Geachte redacties:

Onder de titel 'Conserveren in de Wegwerpmaatschappij' heeft professor Marieke Kuipers op 30 maart jongstleden een pleidooi gehouden voor een polychrone cultuur. Zij deed dat ter gelegenheid van de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar Cultureel Erfgoed vanwege de Victor de Stuersstichting aan de Universiteit Maastricht.

Naast haar hoogleraarschap, is prof. Kuipers sinds 1977 verbonden aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in diverse onderzoeks- en adviesfuncties. Haar werkterrein betreft voornamelijk de inventarisatie, waardestelling en selectie van monumenten, met name van het 'jonge erfgoed' (stedenbouw en bouwkunst na 1850). Tevens doet zij onderzoek naar de verschuiving in de waardering van ons cultureel erfgoed, de cultuurhistorische aspecten van de instandhouding van moderne monumenten, de ontwikkeling van de industrialisatie in de (woning)bouw en in de gebouwde omgeving, de geschiedenis van de toepassing van beton en het erfgoed van de wederopbouw.

Hieronder staat een samenvatting van de oratie van prof. Kuipers. De integrale tekst staat op het internet, url www.pers.unimaas.nl/oraties

Samenvatting
Centraal staat een zoektocht naar de houdbaarheid van ruimtelijke structuren, idealen en materialen uit het Machinetijdperk. Simpel gesteld is het Machinetijdperk kort voor 1900 ontstaan in de Westerse wereld met de opkomst van de electriciteit als kracht- en lichtbron en bestrijkt het de volgende honderd jaar. Anders dan bij het begin van de Industriële Revolutie bracht de twintigste-eeuwse mechanisering veel ingrijpender culturele veranderingen met zich mee in het dagelijks leven, waardoor we nu spreken van een 'technologische cultuur'.
Inmiddels ligt de twintigste eeuw alweer achter ons. Nog nooit is in honderd jaar zoveel gebouwd, zoveel geproduceerd, nog nooit werd zoveel cultureel erfgoed vernietigd, zoveel natuur ontgonnen - in naam van de Vooruitgang of door oorlogsgeweld. Sinds de invoering van de stoommachine zijn er protesten geweest tegen de verstoringen van het stadsschoon en het landschap en vooral tegen het verlies van historische bouw- en kunstwerken die plaats moesten maken voor nieuwe creaties ten dienste van verkeer, economie en verstedelijking. De ironie van het lot (of is het voortschrijdend inzicht?) wil dat tegenwoordig juist wordt geijverd voor het behoud van bouwwerken, wijken en cultuurlandschappen die indertijd als ongewenste schenners van het
- vaak geïdealiseerde - historische stadsbeeld of landschap werden beschouwd. Het is niet alleen de nostalgie, de angst voor het nieuwe, de angst voor verandering of de weerzin tegen lelijkheid die de cultuurbeschermers beweegt. Er zijn ook positieve motieven om te pleiten voor cultuurbehoud - zoals schoonheid, zeggingskracht, ouderdom, identiteitswaarde, verankering - en die gelden eveneens voor het recente erfgoed. De zorg om en de zorg voor het culturele erfgoed is een maatschappelijke activiteit geworden met vele actoren.

Afgezien van het probleem der herkenbaarheid in de alledaagse werkelijkheid (vgl. sanatorium Zonnestraal) luidt mijn vraag: hoe moeten wij de nog tastbare getuigenissen als erfgoed waarderen van de meer en meer door industrialisatie beïnvloede cultuur van de twintigste eeuw? Traditionele criteria schieten hierbij te kort omdat het gaat om een cultuur waarin het door Ruskin zo vereerde ambachtelijk handwerk schoksgewijs plaats maakte voor massale machinale productie en waarin productvernieuwing zozeer een constante is geworden dat wij sinds de jaren zestig spreken van een 'wegwerpmaatschappij'. De kwantiteit is evenzeer een probleem als de sterk uiteenlopende kwaliteit. Selectie zal onontkoombaar zijn, zelfs voorwaarde om het waardevol geachte te behouden.

Vanuit oogpunt van cultuurbehoud stelt de 'historisch' geworden massawoningbouw nu kwalitatieve waarderingsvragen die bij het oudere erfgoed niet aan de orde of juist verworpen waren: over de betekenis van standaardisatie, uniformiteit en massafabricage als uitdrukking van (massa)cultuur.
Daarom is hernieuwd onderzoek van het vroeg-naoorlogse (steden)bouwkundig erfgoed geboden voordat het merendeel is afgebroken. Het gaat dan niet meer louter om fysieke veranderingen, maar ook om ondermijning of verdwijning van de oorspronkelijke ruimtelijke concepten en de sociale idealen. In de huidige afweging van economische en culturele argumenten lijken, afgezien van de sociale woningbouw, nog andere representanten van de sociale maakbaarheid steeds meer het onderspit te delven.

