http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=412669
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Directie Veiligheidsbeleid Nucleaire Aangelegenheden en Non-Proliferatie Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 3 april 2001 Auteur Peter Potman
Kenmerk DVB/NN-156/01 Telefoon 070-3485555
Blad /1 Fax 070-3485479
Bijlage(n) 1 E-mail peter.potman@minbuza.nl
Betreft Beantwoording van vragen van de leden Wilders en Weisglas
C.c.
Zeer geachte Voorzitter,
Onder verwijzing naar de brief van de Griffier uwer Kamer d.d. 16 maart
2001, kenmerk 2000108080, waarbij gevoegd waren de door de leden Wilders en
Weisglas overeenkomstig artikel 134 van het Reglement van Orde van de Tweede
Kamer bij u ingediende vragen, heb ik de eer u hierbij als bijlage dezes
mijn antwoord op de gestelde vragen te doen toekomen.
De Minister van Buitenlandse Zaken
Antwoord van de heer Van Aartsen, Minister van Buitenlandse Zaken, op vragen
van de leden
Wilders en Weisglas over de intensievere samenwerking tussen Iran en
Rusland op militair en nucleair gebied (200108080 d.d. 15 maart 2001)
Vraag 1:
Heeft u kennisgenomen van de berichten
over een heel intensieve wapenhandel tussen Rusland en Iran?
Antwoord:
Ik heb kennis genomen van de vermelde berichten.
Vraag 2:
Hebben Rusland en Iran een samenwerkingsverdrag gesloten en maakt de
levering van conventionele wapens, raketten en kerntechnologie van Rusland
aan Iran onderdeel uit van deze afspraken?
Antwoord:
Volgens het Russische Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn tijdens het
recente bezoek van president Kathami aan Moskou een bilateraal
samenwerkingsakkoord en een document over de Kaspische Zee getekend.
Wapenleveranties zouden geen deel uitmaken van het samenwerkingsakkoord.
President Poetin heeft aangegeven dat Rusland uit economische overwegingen
geïnteresseerd is in wapenleveranties aan Iran. Het vindt dat Iran het recht
heeft zich te verzekeren van zijn eigen veiligheid via adequate defensie.
Daarbij zou Rusland zijn internationale verplichtingen op het gebied van
non-proliferatie willen blijven nakomen.
Vraag 3:
In hoeverre is dit in strijd met de afspraak tussen Rusland en de VS uit
1995 waarin Rusland beloofde geen nieuwe wapencontracten met Iran te
sluiten? Is deze afspraak definitief door Rusland opgezegd? Zo ja, wat is uw
oordeel hierover?
Antwoord:
Voor zover bekend heeft er nooit een officiële opzegging van het (als
vertrouwelijk bedoelde)
Memorandum of Understanding (MoU) tussen de voormalige Vice-president Gore
en de voormalige premier Tsjernomyrdin plaatsgevonden. Het is echter
duidelijk dat de Russische regering zich niet meer gehouden acht aan dit
MoU.
Voor wat betreft het oordeel van de regering zij verwezen naar mijn antwoord
op vragen van het lid Wilders over militaire samenwerking Iran-Rusland van
30 januari 2001 (Aanhangsel 1253, Tweede Kamer, Vergaderjaar 2000-2001).
Vraag 4:
Deelt u de mening dat een intensievere Russisch-Iraanse samenwerking, met
name waar het gaat om kerntechnologie en overbrengingsmiddelen, in
geopolitiek opzicht zeer riskant is?
Vraag 5:
Deelt u de vrees dat Iran met behulp van de van Rusland verkregen
technologie haar atoomprogramma sneller kan realiseren?
Antwoord:
In mijn antwoord op vragen van het lid Wilders omtrent de nucleaire
bewapeningsambities van Iran van 5 september 2000 (Tweede Kamer,
Vergaderjaar 1999-2000, Aanhangsel 3965) heb ik ondermeer aangegeven dat
Iran als partij bij het Non-proliferatieverdrag (NPV) als
niet-kernwapenstaat zich heeft verplicht niet te streven naar de verwerving
van kernwapens. Ik heb tevens aangegeven dat het onwenselijk is dat een land
als Iran een militair nucleair programma ontwikkelt en dat het evident is
dat het (regionale) veiligheidsbelang daar niet mee gediend is.
