Titel: Concept besluit geruisloze omzetting
De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Datum
Uw brief (Kenmerk)
Ons kenmerk
9 april 2001
RTB 2001-01249
Onderwerp
Besluit geruisloze omzetting (art. 3.65 Wet IB 2001). Standaardvoorwaarden en toelichting daarop
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wet ondernemerspakket 2001 heb ik u toegezegd een conceptversie van de standaardvoorwaarden inzake de geruisloze omzetting (art. 3.65 Wet IB 2001) ter informatie toe te zenden. Het conceptbesluit nr. CPP2000/676M, waarin de standaardvoorwaarden en een toelichting daarop zijn opgenomen, heb ik als bijlage bijgevoegd. De Commissie Thunnissen/De Waard heeft reeds kennis genomen van het besluit. Ik zal het besluit binnenkort publiceren.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. Bos
Geruisloze omzetting (artikel 3.65 van de Wet IB 2001).
Standaardvoorwaarden en toelichting hierop
Besluit van dd/mm/jr nr. CPP2001/676M
Belastingdienst/Centrum voor Proces- en Productontwikkeling, Domein
Winstbelastingen
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris
van Financiën het volgende besloten.
Inleiding
Standaardvoorwaarden
Hierbij deel ik u de standaardvoorwaarden mee voor de toepassing van
artikel 3.65 van de Wet IB 2001. Ingevolge dit artikel wordt bij het
omzetten van een onderneming in een in de vorm van een naamloze
vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
gedreven onderneming op verzoek van de belastingplichtige de
onderneming geacht niet te zijn gestaakt, mits de door de minister van
Financiën nader te stellen voorwaarden zijn vervuld. De inspecteur
beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin
deze voorwaarden zijn opgenomen. De standaardvoorwaarden zijn
opgenomen in de bijlage bij dit besluit. In dit besluit worden deze
voorwaarden toegelicht.
In onderdeel 14 van dit besluit geef ik de inspecteur een algemene
machtiging voor de afdoening van een aantal groepen van gevallen. Voor
de overige verzoeken zal ik per geval een machtiging tot afdoening aan
de inspecteur geven.
Definities
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. samenwerkingsverband: een fiscaal transparante vennootschap met
meer dan een deelnemer die als ondernemer dan wel als medegerechtigde
belastbare winst uit onderneming genieten;
b. overgangstijdstip: het tijdstip van de overgang van de heffing van
inkomstenbelasting naar de heffing van vennootschapsbelasting;
c. de vennootschap: de naar Nederlands recht opgerichte naamloze of
besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid als bedoeld in
artikel 64, respectievelijk 175, van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek.
Algemeen
Geruisloze omzetting in een vennootschap
2.1.1
Artikel 3.65 van de Wet IB 2001 bevat de wettelijke regeling voor de
tegemoetkoming bij omzetting van een door een natuurlijke persoon
gedreven onderneming in een door een vennootschap gedreven
onderneming. Deze tegemoetkoming houdt in dat de bestaande
inkomstenbelastingclaim wordt doorgeschoven en omgezet in een
gecombineerde vennootschaps- en inkomstenbelastingclaim. De
vennootschapsbelastingclaim bestaat uit het verschil tussen de waarde
in het economische verkeer en de fiscale boekwaarde van de
vermogensbestanddelen die bij de geruisloze omzetting in de
vennootschap worden ingebracht. De inkomstenbelastingclaim bestaat uit
de aanmerkelijkbelangclaim over het verschil tussen de waarde in het
economische verkeer en de verkrijgingsprijs van de aandelen.
De belastingplichtige verkrijgt het aanmerkelijk belang op grond van artikel 4.6 respectievelijk 4.11 van de Wet IB 2001.
2.1.2
De belastingplichtige heeft bij een geruisloze omzetting recht op
vrijstelling van inkomstenbelasting, zij het dat de voorwaarden
waaronder de omzetting geruisloos kan plaatsvinden, door de inspecteur
worden vastgesteld met inachtneming van de door mij gestelde
voorwaarden. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven zullen
de voorwaarden worden gewijzigd of aangevuld.
2.1.3
Bij de vaststelling van de voorwaarden voor geruisloze omzetting wordt
niet getreden in een beoordeling van de verkrijgingsprijs van de bij
de omzetting verkregen aandelen als bedoeld in artikel 4.21 van de Wet
IB 2001.
Begrip onderneming
2.2.1
In zijn arrest van 27 januari 1988 (BNB 1988/218*) heeft de Hoge Raad
uitgesproken dat het begrip onderneming voor de toepassing van de
geruisloze omzetting als bedoeld in artikel 18 van de Wet op de
inkomstenbelasting 1964 in subjectieve zin moet worden opgevat. De
invoering van artikel 3.65 Wet IB 2001 beoogt op dit punt geen
wijziging. Dit betekent dat de geruisloze omzetting ook kan worden
toegepast ter zake van de inbreng van een onderneming bestaande uit de
deelgerechtigdheid in het vermogen van een samenwerkingsverband,
waarbij rekening moet worden gehouden met de eisen die artikel 3.65,
eerste lid, tweede volzin, van de Wet IB 2001 aan de
medegerechtigde(n) stelt om voor de faciliteit in aanmerking te kunnen
komen. Hierbij is niet van belang of andere deelnemers in het
samenwerkingsverband hun onderneming eveneens omzetten in een
vennootschap en evenmin of deze eventuele omzetting ruisend dan wel
geruisloos plaatsvindt.
2.2.2
Artikel 3.65 van de Wet IB 2001 regelt de omzetting van een
onderneming van de ene rechtsvorm in een andere. Daarvan is naar mijn
mening geen sprake indien twee ondernemingen in dezelfde vennootschap
worden samengebracht. Het is dan ook niet mogelijk twee of meer
ondernemingen geruisloos in dezelfde vennootschap in te brengen. Ik
heb er evenwel geen bezwaar tegen dat enkele of alle deelnemers in
hetzelfde samenwerkingsverband hun subjectieve ondernemingen
gezamenlijk in één vennootschap inbrengen. Gelet op het subjectieve
ondernemingsbegrip kan in zo'n geval de overgang voor sommigen ruisend
en voor anderen geruisloos plaatsvinden. Het is niet toegestaan dat
door de omzetting onder de werking van artikel 3.65 van de Wet IB 2001
de gerechtigdheid tot de stille reserves zonder heffing van
inkomstenbelasting middellijk wordt overgedragen. Dit brengt mee dat
bij deze inbreng op zakelijke basis moet worden gehandeld. Het gehele
ondernemingsvermogen van elk van de geruisloze inbrengers, met
uitzondering van de toegestane crediteringen en eventueel te bedingen
lijfrente(n), zal moeten worden omgezet in bij elk van hen te plaatsen
aandelenkapitaal. De voorwaarden voor toepassing van artikel 3.65 van
de Wet IB 2001 worden voor elk van de inbrengers afzonderlijk
vastgesteld.
Geruisloze omzetting na doorschuiving
Ik heb er geen bezwaar tegen dat een doorschuiving bij staking door
ontbinding van een huwelijksgemeenschap op de voet van artikel 3.59,
een doorschuiving bij staking door overlijden op de voet van artikel
3.62, een doorschuiving naar ondernemers als bedoeld in artikel 3.63
of een overgang van een werkzaamheid in een onderneming als bedoeld in
artikel 3.99 van de Wet IB 2001, direct wordt gevolgd door een
omzetting van de overgedragen onderneming in een door een vennootschap
gedreven onderneming als bedoeld in artikel 3.65 van de Wet IB 2001.
Inbreng in een bestaande vennootschap
Hardheidsclausule
In het eerder vermelde arrest BNB 1988/218* heeft de Hoge Raad voor de
toepassing van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 uitgesproken dat
een geruisloze omzetting uitsluitend toepassing kan vinden in geval
van inbreng in een daartoe op te richten vennootschap. Met toepassing
van de hardheidsclausule keur ik evenwel goed dat artikel 3.65 van de
Wet IB 2001 ook toepassing vindt op de omzetting van een onderneming
in een door een bestaande vennootschap gedreven onderneming, indien
reeds op het overgangstijdstip de vennootschap feitelijk een
onderneming drijft waarvan de activiteiten in dezelfde lijn liggen als
die van de om te zetten onderneming.
Aandeelhouderschap
Bij omzetting van een onderneming in een door een bestaande
vennootschap gedreven onderneming dient de inbrenger reeds op het
overgangstijdstip enig aandeelhouder te zijn. De toepassing van
artikel 3.65 van de Wet IB 2001 op de gelijktijdige inbreng van de
subjectieve ondernemingen van enkele of alle deelnemers in een
samenwerkingsverband in dezelfde bestaande vennootschap is toegestaan.