Daarentegen zijn het de vroege lofprijzingen en afbeeldingen geweest die de waardering van bijvoorbeeld het Van Nelle-complex hebben bepaald en die net als bij het even mythische Bauhaus in Dessau uiteidelijk hebben geleid tot de monumenten-status. De in contemporaine beelden gestolde magie van de Modern Movement doet gemakkelijk vergeten dat ook deze 'moderne monumenten' verouderen, niet alleen door natuurlijke verwering maar ook door de doorgaande modernisering in functie en gebruik.
Met de snelle veroudering van technische bedrijfsprocessen zal de opgave tot hergebruik van de veelal kolossale, monofunctionele industriële bouwwerken alleen maar groter worden, of het nu gaat om abattoirs, luchthavens of krachtcentrales.
Het Machinetijdperk heeft een tempoversnelling en een schaalvergroting in de bouwproductie gebracht zonder weerga, vooral in de laatste decennia. De dynamiek is alom zichtbaar in onze gebouwde omgeving. Wie de balans opmaakt van de laatste 25 jaar monumentenzorg in Nederland moet vaststellen dat de slogan 'wij hebben geen monument meer te verliezen' nog niets aan geldigheid heeft ingeboet. Inhoud en context zijn echter dramatisch veranderd. Niet alleen is de aandacht voor een groot deel verschoven van 'oude' naar 'jonge' monumenten, van individuele panden naar ensembles en van sectorale zorg naar culturele planologie (Belvédère-beleid), maar ook is de zorgvuldige afweging van belangen bij cultuurbehoud of vernieuwing steeds meer beïnvloed door economische overwegingen en door de decentralisatie van de bevoegdheden zonder voldoende kennis-overdracht.
De enorme omvang en verspreiding van de huidige nieuwbouwprojecten brengen een onherstelbare verstoring in het delicate evenwicht van de verschillende tijdlagen, in historische binnensteden, uitbreidingswijken en cultuurlandschappen. De culturele en chronologische verschraling grijpt allengs verder om zich heen. Een vergelijkbare verschraling is al gesignaleerd in de natuur, waarbij het gaat om vermindering van de soortenrijkdom in de planten- en dierenwereld. Natuurbeschermers voeren daarom campagne voor het handhaven of het bevorderen van de 'bio-diversiteit'. Met een analoog beroep op de verscheidenheid van ontstaansperioden in ons cultureel erfgoed wil ik krachtig pleiten voor het bewaken van de chrono-diversiteit in onze leefomgeving en daarmee ook voor een bewustwording van onze positie als culturele erfgenamen èn erflaters in een polychrone cultuur.

Intussen komt de praktische houdbaarheid van de moderne monumenten - met al hun dubbelzinnigheid - steeds meer in de knel door latere veranderingen in gebruik, beheer, materiaalgedrag en hoger opgeschroefde comfort- en milieu- of arbo-eisen. Dan is niet alleen waakzaamheid geboden voor de materiële instandhouding maar ook voor het herkenbaar houden van de immateriële waarden van het architectonisch concept dat immers de grondslag vormt voor alle behouds-inspanningen.
Kennis van het cultureel erfgoed is slechts in beperkte mate verspreid, bij specialisten en amateurs, terwijl talloze 'leken' sleutelposities bekleden voor het cultuurbehoud wat vaak in het tegendeel uitpakt. In de negentiende eeuw maar zeker ook in de twintigste eeuw blijken gezagsdragers zich meer zorgen te maken om de publieke schatkist dan om de (publieke) cultuurschatten, van Muiderslot tot Mondriaan.
Het voortbestaan van het bijzondere culturele erfgoed der buitenplaatsen, dat ik bij uitstek polychroon zou willen noemen omdat het uit verschillende tijdperken bijeen is gebracht, komt steeds meer in de knel door de modernisering van de maatschappij, die nieuwe woonwijken en snelwegen wil en geen ongelijke behandeling bij vererving. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de steeds kleiner wordende groep boeren die nog wonen en werken op historische boerderijen, hoewel deze nooit de pretentie van 'grote architectuur' hebben gehad. Ook het agrarisch erfgoed is aan grote veranderingen onderhevig onder invloed van technologie en massaconsumptie. Het boerenbestaan staat meer en meer onder druk door allerlei externe ontwikkelingen - van ruilverkaveling tot varkenspest, van BSE tot HSL en nu ook MKZ.

Tegenwoordig zijn het steeds meer de nieuwgekomen stedelingen die de kwaliteit en de toekomst van het culturele erfgoed bepalen en die bij voorkeur denken in termen van dynamiek en vernieuwing in plaats van continuïteit en geleidelijke verandering. Op zichzelf is het al eeuwen zo dat stedelingen de cultuur domineren, met name in Nederland. Nieuw is echter dat het historisch besef is gedaald en de traditionele binding met de eigen woonplaats sterk aan het verwateren is tengevolge van onder meer forensisme en job-hopping. Terwijl Nederland steeds meer wordt volgebouwd wordt een cultureel en historisch Leeg landschap gecreëerd zonder identiteit, zonder herkenbaar verleden. De Lieux de Mémoire dreigen ontworteld te raken, los van hun ruimtelijke en historische context. Tegenover de royale testamenten en legaten van cultuurminnende particulieren stelt de overheid niet veel meer dan een publiek testimonium paupertatis voor het collectieve cultuurbezit en de openbare ruimte. De fundamentele betekenis van het cultureel erfgoed voor de maatschappij is nu juist dat het van generatie op generatie kan worden overgedragen en daarom een lange-termijn visie vraagt voor een duurzaam behoud van de historische materie en de bijbehorende immateriële waarden.
Tot mijn verrassing hield Jan Korf, een van de vroegere directeuren van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, al in 1970, nog voor het roemruchte rapport van de Club van Rome, series lezingen over de relaties tussen 'moderne monumentenzorg' en de milieu-schade tengevolge van de moderne technologie en pleitte hij voor een blijvend leefmilieu.Wij dienen het culturele erfgoed te beheren als goede culturele rentmeesters (wat principieel verschilt van het ondernemerschap).
Wat ik met mijn pleidooi voor een polychrone cultuur wil bereiken is een andere attitude tegenover het reeds gemaakte. In plaats van alles in dienst te stellen van snel gewin of van het nieuwe, omwille van het nieuwe, zou ik meer onderzoek voor cultuurbehoud en continuïteit willen bevorderen.