In mijn antwoord op vragen van het lid Wilders over de militaire samenwerking Iran-Rusland van 30 januari 2001 (Tweede Kamer, Vergaderjaar 2000-2001, Aanhangsel 1253) heb ik voorts aangegeven dat ik bezorgd ben over de samenwerking die reeds bestaat tussen Rusland en Iran op nucleair en technologisch gebied en over de mogelijke plannen voor verdere militaire samenwerking. Of en in hoeverre deze samenwerking een mogelijk Iraans kernwapenprogramma zou versnellen is niet met zekerheid te zeggen.
Vraag 6:
Is het waar dat Iran inmiddels ook zelf raketten (zoals zgn. 'surface to
surface' raketten), wapens en technologie exporteert naar landen als Syrië
en Libië? Wat is uw oordeel hierover?
Deelt u de vrees dat een intensievere Russisch-Iraanse militaire
samenwerking ook deze Iraanse export kan verhogen met alle negatieve
gevolgen van dien?
Antwoord:
Volgens de regering ter beschikking staande informatie is er sprake van
overdracht van rakettechnologie van Iran naar Libië en Syrië. Hoewel er geen
internationaalrechtelijk verbod op deze samenwerking rust beziet de regering
deze samenwerking met zorg. Of intensievere militaire samenwerking tussen
Rusland en Iran Iraanse export op het gebied van raketten en
rakettechnologie kan verhogen, is niet met zekerheid te zeggen.
Vraag 7:
Bent u bereid in bi- en multilateraal verband uw zorg uit te spreken over de
intensievere Russisch-Iraanse militaire en nucleaire samenwerking? Zo ja,
wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoord op vragen van het lid Wilders
over militaire samenwerking Iran-Rusland van 30 januari 2001 (Tweede Kamer,
Vergaderjaar 2000-2001, Aanhangsel 1253), ben ik van mening dat het van
belang is en blijft om zowel in bilateraal als in multilateraal verband
voortdurend druk uit te oefenen op Moskou om de samenwerking met Iran op
vanuit veiligheidsoptiek gevoelige terreinen zo veel mogelijk te beperken.
De Russische President en de Minister van Buitenlandse Zaken zijn zeer wel
doordrongen van de internationale bezwaren tegen samenwerking met Iran op
proliferatiegevoelig terrein. Rusland dient bij voortduring op deze
gefundeerde bezwaren gewezen te worden. Activiteiten op dit gebied worden
ondernomen in de diverse fora, ondermeer in het kader van de reguliere
dialoog met Rusland in het kader van de Permanente Gemeenschappelijke Raad
NAVO/Rusland. Ook tijdens het bezoek dat mijn Russische ambtgenoot Ivanov
binnenkort aan Nederland hoopt te brengen zal van de kant van de regering
aandacht worden besteed aan het belang van non-proliferatie.
Zoals ik laatstelijk nog uiteen heb gezet in mijn brief aan Uw Kamer inzake de actuele situatie in Iran van 2 maart 2001 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 23 432, nr. 35), wordt ook Iran regelmatig aangesproken op zijn internationale verplichtingen op non-proliferatiegebied, ondermeer in het kader van de EU-Iran dialoog. Tijdens de jongste bijeenkomst in het kader van deze dialoog, medio februari jl. in Stockholm, heeft de EU er ondermeer op aangedrongen dat Iran voortgang maakt met het afsluiten van een Additioneel Waarborgen Protocol met het IAEA in Wenen. Ook in bilaterale contacten vormen proliferatiezorgen onderwerp van gesprek.
Volkskrant en Telegraaf, 13 maart jl.
Kenmerk
DVB/NN-
Blad /1
===