Fiscale eenheid
Bij de geruisloze omzetting in een bestaande fiscale eenheid (artikel
15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969) moet - met
inachtneming van het in onderdeel 3.2 bepaalde - de onderneming worden
ingebracht in de moedermaatschappij waarvan de aandelen onmiddellijk
in handen zijn van de belastingplichtige. Voor de beoordeling van de
vraag of de activiteiten op het overgangstijdstip in dezelfde lijn
liggen, kunnen de activiteiten van de dochtervennootschappen die deel
uitmaken van de fiscale eenheid, aan de moedermaatschappij worden
toegerekend, mits het verenigingstijdstip van de fiscale eenheid ligt
voor of op het overgangstijdstip.
Inbreng in holding
In andere dan de in onderdeel 3.3 bedoelde gevallen waarin de
onderneming wordt ingebracht in een bestaande houdstermaatschappij,
zullen de feitelijke activiteiten van deze bestaande vennootschap (het
houden van aandelen en eventueel het besturen van andere
vennootschappen) vrijwel nooit in dezelfde lijn liggen als de
activiteiten van de om te zetten onderneming. De geruisloze omzetting
kan ter zake van inbreng in zo'n vennootschap in beginsel niet
plaatsvinden. Ik keur evenwel goed dat de geruisloze omzetting
toepassing vindt, mits
a. reeds op het overgangstijdstip de belastingplichtige alle aandelen
in de bestaande houdstermaatschappij onmiddellijk in handen heeft; en
b. reeds op het overgangstijdstip de bestaande houdstermaatschappij
alle aandelen in de dochtervennootschap onmiddellijk in handen heeft;
en
c. de feitelijke activiteiten van die dochtervennootschap reeds op het
overgangstijdstip in dezelfde lijn liggen als die van de om te zetten
onderneming; en
d. de inbreng in de houdstermaatschappij onmiddellijk wordt gevolgd
door een overdracht van de ingebrachte onderneming aan die
dochtervennootschap; en
deze overdracht plaatsvindt met toepassing van artikel 14 van de Wet
op de vennootschapsbelasting 1969 en met dien verstande dat deze
overdracht slechts kan plaatsvinden tegen uitreiking van gewone
aandelen.
Ingeval sprake is van inbreng van twee of meer subjectieve
ondernemingen van eenzelfde samenwerkingsverband in bestaande
houdstermaatschappijen is aan bovengenoemde voorwaarde b. voldaan
indien alle houdstermaatschappijen waarin inbreng van de ondernemingen
plaatsvindt reeds op het overgangstijdstip alle aandelen van de
dochtervennootschap in dezelfde verhouding als de winstverdeling in
het samenwerkingsverband onmiddellijk in handen hebben en de
aandelenverhouding in de dochtervennootschap na overdracht van de
ondernemingen met toepassing van artikel 14 van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 geen wijziging ondergaat.
Voorwaarde e. wordt toegelicht bij onderdeel 4.2.2.b.
Toelichting op de standaardvoorwaarden
Eerste standaardvoorwaarde
Alle op het overgangstijdstip tot het ondernemingsvermogen van de
belastingplichtige behorende vermogensbestanddelen, met uitzondering
van de oudedagsreserve en aandelen in de vennootschap, worden
ingebracht in de vennootschap.
Inbreng van de gehele onderneming
4.1.1
Geruisloze omzetting kan alleen plaatsvinden indien de gehele
onderneming wordt ingebracht in de vennootschap. Dit brengt met zich
dat in principe alle vermogensbestanddelen moeten worden overgedragen.
Van inbreng van de gehele onderneming is gelet op het arrest van de
Hoge Raad van 3 november 1999, nr. 34 494, VN 1999/52.12, ook sprake
indien van een of meer tot het vermogen van de in te brengen
onderneming in volledig eigendom behorende vermogensbestanddelen
slechts de economische eigendom wordt ingebracht. De economische
eigendom dient mede het recht in te houden die zaken naar eigen
inzicht te gebruiken.
Gelet op het eerder vermelde arrest BNB 1988/218* ben ik van mening
dat alle bestanddelen van het vermogen van de subjectieve onderneming
moeten worden ingebracht, ook indien deze behoren tot het
buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen.
Een belastingplichtige die zijn voorheen voor eigen rekening en risico gedreven onderneming verhuurt of anderszins ter beschikking stelt, kwalificeert als ondernemer op grond van het voortgezette ondernemerschap. Indien het verhuurde door de verhuurder wordt overgedragen, kwalificeert de verkrijger op grond van deze verkrijging niet als ondernemer in de zin van artikel 3.4 van de Wet IB 2001. Ik acht de inbreng van een verhuurde onderneming met toepassing van artikel 3.65 van de Wet IB 2001 derhalve niet mogelijk.
4.1.2
Een verzoek tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de
geruisloze omzetting kan geschieden, wordt in ieder geval niet
ingewilligd indien blijkt dat in de periode voorafgaande aan het
overgangstijdstip zodanige onttrekkingen hebben plaatsgevonden dat de
balans van de onderneming per bovenbedoelde datum niet het normaliter
in de onderneming werkzame eigen vermogen representeert. Een
aanwijzing hiervoor kan zijn dat het eigen vermogen in verhouding tot
het vreemd vermogen sterk is gedaald.
4.1.3
Ik keur goed in zeer bijzondere gevallen vermogensbestanddelen ter
gelegenheid van de omzetting aan het vermogen van de onderneming te
onttrekken. Van dergelijke gevallen is sprake indien
vermogensbestanddelen ter gelegenheid van de omzetting aan de
onderneming worden onttrokken, die door een gewijzigde aanwending
voorafgaande aan de omzetting geen functie meer vervullen in de
onderneming zonder dat dit op het moment van wijziging in aanwending
tot de verplichting heeft geleid om deze aan het ondernemingsvermogen
te onttrekken.
Vermogensbestanddelen die door de wijziging in de aanwending geen
functie meer vervullen in de onderneming, en waarvoor de verplichting
bestond om deze ten tijde van deze wijziging aan het
ondernemingsvermogen te onttrekken, maar deze verplichting ten
onrechte niet is nagekomen, mogen niet worden ingebracht omdat zij
niet behoren tot de in te brengen vermogensbestanddelen van de
onderneming. De onttrekking van deze onjuist geëtiketteerde
bestanddelen dient met toepassing van de foutenleer plaats te vinden.
Indien tot het vermogen van de onderneming die geruisloos wordt
omgezet aandelen behoren van de vennootschap waarin wordt ingebracht,
dienen deze aandelen ter gelegenheid van de geruisloze omzetting op
grond van de eerste standaardvoorwaarde aan het vermogen van de
onderneming te worden onttrokken.
Ik merk op dat in andere gevallen dan de bovenstaand door mij
goedgekeurde gevallen de geruisloze omzetting geen aanleiding is om de
etikettering van de vermogensbestanddelen te herzien omdat de
onderneming voor de bepaling van de winst geacht wordt niet te zijn
gestaakt en de onderneming in zijn geheel moet worden voortgezet door
de verkrijger. Tevens merk ik op dat de Hoge Raad in het eerder
vermelde arrest van 3 november 1999 (VN 1999/52.12) geen oordeel geeft
over de op dit punt afwijkende conclusie van de advocaat-generaal.
De fictie dat bij geruisloze omzetting de onderneming niet wordt gestaakt, brengt mee dat wanneer in verband met een door mij goedgekeurde onttrekking van vermogensbestanddelen stille reserves tot uitdrukking moeten worden gebracht, met betrekking tot deze voordelen de stakingsaftrek van artikel 3.79 van de Wet IB 2001 niet van toepassing is. Wel kwalificeren deze voordelen voor de omzetting in een lijfrente als bedoeld in artikel 3.129 van de Wet IB 2001.
Voortzetting van de onderneming
4.2.1
Voor de toepassing van de geruisloze omzetting is het niet
noodzakelijk dat de onderneming gedurende een bepaalde periode wordt
voortgezet. Slechts indien de inbreng onderdeel uitmaakt van een
geheel van rechtshandelingen gericht op de overdracht of de liquidatie
van de onderneming of een wezenlijk onderdeel hiervan, blijft artikel
3.65 van de Wet IB 2001 buiten toepassing, tenzij de vervreemding van
het wezenlijk onderdeel geschiedt in het kader van een bij de aard en
de omvang van de onderneming passende normale bedrijfsuitoefening.
Voor de invulling van het begrip wezenlijk onderdeel van een
onderneming dient aansluiting te worden gezocht bij de jurisprudentie
op artikel 15 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.
Van voortzetting van een onderneming is geen sprake indien in samenhang met de inbreng de wijze van exploitatie van het ondernemingsvermogen verandert, bijvoorbeeld doordat in samenhang met de inbreng de onderneming wordt verhuurd aan een derde. Ik verwijs in dit verband naar het voor de overdrachtsbelasting gewezen arrest van de Hoge Raad van 19 januari 1994, nr. 29 624, BNB 1994/90.
