Titel: Kapitaalsbelasting. Vraag en antwoord
Kapitaalsbelasting. Vraag en antwoord
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein winstbelastingen
Besluit van 5 april 2001, nr. CPP2001/101M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
Inleiding
Vanuit de praktijk zijn enkele vragen gesteld met betrekking tot de kapitaalsbelasting. Deze vragen en de gegeven antwoorden zijn hierna opgenomen.
Vraag 1. Niet werkzaam vermogen. Artikel 32, eerste lid, Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR)
BV A is 100% aandeelhouder van BV B. Een werknemer wil gaan participeren in BV B.
BV B geeft 1.000 cumulatief preferente aandelen uit (met een nominale waarde van f 1.000): de bestaande 40 gewone aandelen worden omgezet in cumulatief preferente aandelen en er worden 960 nieuwe cumulatief preferente aandelen geplaatst bij BV A. Daarnaast worden 32 (nieuwe) aandelen A bij BV A geplaatst en acht (nieuwe) aandelen B bij de werknemer. Er is f 10.000 kapitaalsbelasting voldaan.
Op het moment dat de 960 cumulatief preferente aandelen moeten worden
volgestort, blijken de algemene reserves van BV A niet toereikend.
Civielrechtelijk kan ook anderszins niet aan de
volstortingsverplichting worden voldaan.
De volgende wijzigingen worden doorgevoerd:
Het nominale bedrag van de cumulatief preferente aandelen wordt met
960.000 verlaagd. De overige 40.000 cumulatief preferente aandelen
worden ingetrokken en terugbetaald. De aandeelhouders van de aandelen
A krijgen een winstrecht van f 960.000.
Er is verzocht om teruggaaf van kapitaalsbelasting van f 9.600.
Antwoord
In deze situatie is, met toepassing van de hardheidsclausule,
goedgekeurd dat een teruggaaf van kapitaalsbelasting kan plaatsvinden
voorzover op het moment van uitgifte van de cumulatief preferente
aandelen tegenover de uitgegeven cumulatief preferente aandelen geen
reserves aanwezig zijn. Hierbij is overwogen dat alle cumulatief
preferente aandelen zijn ingetrokken, het kapitaal niet werkzaam is
geweest in BV B, het eigen vermogen van BV B niet op enig moment is
toegenomen en geen kapitaal op enig moment aan BV B ter beschikking
heeft gestaan.
Vraag 2. Historische inkoopruimte bij juridische fusie tussen
beleggingsmaatschappijen. Artikel 32, eerste lid, WBR
De wederverkoop van eerder ter beurze ingekochte maar niet ingetrokken
eigen aandelen wordt ingevolge het arrest van de Hoge Raad van
12 maart 1997 (BNB1997/200) niet aangemerkt als het bijeenbrengen van
in aandelen verdeeld kapitaal. Het aantal ingekochte aandelen vormt
hierdoor een zgn. "historische inkoopruimte".
In geval van een juridische fusie ex. artikel 2:309 BW waarbij een
beleggingsmaatschappij opgaat in een paraplufonds (NV) zullen de
ingekochte eigen aandelen (en daarmee ook de historische inkoopruimte)
van rechtswege verdwijnen. De vraag is gesteld of de historische
inkoopruimte voor de kapitaalsbelasting kan blijven bestaan en
overgaat op het paraplufonds.
Antwoord
De historische inkoopruimte is een subject gebonden recht en kan in
geval van een juridische fusie niet van rechtswege overgaan.
Vraag 3. Overgang historische inkoopruimte in geval van een juridische
fusie. Artikel 32, eerste lid, WBR
Inzake de overgang van de historische inkoopruimte in geval van een
juridische fusie heeft de volgende situatie zich voorgedaan.
De verdwijnende beleggingsmaatschappij geeft haar ingekochte (maar
niet ingetrokken) eigen aandelen uit aan een groepsmaatschappij.
Hiermee is de inkoopruimte geheel benut. Vervolgens vindt de
juridische fusie plaats met de verkrijgende maatschappij (een
paraplufonds). Hierdoor verkrijgt de groepsmaatschappij van rechtswege
aandelen in het paraplufonds. Dit fonds wenst de aandelen weer in te
kopen en creëert hiermee een nieuwe inkoopruimte, welke overeenkomt
met de voorafgaand aan de fusie benutte inkoopruimte. Is dit
toegestaan?
Antwoord
Ja. Er ontstaat een nieuwe historische inkoopruimte op de eigen
aandelen van de verkrijgende maatschappij.
