciteits Productiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) over de sluiting? Wat was de inzet van dit gesprek en wat waren de resultaten?
2)

6 Welke conclusies heeft u getrokken uit dit gesprek?

7 Bent u een gerechtelijke procedure begonnen tegen EPZ? 3) Waarom duurde het zo lang voordat deze procedure is begonnen?

8 Wat is de inzet van de procedure?

9 Wanneer wordt een uitspraak verwacht? Welke mogelijkheden heeft u nog als de uitspraak negatief is?

10 Bent u nog steeds van mening dat de liberalisering van de energiemarkt op geen enkele wijze heeft geleid tot een veranderde situatie? Zijn de mogelijkheden van de regering om sluiting af te dwingen onverminderd gebleven? Geldt dat ook voor juridische context?

11 Heeft de ontbinding van de SEP gevolgen voor de juridische context, bijvoorbeeld omdat de afspraak over de sluiting met de SEP en niet met de EPZ was gemaakt?

12 Zo ja, hadden deze gevolgen kunnen worden voorkomen als er bij de ontbinding van de SEP andere afspraken waren gemaakt?

13 Is het waar dat u na het mondelinge vragenuur van 18 april 2000 de Kamer niet meer heeft geïnformeerd over de verdere gang van zaken?



1) Handelingen II, Vergaderjaar 1999-2000, nr. 70, blz, 4683
2) Provinciale Zeeuwse Courant, 7 juli 2000

3) Provinciale Zeeuwse Courant, 17 februari jl.


De Minister van Economische Zaken, A. Jorritsma-Lebbink heeft deze vragen mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als volgt beantwoord.


1 Ja.



2 en 3 Ja, op 19 mei 2000 heeft de Ministerraad een standpunt geformuleerd mede op basis van een door mij, met instemming van mijn collega's van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid opgestelde analyse van de mogelijkheden en consequenties van sluiting van de kerncentrale Borssele in 2003.
Het op 19 mei 2000 door de Ministerraad geformuleerde standpunt luidt dat hij vasthoudt aan de in 1994 met de exploitant (EPZ) gemaakte afspraak dat de kerncentrale Borssele uiterlijk 31 december 2003 buiten bedrijf dient te zijn gesteld en dat op korte termijn overleg zal worden geopend over de nakoming van die afspraak.


4 Bij brief van 30 mei 2000 (Tweede Kamer, 1999-2000, 26 800 XI, nr. 68) hebben mijn collega van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en ik de Kamer hierover op de hoogte gebracht en aldus namens het kabinet aan de in vraag 1 genoemde toezegging vorm gegeven. Deze brief is op 31 mei 2000 tijdens een debat in de Kamer met mijn ambtgenoot van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Handelingen Tweede Kamer 1999-2000, nr. 82, pag. 5279-5285) uitgebreid aan de orde gekomen.


5 Ja, op 6 juli 2000 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen mijn collega van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en mijzelf met een vertegenwoordiging van EPZ over de sluiting van de kerncentrale Borssele. Overigens had daaraan voorafgaand op 5 juni 2000 al een gesprek hierover plaatsgevonden tussen ambtenaren van mijn ministerie en de directie van EPZ.
Inzet van beide gesprekken was EPZ ertoe te bewegen zich te houden aan de in 1994 gemaakte afspraak de werking van de kerncentrale Borssele uiterlijk per eind december 2003 te beëindigen.
Beide gesprekken hebben niet tot het beoogde resultaat geleid.


6 en 7 Uit het gesprek van 6 juli 2000 heb ik de conclusie getrokken dat EPZ niet voornemens is zich aan de gemaakte sluitingsafspraak van de kerncentrale Borssele te houden. Daarop heb ik aan de Ministerraad toestemming gevraagd mij te machtigen namens de Staat in rechte nakoming van de gemaakte afspraak te vorderen. Die machtiging is bij besluit van de Ministerraad van 13 juli 2000 aan mij verleend. Vervolgens heb ik dit dossier in handen van de landsadvocaat gesteld met als opdracht namens de Staat in rechte nakoming van de gemaakte afspraak te vorderen. Met het voorbereiden van de procedure was vervolgens enige tijd gemoeid.
Inmiddels is door de landsadvocaat in een procedure op verkorte termijn een dagvaarding uitgebracht en is namens EPZ een conclusie van antwoord uitgebracht.

8 Inzet van de procedure is dat EPZ wordt veroordeeld om, op straffe van verbeurte van een dwangsom, de kerncentrale Borssele uiterlijk op 31 december 2003 definitief buiten gebruik te stellen.

9 t/m 12 Gelet op de omstandigheid dat sprake is van een procedure op korte termijn, is een uitspraak redelijkerwijs dit najaar te verwachten. Als de uitspraak voor de Staat negatief zou zijn, staan in beginsel verschillende mogelijkheden open, al dan niet in het kader van de gerechtelijke procedure. Het is onwenselijk thans, hangende de procedure, op die juridische context vooruit te lopen.

13 Nee, zie mijn antwoord op vraag 4.