4.2.2
Ik keur goed dat van een omzetting als bedoeld in artikel 3.65 van de
Wet IB 2001 kan worden gesproken, hoewel de omzetting onderdeel
uitmaakt van een geheel van rechtshandelingen gericht op de overdracht
van de onderneming, indien de omzetting wordt gevolgd door:
a. de vervreemding van de overgedragen onderneming aan een op de voet
van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met de
vennootschap verenigde dochtermaatschappij, of
b. de vervreemding van de overgedragen onderneming (of een
zelfstandig deel daarvan) aan een derde met toepassing van artikel
14 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, met dien
verstande dat deze vervreemding slechts kan plaatsvinden tegen
uitreiking van gewone aandelen.
Vervreemding van de onderneming tegen uitreiking van aandelen waaraan
zodanige beperkte rechten zijn verbonden dat zij niet delen in het
liquidatiesaldo (bijvoorbeeld cumulatief preferente aandelen), is in
strijd met de grondgedachte bij artikel 3.65 van de Wet IB 2001,
namelijk de omzetting van de bestaande onderneming. Voor een
ondernemer die alleen door middel van bijvoorbeeld cumulatief
preferente aandelen gerechtigd is tot een onderneming is niet alles
bij het oude gebleven. Was hij voorheen gerechtigd tot de stille
reserves en de goodwill van de onderneming, na de inbreng ex artikel
3.65 van de Wet IB 2001 en de vervreemding ex artikel 14 van de Wet op
de vennootschapsbelasting 1969 is hij dat niet meer.
In de praktijk komt het voor dat alle maten/vennoten van
hetzelfde samenwerkingsverband hun subjectieve ondernemingen met
toepassing van artikel 3.65 van de Wet IB 2001 inbrengen in
afzonderlijke houdstermaatschappijen, waarna de ondernemingen met
toepassing van artikel 14 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
worden vervreemd aan een door de houdstermaatschappijen opgerichte
werkmaatschappij. Daarbij kunnen problemen ontstaan indien de
verhouding tussen het ondernemingsvermogen van de maten afwijkt van de
winstverhouding in het samenwerkingsverband. In die situaties heb ik
er geen bezwaar tegen dat de vervreemding van de subjectieve
ondernemingen mede plaatsvindt tegen uitreiking van cumulatief
preferente aandelen, met dien verstande dat zoveel mogelijk gewone
aandelen worden uitgereikt welke conform de winstverhouding in het
samenwerkingsverband worden verdeeld.
Voorbeeld 1
Het ondernemingsvermogen van de vennoten A, B en C bedraagt
respectievelijk 60.000, 40.000 en 100.000. De winstverhouding in het
samenwerkingsverband bedraagt respectievelijk 331/3:331/3:331/3. Wil
men deze winstverhouding in de werkmaatschappij handhaven dan moet aan
de houdstermaatschappijen A, B en C elk 40.000 gewone aandelen worden
uitgereikt. Daarnaast wordt aan houdstermaatschappij A 20.000 en aan
houdstermaatschappij C 60.000 aan cumulatief preferente aandelen
uitgereikt.
Voorbeeld 2
Het ondernemingsvermogen van de vennoten A, B en C bedraagt
respectievelijk 100.000, 60.000 en 40.000. De winstverhouding in het
samenwerkingsverband bedraagt respectievelijk 60:20:20. Wil men deze
winstverhouding in de werkmaatschappij handhaven dan moet aan
houdstermaatschappij A 100.000 en aan elk van de
houdstermaatschappijen B en C 33.300 aan gewone aandelen worden
uitgereikt. Daarnaast wordt aan houdstermaatschappij B 26.700 en aan
houdstermaatschappij C 6.700 aan cumulatief preferente aandelen
uitgereikt.
c. de vervreemding van een gedeelte van de onderneming door toetreding
van nieuwe deelnemers in een samenwerkingsverband, indien deze
toetreding verband houdt met de groei van de onderneming.
Tweede standaardvoorwaarde
Indien de belastingplichtige aandelen in de vennootschap vervreemdt
binnen drie jaren na de inbreng van de onderneming in de vennootschap,
wordt de inbreng geacht onderdeel uit te maken van een geheel van
rechtshandelingen gericht op de overdracht van de onderneming, tenzij
de belastingplichtige het tegendeel aannemelijk maakt.
5.1. Bewijslast bij vervreemding van aandelen
5.1.1
Voor de toepassing van artikel 18 van de Wet IB 1964 is ter voorkoming
van misbruik van de geruisloze omzetting de voorwaarde gesteld dat de
belastingplichtige tot drie jaren na de totstandkoming van de
vennootschap en de inbreng van de onderneming slechts na mijn
voorafgaande toestemming zijn aandelen mag vervreemden.
Mede gelet op de in de zesde standaardvoorwaarde opgenomen bepaling
inzake de verkrijgingsprijs van de aandelen, acht ik het voor de
toepassing van artikel 3.65 van de Wet IB 2001 minder noodzakelijk dat
de aandelen die ter gelegenheid van de geruisloze omzetting zijn
verkregen, gedurende een bepaalde periode door de belastingplichtige
worden gehouden. In de plaats daarvan is in de tweede
standaardvoorwaarde bepaald dat op de belastingplichtige de
verplichting rust om aannemelijk te maken dat bij een vervreemding van
aandelen in de vennootschap binnen een periode van drie jaren na de
inbreng van de onderneming, deze inbreng geen onderdeel heeft
uitgemaakt van een geheel van rechtshandelingen gericht op de
overdracht van de onderneming. Indien de belastingplichtige in dit
bewijs niet slaagt, wordt het voornemen tot vervreemding op grond van
de tweede standaardvoorwaarde reeds op het moment van de inbreng van
de onderneming geacht te bestaan en blijft artikel 3.65 van de Wet IB
2001 buiten toepassing.
5.1.2
Ik keur goed dat van een omzetting als bedoeld in artikel 3.65 van de
Wet IB 2001 kan worden gesproken, hoewel de vervreemding van de ter
zake van de geruisloze omzetting verkregen aandelen een onderdeel
vormt van een geheel van rechtshandelingen gericht op de overdracht
van de onderneming, indien de omzetting wordt gevolgd door:
de vervreemding van de ter gelegenheid van de geruisloze omzetting
verkregen aandelen in het kader van een aandelenfusie op de voet
van artikel 3.55 van de Wet IB 2001, of
de vervreemding van de ter gelegenheid van de geruisloze omzetting
verkregen aandelen in het kader van een juridische fusie op de
voet van artikel 3.57 van de Wet IB 2001.
Aan deze goedkeuring verbind ik de voorwaarde dat de
belastingplichtige aan de voor de heffing van de inkomstenbelasting
bevoegde inspecteur schriftelijk verklaart dat voor de toepassing van
de tweede standaardvoorwaarde de ter gelegenheid van een onder a. of
b. bedoelde fusie verkregen aandelen in de plaats treden van de in
dit kader vervreemde aandelen.
5.2. Vervreemding van aandelen
Onder vervreemding van aandelen wordt in dit kader mede verstaan:
het vervreemden van claims;
het verlenen van een koopoptie;
het inkopen van aandelen;
het betaalbaar stellen van liquidatie-uitkeringen;
een verdeling van een gemeenschap waartoe de aandelen behoren, tenzij alle aandelen worden toegedeeld aan de belastingplichtige;
het geheel of gedeeltelijk terugbetalen van hetgeen op de aandelen is
gestort;
het van rechtswege worden van aandeelhouder of houder van
winstbewijzen in of schuldvorderingen op een andere vennootschap
indien vermogen van de vennootschap waarin de belastingplichtige de
onderneming heeft omgezet, onder algemene titel overgaat op een andere
vennootschap. De vorige zinsnede is van overeenkomstige toepassing op
de belastingplichtige indien vermogen onder algemene titel overgaat op
een andere vennootschap en de belastingplichtige van rechtswege houder
wordt van rechten om aandelen in, winstbewijzen van of
schuldvorderingen op de andere vennootschap te verwerven;
het anders dan door overlijden ophouden binnenlands belastingplichtige
te zijn, hieronder begrepen de situatie waarin de belastingplichtige
voor de toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk of een
verdrag ter voorkoming van dubbele belasting wordt geacht geen inwoner
van Nederland meer te zijn;
wijziging van de tenaamstelling van op naam gestelde aandelen.
Derde standaardvoorwaarde
De vennootschap treedt voor het bepalen van de winst van de omgezette
onderneming vanaf het overgangstijdstip rechtstreeks in de plaats van
belastingplichtige, behoudens voor zover uit het verschil in wezen
tussen de vennootschap en de belastingplichtige of uit de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 het tegendeel voortvloeit.