Vraag 4. Verkapte beursemissies. Artikel 37, eerste lid, onderdeel a
juncto artikel 37, tweede lid, onderdeel a, WBR
Een beursgenoteerde NV die in Nederland is gevestigd wil overgaan tot een beursemissie om kapitaal aan te trekken. Men wil met de opbrengst een overname financieren. De NV is kapitaalsbelasting verschuldigd op grond van artikel 32, eerste lid, WBR voor de emissie van aandelen.
Om dit te voorkomen wil de NV een overeenkomst aangaan met een bank die een kasgeldvennootschap heeft. De overeenkomst houdt in dat de NV eigen aandelen zal uitgeven aan de bank (de beoogde hoeveelheid te emitteren aandelen) in ruil voor alle aandelen in de kasgeldvennootschap (deze kasgeldvennootschap heeft een waarde die gelijk is aan het bedrag dat de NV nodig heeft voor de aankoop). De NV claimt vrijstelling van kapitaalsbelasting op grond van art. 37, tweede lid, onderdeel a, WBR (aandelenfusievrijstelling).
De bank krijgt aandelen NV, maar mag die op grond van de overeenkomst ook ter beschikking stellen aan derden. De bank brengt vervolgens een prospectus uit waarin zij geïnteresseerden de mogelijkheid biedt om aandelen NV te kopen van de bank (geen kapitaalsbelasting verschuldigd). De bank zal met de opbrengst van de verkoop van de aandelen NV weer een nieuwe kasgeld-vennootschap kunnen aankopen.
Antwoord
Met behulp van de bank en de kasgeldvennootschap heeft de NV aandelen
uitgegeven die terechtkomen bij beleggers, terwijl de bank de waarde
van de kasgeldvennootschap in contanten vergoed krijgt. Dit komt neer
op een onbelaste beursemissie. De NV financiert tenslotte met de
middelen van de kasgeldvennootschap de geplande overname.
Deze constructie zal in voorkomende gevallen worden bestreden met fraus legis. In feite vindt hier uitsluitend versterking van het vermogen van de NV plaats, terwijl het daarentegen de bedoeling van de vrijstelling is om een wezenlijke economische herstructurering niet door heffing van kapitaalsbelasting te belemmeren.
Vraag 5. Inbreng 100% aandelenpakket door twee inbrengers. Artikel 37,
eerste lid, onderdeel a juncto artikel 37, tweede lid, onderdeel a,
WBR
Bij één notariële akte brengen twee lichamen ieder 50% van de aandelen
in een derde lichaam in een vennootschap met een in aandelen verdeeld
kapitaal. Door het verlijden van de akte verkrijgt de vennootschap in
één keer 100% van de aandelen en doet voor het geheel een beroep op de
vrijstelling voor de aandelenfusie.
Kan de vrijstelling op deze inbreng voor het geheel of voor 50% worden
toegepast?
Antwoord
De vrijstelling is voor het geheel van toepassing. Indien men echter
kiest voor een akte per inbrenger is de vrijstelling slechts van
toepassing op die verkrijging waarbij aan de eis van tenminste 75%
aandelenbezit wordt voldaan.
Vraag 6. Invliegconstructies. Artikel 37, eerste lid, onderdeel a
juncto artikel 37, tweede lid, onderdelen a en b, WBR
Een moedermaatschappij wenst kapitaal in een dochtermaatschappij, een BV, in te brengen. Men doet dit op de volgende wijzen:
- De moedermaatschappij richt een vennootschap (tussenholding) op in
een land buiten de Europese Unie of in een EU-lidstaat waar geen of in
geringe mate kapitaalsbelasting wordt geheven. EU-lidstaten waar geen
kapitaalsbelasting wordt geheven zijn o.a. Finland, Zweden,
Denemarken, Engeland en Duitsland. De moedermaatschappij stort nu
onbelast kapitaal in de tussenholding ter grootte van het bedrag
waarmee zij de BV wil kapitaliseren. De tussenholding stort vervolgens
haar gehele vermogen in de BV tegen uitreiking van aandelen BV of bij
wijze van informele kapitaalstorting (ook wel genoemd:
invliegconstructie van bovenaf). Men claimt nu een vrijstelling
kapitaalsbelasting op grond van art. 37 eerste lid, onderdeel a juncto
artikel 37, tweede lid, onderdeel b, WBR.