6.1. Voor winstbepaling in de plaats treden van
Op grond van de derde standaardvoorwaarde treedt de vennootschap voor
het bepalen van de winst in de plaats van de belastingplichtige. Over
stille reserves, met uitzondering van de stille reserves in onttrokken
vermogensbestanddelen als bedoeld in onderdeel 4.1.3, behoeft niet te
worden afgerekend, omdat de vermogensbestanddelen van de onderneming
hun boekwaarde behouden. Ook de fiscale reserves, met uitzondering van
de oudedagsreserve die op grond van artikel 3.65, tweede lid, van de
Wet IB 2001 van de geruisloze omzetting is uitgesloten, worden niet
aan de winst toegevoegd.
6.2. Investeringsaftrek en desinvesteringsbijtelling
Aangezien de onderneming geacht wordt niet te zijn gestaakt, vindt
geen desinvesteringsbijtelling plaats ter zake van de geruisloze
omzetting. Doordat de vennootschap in de plaats treedt van de
belastingplichtige heeft de vennootschap ter zake van de omzetting
geen recht op investeringsaftrek. Een verplichting tot
desinvesteringsbijtelling gaat over op de vennootschap evenals het
recht op de bij de inbrenger nog niet in aanmerking genomen
investeringsaftrek.
6.3. Willekeurige afschrijving
Aanspraken op willekeurige afschrijving als bedoeld in artikel 3.31,
3.32, 3.33 en 3.34 van de Wet IB 2001 gaan over op de vennootschap.
Indien deze willekeurige afschrijving bij de belastingplichtige heeft
plaatsgevonden, gaat de daarop betrekking hebbende sanctie van artikel
3.38 van de Wet IB 2001 over op de vennootschap, evenals de
verplichting van artikel 3.54, achtste lid, van de Wet IB 2001 inzake
de herinvesteringsreserve.
Aangezien een vennootschap niet kan voldoen aan de voorwaarden die
worden gesteld voor de toepassing van willekeurige afschrijving voor
startende ondernemers als bedoeld in artikel 3.34, tweede lid,
onderdeel a, van de Wet IB 2001, treedt de vennootschap inzake een bij
de belastingplichtige nog niet geëffectueerd recht op deze
afschrijving niet in de plaats van de belastingplichtige. De
geruisloze omzetting als zodanig heeft echter niet tot gevolg dat de
sanctiebepaling van artikel 3.38 van de Wet IB 2001 wordt ingeroepen.
6.4. Regelingen ter voorkoming van dubbele belasting
Indien op het overgangstijdstip op grond van een regeling ter voorkoming van dubbele belasting, hetzij bij de belastingplichtige met betrekking tot de om te zetten onderneming, hetzij bij de vennootschap, buitenlandse resultaten zijn gestald, zal ik van de derde standaardvoorwaarde afwijkende voorwaarden stellen.
7. Vierde standaardvoorwaarde
Voor de toepassing van artikel 20, tweede lid, van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 of daarvoor in de plaats getreden
wettelijke bepalingen op vóór het overgangstijdstip door de
vennootschap geleden verliezen en op terug te wentelen verlies van één
der jaren na het overgangstijdstip naar een vóór dat tijdstip gelegen
jaar, wordt de winst van de vennootschap telkenjare gesplitst in delen
waarvan elk betrekking heeft op de voor het overgangstijdstip door
respectievelijk de belastingplichtige en de vennootschap gedreven
ondernemingen. Deze splitsing vindt plaats alsof geen inbreng heeft
plaatsgevonden, waarbij slechts winst aan de onderneming van de
belastingplichtige of van de vennootschap kan worden toegerekend voor
zover deze als zodanig bij de vennootschap tot uitdrukking komt.
Indien een aldus uit de splitsing voortvloeiend deel negatief is wordt dit in mindering gebracht op het andere, positieve deel. Verliezen van de vennootschap geleden voor het overgangstijdstip worden uitsluitend verrekend met het aan de voor het overgangstijdstip door de vennootschap gedreven onderneming toe te rekenen positieve deel. Na het overgangstijdstip door de vennootschap geleden verliezen die zijn toe te rekenen aan de reeds voor het overgangstijdstip door de vennootschap gedreven onderneming, kunnen worden verrekend met belastbare winsten voor het overgangstijdstip. Na het overgangstijdstip door de vennootschap geleden verliezen die zijn toe te rekenen aan de voor het overgangstijdstip door de belastingplichtige gedreven onderneming zijn uitgesloten van verrekening met belastbare winsten van voor het overgangstijdstip.
Deze voorwaarde heeft betrekking op de geruisloze omzetting van een
onderneming in een bestaande vennootschap en voorkomt dat materieel
terugwerkende kracht aan de samenvoeging van de ondernemingen wordt
verleend met betrekking tot de verrekening van verliezen. Voorwaartse
verrekening van door de vennootschap voor het overgangstijdstip
geleden verliezen is niet toegestaan met de resultaten na het
overgangstijdstip die betrekking hebben op de voorheen door de
belastingplichtige gedreven onderneming. Achterwaartse verrekening van
na het overgangstijdstip geleden verliezen, voorzover deze betrekking
hebben op de voorheen door de belastingplichtige gedreven onderneming,
is niet toegestaan met positieve resultaten van de vennootschap voor
het overgangstijdstip.
8. Vijfde standaardvoorwaarde
De belastingplichtige mag worden gecrediteerd voor de op het
overgangstijdstip materieel verschuldigde inkomstenbelasting, premie
volksverzekeringen en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen. Daarenboven mag de belastingplichtige ter afronding
worden gecrediteerd voor een bedrag van ten hoogste 5% van hetgeen op
de aandelen is gestort, maar voor niet meer dan @ 22.500 (f 49.583).
8.1. Creditering
8.1.1
De aan de geruisloze omzetting ten grondslag liggende gedachte brengt
mee, dat de inbreng van de onderneming geheel of vrijwel geheel tegen
aandelen plaatsvindt. In verband hiermee is een beperking gesteld aan
het bedrag waarvoor de belastingplichtige mag worden gecrediteerd.
8.1.2
De creditering bestaat uit twee onderdelen. Ten eerste is creditering
toegestaan voor belastingschulden en bepaalde premieschulden; zij
bedraagt ten hoogste het op het overgangstijdstip per saldo materieel
verschuldigde bedrag aan inkomstenbelasting, premie voor de
volksverzekeringen en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen (hierna: premie WAZ). Met een per saldo te vorderen
bedrag aan inkomstenbelasting, premie voor de volksverzekeringen en
premie WAZ behoeft geen rekening te worden gehouden. Ten tweede is een
afrondingscreditering toegestaan. Deze bedraagt ten hoogste 5% van
hetgeen op de aandelen is gestort, maar niet meer dan @ 22.500 (f
49.583).
8.2. Heffings- en invorderingsrente; bestuurlijke boeten
Onder materieel verschuldigde inkomstenbelasting, premie voor de
volksverzekeringen en premie WAZ wordt ook begrepen de ter zake
daarvan verschuldigde of te vergoeden heffings- en/of
invorderingsrente, voorzover deze rente betrekking heeft op de periode
tot het overgangstijdstip, en de ter zake opgelegde bestuurlijke
boeten.
8.3. Crediteringsgrens
Met betrekking tot de crediteringsgrens merk ik op dat de aan de
geruisloze omzetting ten grondslag liggende gedachte meebrengt, dat
bij de omzetting de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen van de
onderneming geheel of vrijwel geheel dezelfde blijft. De
belastingplichtige mag ter afronding worden gecrediteerd voor een
bedrag van ten hoogste 5% van hetgeen op de bij hem geplaatste
aandelen is gestort. Omdat sprake is van een afrondingscreditering, is
deze creditering tevens in absolute zin beperkt. De
afrondingscreditering kan niet hoger zijn dan @ 22.500 (f 49.583). Bij
de geruisloze omzetting door meer dan een deelnemer in een
samenwerkingsverband geldt, in overeenstemming met het subjectieve
ondernemingsbegrip, de crediteringsgrens voor iedere deelnemer
afzonderlijk.
9. Zesde standaardvoorwaarde
De ter zake van het ingebrachte vermogen uit te geven aandelen worden
bij de belastingplichtige geplaatst. De aandelen moeten worden
volgestort.
9.1. Aandelen
Bij de geruisloze omzetting van de door de belastingplichtige gedreven
onderneming moet hij bij de oprichting van de vennootschap voor 100%
in het geplaatste en gestorte aandelenkapitaal deelnemen. Bij de
inbreng van de subjectieve ondernemingen van twee of meer deelnemers
in een samenwerkingsverband in dezelfde vennootschap dient voor elke
inbrenger het gehele vermogen van de omgezette onderneming, na aftrek
van de toegestane creditering en de eventueel bij de vennootschap
bedongen lijfrenten als bedoeld in artikel 3.128 (omzetting
oudedagsreserve) en 3.129 (omzetting stakingswinst) van de Wet IB
2001, te worden omgezet in aandelenkapitaal. Ik merk op dat het
bedingen van een lijfrente als bedoeld in voornoemd artikel 3.129 in
dit verband ziet op de stakingswinst die wordt gerealiseerd door de
onttrekking van vermogensbestanddelen ter gelegenheid van de
geruisloze omzetting waarop de in onderdeel 4.1.3 opgenomen
goedkeuring van toepassing is. In overeenstemming met het
eerdervermelde arrest BNB 1988/218* worden voor het overige geen eisen
meer gesteld aan de verhouding waarin het aandelenkapitaal in de
vennootschap wordt verdeeld. Het is niet noodzakelijk dat de aandelen
a pari worden uitgegeven; het boeken van agio is toegestaan.
9.2. Verschillende soorten aandelen
Er bestaat geen bezwaar tegen de uitgifte van prioriteitsaandelen of
cumulatief preferente aandelen naast gewone aandelen, mits ten aanzien
van de verdeling van de daaraan verbonden rechten wordt gehandeld als
tussen onafhankelijke derden gebruikelijk is.
Bij de uitgifte van cumulatief preferente aandelen dient het
dividendpercentage zakelijk bepaald te zijn. Het percentage is onder
andere afhankelijk van de branche en de voor de onderneming specifieke
omstandigheden. Bij het vaststellen van het percentage dient met deze
omstandigheden rekening te worden gehouden. Ik kan mij geen
omstandigheden voorstellen die een percentage onder de 7
rechtvaardigen. Veelal zal in zakelijke verhoudingen een hoger
percentage worden overeengekomen.
Het dividend op de cumulatief preferente aandelen dient daadwerkelijk
te worden uitgekeerd. Hiermee wordt voorkomen dat de cumulatief
preferente aandelen die aan de overdrager zijn uitgereikt, in de
praktijk het karakter van een achtergestelde renteloze lening krijgen.
Als voorbeeld valt in dit verband bij de omzetting van een vennootschap onder firma te denken aan uitgifte van gewone aandelen in de winstverhouding en voor het overige cumulatief preferente aandelen. Gevolg is dat de oprichters van de vennootschap hun gehele ondernemingsvermogen hebben omgezet in aandelenkapitaal.
Het is in het algemeen echter niet toegestaan aan een (of meer) van de inbrengers uitsluitend aandelen uit te reiken waaraan zodanige beperkte rechten verbonden zijn dat zij niet delen in het liquidatiesaldo (bijvoorbeeld cumulatief preferente aandelen). Slechts in de situatie waarin een inbrenger als medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming winst geniet als bedoeld in artikel 3.65, eerste lid, tweede volzin, en deze medegerechtigdheid zich niet uitstrekt tot het liquidatiesaldo, is uitreiking van dergelijke aandelen toegestaan. Het ligt voor de hand de gewone aandelen te verdelen conform de winstverhouding in het samenwerkingsverband, tenzij zakelijk handelen een andere verdeling rechtvaardigt.
Inbreng van de onderneming tegen uitreiking van aandelen waaraan
zodanige beperkte rechten zijn verbonden dat zij niet delen in het
liquidatiesaldo (bijvoorbeeld cumulatief preferente aandelen), anders
dan aan een bovengenoemde medegerechtigde is, zoals in onderdeel 4.2.2
is uiteengezet, in strijd met de grondgedachte bij artikel 3.65 van de
Wet IB 2001.
9.3. Slechts voor inbrengers aandelen
Het is niet toegestaan bij de oprichting aandelen uit te geven aan
anderen dan degene(n) die - met inachtneming van het in onderdeel
2.2.2 bepaalde - hun subjectieve onderneming(en) inbrengen. Uitreiking
van nieuwe aandelen na de oprichting aan een derde is toegestaan, mits
deze uitreiking geschiedt tegen een zakelijke prijs.
10. Zevende standaardvoorwaarde
De verkrijgingsprijs bedoeld in artikel 4.21 van de Wet IB 2001 van de
bij de omzetting verkregen aandelen wordt gesteld op de som van de
fiscale boekwaarden op het overgangstijdstip van de
vermogensbestanddelen die worden ingebracht, verminderd met bij de
vennootschap bedongen lijfrenten als bedoeld in de artikelen 3.128 en
3.129 van de Wet IB 2001 en verminderd met de creditering als bedoeld
in de vierde standaardvoorwaarde.
De verkrijgingsprijs als bedoeld in artikel 4.21 van de Wet IB 2001
van de ter zake van de omzetting verkregen aandelen wordt op grond van
de zevende standaardvoorwaarde gesteld op de fiscale boekwaarde van de
vermogensbestanddelen op het overgangstijdstip verminderd met de op
grond van de vijfde standaardvoorwaarde toegestane creditering en de
eventueel bij de vennootschap bedongen lijfrenten als bedoeld in
artikel 3.128 (omzetting oudedagsreserve) en 3.129 (omzetting
stakingswinst) van de Wet IB 2001. Zoals ik reeds eerder heb opgemerkt
in onderdeel 9.1. ziet het bedingen van een lijfrente als bedoeld in
voornoemd artikel 3.129 in dit kader op de stakingswinst die wordt
gerealiseerd door de onttrekking van vermogensbestanddelen ter
gelegenheid van de geruisloze omzetting waarop de in onderdeel 4.1.3
opgenomen goedkeuring van toepassing is.
De belastingplichtige verkrijgt bij de geruisloze omzetting een
(fictief) aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.6 van de Wet IB
2001. De inspecteur geeft ter zake van de verkrijgingsprijs ambtshalve
een voor bezwaar vatbare beschikking af zoals bedoeld in artikel 4.36
van de Wet IB 2001. Deze beschikking kan pas worden vastgesteld na
oprichting van de vennootschap. De belastingplichtige heeft de
mogelijkheid bezwaar te maken tegen deze beschikking. Vervolgens kan
tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechter worden ingesteld.
11. Achtste standaardvoorwaarde
a. De deelnemingsvrijstelling als bedoeld in artikel 13 van de Wet op
de vennootschapsbelasting 1969 vindt geen toepassing op positieve
voordelen uit hoofde van een deelneming tot het bedrag waarmee op het
overgangstijdstip de waarde in het economische verkeer van die
deelneming de boekwaarde overtreft.
b. Ingeval in enig jaar zich een omstandigheid voordoet als aangeduid
in voorwaarde 8c, wordt de vennootschap geacht in dat jaar voor de
toepassing van voorwaarde 8a uit de in die voorwaarde bedoelde
deelneming positieve voordelen te hebben genoten tot het bedrag
waarmee op het overgangstijdstip de waarde in het economische verkeer
van die deelneming de boekwaarde overtreft, voor zover dat bedrag de
eerder op de voet van voorwaarde 8a in aanmerking genomen positieve
voordelen overtreft.
c. Een omstandigheid als bedoeld in voorwaarde 8b is:
a. de deelneming wordt geheel of voor een deel vervreemd;
b. de onderneming of een gedeelte van de onderneming van het lichaam
waarin wordt deelgenomen, wordt vervreemd;
c. het aandeel in de winst dat de vennootschap uit hoofde van de
deelneming toekomt, neemt af omdat een ander lichaam, dan wel een
natuurlijk persoon een belang bij die winst verwerft;
d. de deelneming gaat bij de vennootschap behoren tot het vermogen van
een buitenlandse onderneming op de winst waarvan een regeling ter
voorkoming van dubbele belasting van toepassing is;
e. een vennootschap, zijnde een deelneming waarop voorwaarde 8a van
toepassing is, wordt met toepassing van artikel 15 van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 geacht te zijn opgegaan in de
vennootschap;
f. de deelneming wordt geheel of voor een deel overgedragen in het
kader van een overdracht van een onderneming of een zelfstandig deel
van een onderneming waarop artikel 14 van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 van toepassing is.
Voorwaarde 8b vindt geen toepassing ter zake van een
omstandigheid als bedoeld onder a, b of c indien de vennootschap
aannemelijk maakt dat is vervreemd aan een niet met haar verbonden
lichaam in de zin van artikel 10a, vierde lid, van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 respectievelijk een niet met haar
verbonden natuurlijk persoon in de zin van artikel 3.92 van de Wet IB
2001.
d. Het voor ingebrachte aandelen opgeofferde bedrag in de zin van
artikel 13d, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
wordt niet hoger gesteld dan de boekwaarde van de desbetreffende
aandelen op het overgangstijdstip. Voor de toepassing van artikel 13d,
tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt het
opgeofferde bedrag vermeerderd met de positieve voordelen uit hoofde
van die deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling op grond van
voorwaarde 8a geen toepassing heeft gevonden.
e. Voor de toepassing van artikel 13ca van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 wordt de periode waarin de deelneming
heeft behoord tot het vermogen van de in te brengen onderneming
toegerekend aan de vennootschap.