- De moedermaatschappij richt een vennootschap (tussenholding) op in
een land buiten de EU of in een EU-lidstaat waar geen of in geringe
mate kapitaalsbelasting wordt geheven. De moedermaatschappij stort nu
onbelast kapitaal in de tussenholding ter grootte van het bedrag
waarmee zij de BV wil kapitaliseren. Vervolgens brengt de
moedermaatschappij haar 100% deelneming in de gekapitaliseerde
tussenhoudster in in de BV. Men doet hiervoor een beroep op de
vrijstelling van art. 37, eerste lid, onderdeel a juncto artikel 37,
tweede lid, onderdelen a en b, WBR, omdat de BV meer dan 75% van de
aandelen in de tussenholding verkrijgt, of omdat sprake zou zijn van
de inbreng van een zelfstandig onderdeel van de onderneming. Na deze
inbreng wordt de tussenholding geliquideerd of betaalt zij haar
aandelenkapitaal terug aan de BV (ook wel genoemd: invliegconstructie
van onderaf).
Aan de Belastingdienst is verzocht om het standpunt in te nemen dat in
deze situaties de vrijstellingen van artikel 37, eerste lid, onderdeel
a juncto artikel 37, tweede lid, onderdelen a en b, WBR van toepassing
zijn.
Antwoord
Indien uit de feiten blijkt dat de tussenholding is opgericht met het
besparen van kapitaalsbelasting als doorslaggevende reden en er geen
sprake is van een wezenlijke economische herstructurering, zal deze
constructie met fraus legis worden bestreden.
Vraag 7. Inbreng van een deelname in een personenvennootschap. Artikel
37, tweede lid, onderdeel b, WBR
Vier BVs (hierna : de participanten) exploiteren in een vennootschap
onder firma (hierna: VOF) een onderneming. De participanten hebben
naast hun deelname in de VOF nog andere activiteiten. Er wordt een BV
opgericht waarin de participanten elk hun 25% aandeel in de
personenvennootschap inbrengen.
Kwalificeert een deelname in een personenvennootschap als een
zelfstandig onderdeel van de onderneming in de zin van artikel 37 lid
2 letter b, WBR?
Antwoord
De deelname in een personenvennootschap valt in dit geval te
kwalificeren als een zelfstandig onderdeel in de zin van artikel 37,
tweede lid, onderdeel b, WBR.
Uit § 8a, lid 1 van de Toelichting kapitaalsbelasting blijkt dat de
kapitaalsbelasting voor het begrip zelfstandig onderdeel van de
onderneming verwijst naar § 30, lid 2, onderdeel b Toelichting
overdrachtsbelasting, waarin gezegd wordt dat het begrip dezelfde
betekenis heeft als voor de toepassing van artikel 14 van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969. In het toelichtend besluit voor de
toepassing van artikel 14 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
wordt voor de invulling van het begrip zelfstandig onderdeel van een
onderneming verwezen naar de jurisprudentie voor de inkomstenbelasting
ter zake van de overdracht of liquidatie van een gedeelte van een
onderneming.
Vraag 8. Vrijstelling bij omzetting van gulden naar euro. Artikel XXIV
Belastingplan 2000
Met ingang van 1 september 2000 is artikel XXIV van het Belastingplan
2000 (Wet van 22 december 1999, Stb. 579) in werking getreden. Dat
artikel voorziet in de vrijstelling van kapitaalsbelasting bij
omzetting van het nominale bedrag van de aandelen in euro. De vraag is
gesteld of de vrijstelling eveneens van toepassing is op de
kapitaalsvermeerdering die ontstaat indien na de omzetting in euro het
nominale bedrag van de aandelen naar boven wordt afgerond.
Antwoord
Hoewel artikel 67a en artikel 178a van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek een afronding toestaan tot ten hoogste 15% van het
aandelenkapitaal nadat het in euro is omgezet, is een daaruit
voortvloeiende kapitaalsvermeerdering niet vrijgesteld van
kapitaalsbelasting. Ingevolge het eerste lid van artikel XXIV van het
Belastingplan 2000 wordt slechts de kapitaalsvermeerdering vrijgesteld
die uitsluitend het gevolg is van de omzetting van het nominale bedrag
van de aandelen in euro. Uit het cijfervoorbeeld dat is opgenomen in
de nota naar aanleiding van het verslag op het Belastingplan 2000
(V-N1999/53.1, blz. 4629) volgt dat een afronding op hele eurocenten
wel onder de vrijstelling valt.