11.1. Deelnemingen
Voor de vennootschapsbelasting zijn de positieve voordelen uit hoofde
van een deelneming als bedoeld in artikel 13 van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 vrijgesteld. In de inkomstenbelasting is
geen vergelijkbare bepaling van toepassing. Om te voorkomen dat bij de
geruisloze omzetting belastingclaims verloren gaan over de stille
reserves van activa die bij de vennootschap als deelneming worden
aangemerkt, is op de positieve voordelen uit hoofde van die deelneming
de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing tot het bedrag waarmee
op het overgangstijdstip de waarde in het economische verkeer van die
deelneming de boekwaarde overtreft.
11.2. Meer dan één deelneming
Indien tot het vermogen van de omgezette onderneming meer dan één
deelneming behoort, geldt de uitsluiting van de
deelnemingsvrijstelling voor elk van deze deelnemingen afzonderlijk.
Dit houdt in dat positieve voordelen uit een bepaalde deelneming tot
een bedrag gelijk aan de op het overgangstijdstip in de aandelen in
die deelneming aanwezige stille reserve niet onder de
deelnemingsvrijstelling vallen.
11.3. Bijzondere situaties
11.3.1
Voor enkele bijzondere situaties is in de voorwaarden 8b en 8c een
regeling getroffen die vergelijkbaar is met artikel 13c, tweede lid,
van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De regeling houdt in dat
de vennootschap wordt geacht winst te hebben genoten tot het bedrag
waarvoor de deelnemingsvrijstelling is uitgesloten.
11.3.2
Deze regeling geldt onder meer bij vervreemding van de deelneming aan
een verbonden lichaam. Ook geldt de regeling bij overdracht van de
deelneming in het kader van de overdracht van een onderneming of een
gedeelte daarvan waarop artikel 14 van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 van toepassing is. Ik ben evenwel in deze
gevallen bereid op verzoek deze regeling buiten toepassing te laten,
mits latere heffing verzekerd is en de overnemende vennootschap er mee
instemt dat de in de standaardvoorwaarden 8a tot en met 8c neergelegde
regeling ook voor haar zal gelden. Verzoeken terzake kunnen worden
opgenomen in het verzoek om toepassing van genoemd artikel 14. In
andere gevallen kan een afzonderlijk verzoek aan het ministerie worden
gericht.
11.3.3
Standaardvoorwaarde 8e is opgenomen in verband met artikel 13ca van de
Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Deze voorwaarde voorkomt dat de
vennootschap de regeling van artikel 13ca van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 deelachtig kan worden ingeval een
deelneming reeds meer dan vijf jaren tot het ondernemingsvermogen van
een om te zetten onderneming heeft behoord.
12. Negende standaardvoorwaarde
De vennootschap komt binnen vijftien maanden na het overgangstijdstip
tot stand en de inbreng vindt eveneens binnen deze termijn plaats.
12.1. Overgangstijdstip
12.1.1
Het tijdstip van overgang van de heffing van inkomstenbelasting naar
de heffing van vennootschapsbelasting - het overgangstijdstip - wordt
in beginsel overeenkomstig wet en jurisprudentie bepaald. Dat betekent
dat het overgangstijdstip niet kan liggen voor het moment waarop de
voorovereenkomst is gesloten (Hoge Raad 4 november 1953, BNB
1954/18*).
12.1.2
Wanneer de voorovereenkomst is gesloten en geregistreerd binnen negen
maanden na het laatste volledige boekjaar van de belastingplichtige
wordt om praktische redenen op verzoek medewerking verleend aan
omzetting met terugwerkende kracht per de eerste dag van het op het
laatste volledige boekjaar volgende boekjaar. Deze terugwerkende
kracht wordt echter niet verleend indien dat tot gevolg zou hebben dat
een incidenteel fiscaal voordeel wordt behaald. Terugwerkende kracht
naar een andere datum wordt niet toegestaan. Aan de hiervoor vermelde
termijn van negen maanden zal strikt de hand worden gehouden.
12.1.3
Onder registratie wordt verstaan registratie bij de inspecteur van de
belastingdienst, bevoegd voor de uitvoering van de Registratiewet
1970. In dit verband merk ik op dat legalisatie door een notaris niet
kan worden gelijkgesteld met registratie. Indien vaststaat dat de
aanvraag van de verklaring van geen bezwaar (artikel 2:175, tweede
lid, van het Burgerlijk Wetboek) binnen de termijn van negen maanden
door het ministerie van Justitie is ontvangen, het verzoek om
toepassing van artikel 3.65 van de Wet IB 2001 met de hierbij te
overleggen stukken binnen die termijn door de inspecteur is ontvangen,
dan wel binnen die termijn door een notaris een akte van depot of
andere notariële akte is opgemaakt waarin het voornemen tot het
oprichten van een vennootschap tot uitdrukking komt, kunnen daaraan
dezelfde gevolgen worden verbonden als aan een binnen die termijn
geregistreerde voorovereenkomst.
12.1.4
Het is mogelijk dat de oprichter eenzijdig een intentieverklaring
opstelt en laat registreren waarin hij zijn voornemen tot uitdrukking
brengt. Aan deze intentieverklaring zullen onder dezelfde voorwaarden
dezelfde gevolgen worden verbonden als aan een voorovereenkomst.
12.2. Ondernemersfaciliteiten in de voor-voorperiode
Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat de belastingplichtige bij een geruisloze omzetting met terugwerkende kracht geen aanspraak kan maken op ondernemersfaciliteiten over de zogenoemde voor-voorperiode aangezien in de derde standaardvoorwaarde uitdrukkelijk wordt vastgesteld dat de onderneming wordt geacht rechtstreeks voor rekening van de vennootschap te zijn uitgeoefend vanaf het overgangstijdstip.
12.3. Termijn totstandkoming en inbreng
12..3.1
De vennootschap dient tot stand te komen en de inbreng dient te
geschieden binnen vijftien maanden na het overgangstijdstip. Onder
inbreng van de onderneming wordt verstaan de eigendomsoverdracht van
de bestanddelen van het ondernemingsvermogen. De aandacht wordt erop
gevestigd dat aan deze termijn strikt de hand zal worden gehouden, ook
in die gevallen waarin de voorwaarden waaronder de geruisloze
omzetting kan plaatsvinden, niet zijn vastgesteld voor het verstrijken
van bedoelde termijn. De belastingplichtige die een geruisloze
omzetting van zijn onderneming in een vennootschap overweegt, dient
tijdig maatregelen te treffen. Met name moet de verklaring van geen
bezwaar tijdig worden aangevraagd. Moeilijkheden voortvloeiende uit
late indiening van verzoeken, zoals de aanvraag van de verklaring van
geen bezwaar en het verzoek om geruisloze omzetting, zijn voor
rekening van de belastingplichtige. In verband hiermee wordt dringend
verzocht het volledige verzoek om geruisloze omzetting zo spoedig
mogelijk bij de inspecteur in te dienen.
12.3.2
Indien de oprichting en de inbreng niet binnen een termijn van
vijftien maanden na het in de voorovereenkomst bepaalde
overgangstijdstip hebben plaatsgevonden, bestaat er geen bezwaar tegen
dat een ander overgangstijdstip wordt gekozen. Het nieuwe
overgangstijdstip kan dan liggen op of na de datum van de
voorovereenkomst. Uiteraard geldt de termijn van vijftien maanden ook
ten aanzien van het nieuw gekozen overgangstijdstip.
13. Tiende standaardvoorwaarde
De vennootschap verklaart binnen zes weken na haar totstandkoming of,
indien zij reeds tot stand is gekomen, binnen zes weken na de
dagtekening van de vaststelling van de voorwaarden, schriftelijk aan
de voor de heffing van inkomstenbelasting bevoegde inspecteur dat zij
de bovenstaande voorwaarden en beperkingen aanvaardt. Deze termijn kan
in bijzondere gevallen door voornoemde inspecteur worden verlengd.
De voorwaarden worden opgenomen in een door de inspecteur af te geven
voor bezwaar vatbare beschikking. Het is derhalve niet nodig dat de
belastingplichtige zich akkoord verklaart met de voorwaarden. De voor
bezwaar vatbare beschikking is echter uitsluitend gericht aan de
belastingplichtige en niet aan de vennootschap. Het is derhalve nog
wel noodzakelijk dat de vennootschap de voorwaarden - voorzover deze
haar aangaan - aanvaardt. De termijn waarbinnen de vennootschap de
voorwaarden moet aanvaarden bedraagt zes weken. Dit sluit aan bij de
in de Algemene wet bestuursrecht genoemde bezwaartermijn. Deze termijn
kan door de inspecteur in bijzondere gevallen worden verlengd. Zo'n
bijzonder geval doet zich naar mijn mening bijvoorbeeld voor indien de
belastingplichtige rechtsmiddelen heeft ingesteld tegen de beschikking
ex artikel 3.65, derde lid, van de Wet IB 2001. De inspecteur verlengt
in een dergelijk geval de termijn tot zes weken nadat de beschikking
ex artikel 3.65, derde lid, van de Wet IB 2001 onherroepelijk is komen
vast te staan.
14. Indiening en behandeling verzoek
14.1. Inhoud verzoek
De belastingplichtige dient zijn verzoek om toepassing van artikel
3.65 van de Wet IB 2001 in bij de voor de heffing van de
inkomstenbelasting bevoegde inspecteur onder overlegging van:
de voorovereenkomst of eenzijdige intentieverklaring, waarbij
registratie heeft plaatsgevonden indien wordt verzocht om een
omzetting met terugwerkende kracht, en
b. de fiscale eindbalans van de onderneming, alsmede de winst- en
verliesrekening over het aan het overgangstijdstip voorafgaande
boekjaar, en
een opgave van het te plaatsen aandelenkapitaal en bij de inbreng
van de subjectieve ondernemingen van meer dan een deelnemer in een
samenwerkingsverband in dezelfde vennootschap de berekening die
ten grondslag ligt aan de verdeling hiervan over de inbrengers, en
een gespecificeerde berekening van de verkrijgingsprijs van de aandelen als bedoeld in artikel 4.21 van de Wet IB 2001, en
de fiscale en de commerciële openingsbalans van de op te richten vennootschap respectievelijk de fiscale en commerciële balans op het overgangstijdstip van de bestaande vennootschap, en
een opgave van te onttrekken vermogensbestanddelen als bedoeld in
onderdeel 4.1.3.
Het verzoek omvat de mededeling of er sprake is van gestalde
buitenlandse resultaten op grond van een regeling ter voorkoming van
dubbele belasting als bedoeld in onderdeel 6.4. Tevens wordt
aangegeven of er afwaarderingen hebben plaatsgevonden op tot het
ondernemingsvermogen behorende activa die bij de vennootschap worden
aangemerkt als een deelneming in de zin van artikel 13 van de Wet op
de vennootschapsbelasting 1969. Ook dient te worden vermeld of er
afwaarderingen hebben plaatsgevonden op leningen die zijn verstrekt
aan vennootschappen als bedoeld in de vorige volzin. Ik merk op dat de
hierboven onder e. bedoelde balansen niet definitief behoeven te zijn.
Voldoende is dat conceptbalansen worden overgelegd.
14.2. Termijn voor indiening
Het verzoek om geruisloze omzetting kan uiterlijk worden ingediend
totdat het achterwege laten daarvan onherroepelijke fiscale gevolgen
heeft gehad. Onherroepelijke fiscale gevolgen zijn in elk geval
ingetreden als de aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar
waarin de onderneming is gestaakt onherroepelijk vaststaat of als de
aanslag in de vennootschapsbelasting over het eerste boekjaar van de
vennootschap onherroepelijk vaststaat. Verzoeken die later worden
ingediend, worden niet ingewilligd.
14.3. Beslissing inspecteur bij beschikking
Op grond van artikel 3.65, derde lid, van de Wet IB 2001 beslist de
inspecteur op het verzoek om geruisloze omzetting bij voor bezwaar
vatbare beschikking waarin de door de minister van Financiën
vastgestelde voorwaarden zijn opgenomen. De belastingplichtige heeft
de mogelijkheid om tegen deze beschikking bezwaar te maken bij de
inspecteur. Tegen de uitspraak op bezwaar kan hij beroep aantekenen
bij de rechter.
Indien de beschikking onherroepelijk vaststaat kan deze, met inbegrip
van de in de beschikking gestelde voorwaarden, niet meer aan de orde
worden gesteld bij enig bezwaar.
14.4. Sanctie op overtreding van de voorwaarden
Indien de gestelde voorwaarden niet worden nagekomen, vindt artikel 3.65 van de Wet IB 2001 geen toepassing. In dat geval zal de inspecteur de aanslag in de inkomstenbelasting of, zo deze reeds is vastgesteld, een navorderingsaanslag - vaststellen, waarbij wordt aangenomen dat de belastingplichtige de onderneming heeft gestaakt.
14.5. Beoordeling verzoek
De inspecteur beoordeelt na de ontvangst van het verzoek of er nadere
of afwijkende voorwaarden moeten worden gesteld.
Nadere voorwaarden (kunnen) worden gesteld indien:
sprake is van gestalde buitenlandse resultaten als bedoeld in
onderdeel 6.4. van dit besluit; of
afwaardering heeft plaatsgevonden op tot het vermogen van de in te
brengen onderneming behorende activa die bij de vennootschap
waarin wordt omgezet worden aangemerkt een deelneming in de zin
van artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969; of
afwaardering heeft plaatsgevonden op een lening verstrekt aan een
onder b. bedoelde vennootschap; of
een of meer vermogensbestanddelen aan het ondernemingsvermogen
worden onttrokken.
In gevallen als bedoeld onder a, b of c zendt de inspecteur een kopie
van het verzoek om geruisloze omzetting (met alle bijlagen) aan
Belastingdienst/Centrum voor Proces- en Productontwikkeling, vestiging
Den Haag, Domein Winstbelastingen, kamer 2124, Postbus 20201, 2500 EE
Den Haag, en voegt daarbij zijn ambtsbericht waarin hij een
toelichting geeft op zijn mening dat afwijkende voorwaarden moeten
worden gesteld. De inspecteur stelt de belastingplichtige in kennis
van de doorzending.
In gevallen als bedoeld onder d. beoordeelt de inspecteur of wordt
voldaan aan de criteria die ik in onderdeel 4.1.3 aan mijn goedkeuring
van dergelijke onttrekkingen heb verbonden. Indien aan deze criteria
is voldaan worden de voorwaarden door de inspecteur aangevuld.
Indien de inspecteur van mening is dat op andere dan de bovenstaande
gronden aanleiding bestaat van de standaardvoorwaarden afwijkende
voorwaarden te stellen, legt hij het desbetreffende verzoek
gemotiveerd voor aan de minister van Financiën. Ook voor deze gevallen
geldt het bovenvermelde toezendadres.
14.6 De beschikking met de voorwaarden
14.6.1
De inspecteur willigt het verzoek om geruisloze omzetting in als is
voldaan aan de algemene wettelijke kaders. Ik machtig hierbij de
inspecteur om het verzoek tevens in te willigen indien:
de onderneming wordt omgezet in een bestaande vennootschap in een
van de gevallen waaraan ik in onderdeel 3 van dit besluit mijn
goedkeuring heb verleend; of
vermogensbestanddelen worden onttrokken waarbij is voldaan aan de
criteria die ik aan mijn goedkeuring heb verbonden zoals vermeld
in onderdeel 4.1.3 van dit besluit; of
de omzetting van de onderneming onderdeel uitmaakt van een geheel
van rechtshandelingen gericht op de overdracht van de onderneming
in situaties als bedoeld in onderdeel 4.2.2 van dit besluit; of
de vervreemding van de aandelen onderdeel uitmaakt van een geheel
van rechtshandelingen als bedoeld in onderdeel 5.1.2 van dit
besluit.
De inspecteur geeft aan de belastingplichtige blijk van de inwilliging
door toezending van een beschikking waarvan de standaardvoorwaarden
onderdeel uitmaken.
Indien vermogensbestanddelen als bedoeld in onderdeel 4.1.3 aan het
ondernemingsvermogen worden onttrokken, wordt in de beschikking
verklaard dat de eerste standaardvoorwaarde hierop niet van toepassing
is.
Indien in het verzoek om geruisloze omzetting een verzoek als bedoeld
in onderdeel 5.1.2 van dit besluit is opgenomen, neemt de inspecteur
in de beschikking de in dat onderdeel vermelde voorwaarde op.
Indien de belastingplichtige zich kan verenigen met de in de beschikking vastgestelde voorwaarden, maar zekerheid wenst of hij voldoet aan de gestelde voorwaarden, kan hij in het kader van vooroverleg de inspecteur verzoeken zich uit te spreken of in het specifieke geval wordt voldaan aan de voorwaarden. Indien hierover geen overeenstemming ontstaat, kan dit niet eerder dan bij een tegen de aanslag ingesteld beroep door de rechter worden getoetst.
14.6.2
De inspecteur geeft een voor bezwaar vatbare afwijzende beschikking af
indien uit het verzoek blijkt dat niet wordt voldaan aan de wettelijke
kaders. Een afwijzende beschikking wordt afgegeven indien:
de belastingplichtige niet kwalificeert als ondernemer voor de
toepassing van artikel 3.65 van de Wet IB 2001;
de onderneming wordt ingebracht in een naar buitenlands recht
opgerichte vennootschap;
de onderneming wordt ingebracht in een bestaande vennootschap met
uitzondering van de gevallen als bedoeld in onderdeel 3 van dit
besluit.
Indien de inspecteur voornemens is een afwijzende beslissing te nemen,
stelt hij de belastingplichtige vooraf in staat hierop te reageren.
De inspecteur geeft aan de belastingplichtige blijk van de afwijzing door toezending van een afwijzende beschikking.
14.7 Inlichtingen
Voor inlichtingen kunnen belastingplichtigen contact opnemen met de
bevoegde inspecteur van de Belastingdienst, die zich zonodig verstaat
met de kennisgroep stakingsfaciliteiten. Het aanspreekpunt voor de
geruisloze omzetting binnen deze kennisgroep is de heer mr. C.J.M.
Jacobs van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Breda,
telefoon 076-5304333.
15. Werkingssfeer
Dit besluit geldt voor alle geruisloze omzettingen waarop artikel 3.65
Wet IB 2001 van toepassing is.
Bijlage.
Standaardvoorwaarden voor de geruisloze omzetting als bedoeld in
artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Definities
a. overgangstijdstip: het tijdstip van de overgang van de heffing van
inkomstenbelasting naar de heffing van vennootschapsbelasting;
b. de vennootschap: de naar Nederlands recht opgerichte naamloze
vennootschap of de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid.
Voorwaarden
1. Alle op het overgangstijdstip tot het ondernemingsvermogen van de
belastingplichtige behorende vermogensbestanddelen, met
uitzondering van de oudedagsreserve en aandelen in de
vennootschap, worden ingebracht in de vennootschap.
2. Indien de belastingplichtige aandelen in de vennootschap vervreemdt
binnen drie jaren na de inbreng van de onderneming in de vennootschap,
wordt de inbreng geacht onderdeel uit te maken van een geheel van
rechtshandelingen gericht op de overdracht van de onderneming, tenzij
de belastingplichtige het tegendeel aannemelijk maakt.
3. De vennootschap treedt voor het bepalen van de winst van de
omgezette onderneming vanaf het overgangstijdstip rechtstreeks in de
plaats van belastingplichtige, behoudens voor zover uit het verschil
in wezen tussen de vennootschap en de belastingplichtige of uit de Wet
op de vennootschapsbelasting 1969 het tegendeel voortvloeit.
4 Voor de toepassing van artikel 20, tweede lid, van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 of daarvoor in de plaats getreden
wettelijke bepalingen op vóór het overgangstijdstip door de
vennootschap geleden verliezen en op terug te wentelen verlies van één
der jaren na het overgangstijdstip naar een vóór dat tijdstip gelegen
jaar, wordt de winst van de vennootschap telkenjare gesplitst in delen
waarvan elk betrekking heeft op de voor het overgangstijdstip door
respectievelijk de belastingplichtige en de vennootschap gedreven
ondernemingen. Deze splitsing vindt plaats alsof geen inbreng heeft
plaatsgevonden, waarbij slechts winst aan de onderneming van de
belastingplichtige of van de vennootschap kan worden toegerekend voor
zover deze als zodanig bij de vennootschap tot uitdrukking komt.
Indien een aldus uit de splitsing voortvloeiend deel negatief is wordt dit in mindering gebracht op het andere, positieve deel. Verliezen van de vennootschap geleden voor het overgangstijdstip worden uitsluitend verrekend met het aan de voor het overgangstijdstip door de vennootschap gedreven onderneming toe te rekenen positieve deel. Na het overgangstijdstip door de vennootschap geleden verliezen die zijn toe te rekenen aan de reeds voor het overgangstijdstip door de vennootschap gedreven onderneming, kunnen worden verrekend met belastbare winsten voor het overgangstijdstip. Na het overgangstijdstip door de vennootschap geleden verliezen die zijn toe te rekenen aan de voor het overgangstijdstip door de belastingplichtige gedreven onderneming zijn uitgesloten van verrekening met belastbare winsten van voor het overgangstijdstip.
5. De belastingplichtige mag worden gecrediteerd voor de op het
overgangstijdstip materieel verschuldigde inkomstenbelasting, premie
volksverzekeringen en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen. Daarenboven mag de belastingplichtige ter afronding
worden gecrediteerd voor een bedrag van ten hoogste 5% van hetgeen op
de aandelen is gestort, maar voor niet meer dan @ 22.500 (f 49.583).
6. De ter zake van het ingebrachte vermogen uit te geven aandelen
worden bij de belastingplichtige geplaatst. De aandelen moeten worden
volgestort.
7. De verkrijgingsprijs bedoeld in artikel 4.21 van de Wet IB 2001 van
de bij de omzetting verkregen aandelen wordt gesteld op de som van de
fiscale boekwaarden op het overgangstijdstip van de
vermogensbestanddelen die worden ingebracht, verminderd met bij de
vennootschap bedongen lijfrenten als bedoeld in de artikelen 3.128 en
3.129 van de Wet IB 2001 en verminderd met de creditering als bedoeld
in de vijfde standaardvoorwaarde.
8a. De deelnemingsvrijstelling als bedoeld in artikel 13 van de Wet op
de vennootschapsbelasting 1969 vindt geen toepassing op positieve
voordelen uit hoofde van een deelneming tot het bedrag waarmee op het
overgangstijdstip de waarde in het economische verkeer van die
deelneming de boekwaarde overtreft.
8b. Ingeval in enig jaar zich een omstandigheid voordoet als aangeduid
in voorwaarde 8c, wordt de vennootschap geacht in dat jaar voor de
toepassing van voorwaarde 8a uit de in die voorwaarde bedoelde
deelneming positieve voordelen te hebben genoten tot het bedrag
waarmee op het overgangstijdstip de waarde in het economische verkeer
van die deelneming de boekwaarde overtreft, voor zover dat bedrag de
eerder op de voet van voorwaarde 8a in aanmerking genomen positieve
voordelen overtreft.
8c. Een omstandigheid als bedoeld in voorwaarde 8b is:
a. de deelneming wordt geheel of voor een deel vervreemd;
b. de onderneming of een gedeelte van de onderneming van het lichaam
waarin wordt deelgenomen, wordt vervreemd;
c. het aandeel in de winst dat de vennootschap uit hoofde van de
deelneming toekomt, neemt af omdat een ander lichaam, dan wel een
natuurlijk persoon een belang bij die winst verwerft;
d. de deelneming gaat bij de vennootschap behoren tot het vermogen van
een buitenlandse onderneming op de winst waarvan een regeling ter
voorkoming van dubbele belasting van toepassing is;
e. een vennootschap, zijnde een deelneming waarop voorwaarde 8a van
toepassing is, wordt met toepassing van artikel 15 van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 geacht te zijn opgegaan in de
vennootschap;
f. de deelneming wordt geheel of voor een deel overgedragen in het
kader van een overdracht van een onderneming of een zelfstandig deel
van een onderneming waarop artikel 14 van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 van toepassing is.
Voorwaarde 8b vindt geen toepassing ter zake van een
omstandigheid als bedoeld onder a, b of c indien de vennootschap
aannemelijk maakt dat is vervreemd aan een niet met haar verbonden
lichaam in de zin van artikel 10a, vierde lid, van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 respectievelijk een niet met haar
verbonden natuurlijk persoon in de zin van artikel 3.92 van de Wet IB
2001.
8d. Het voor ingebrachte aandelen opgeofferde bedrag in de zin van
artikel 13d, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
wordt niet hoger gesteld dan de boekwaarde van de desbetreffende
aandelen op het overgangstijdstip. Voor de toepassing van artikel 13d,
tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt het
opgeofferde bedrag vermeerderd met de positieve voordelen uit hoofde
van die deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling op grond van
voorwaarde 8a geen toepassing heeft gevonden.
8e. Voor de toepassing van artikel 13ca van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 wordt de periode waarin de deelneming
heeft behoord tot het vermogen van de in te brengen onderneming
toegerekend aan de vennootschap.
9. De vennootschap komt binnen vijftien maanden na het
overgangstijdstip tot stand en de inbreng vindt eveneens binnen deze
termijn plaats.
10. De vennootschap verklaart binnen zes weken na haar totstandkoming
of, indien zij reeds tot stand is gekomen, binnen zes weken na de
dagtekening van de vaststelling van de voorwaarden, schriftelijk aan
de voor de heffing van inkomstenbelasting bevoegde inspecteur dat zij
de bovenstaande voorwaarden en beperkingen aanvaardt. Deze termijn kan
in bijzondere gevallen door voornoemde inspecteur worden verlengd.
Bijlage: conceptbesluit nr. CPP2000/676M