Ministerie van Buitenlandse Zaken

http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=413211




1 Inleiding

2 Landeninformatie
2.1 Basisgegevens
2.1.1 Land en volk
2.1.2 Geschiedenis
2.2 Politieke ontwikkelingen
2.3 Veiligheidssituatie
2.4 Staatsinrichting
2.5 Economische situatie
2.6 Samenvatting

3 Mensenrechten
3.1 Waarborgen
3.2 Toezicht
3.3 Naleving en schendingen
3.3.1 Vrijheid van meningsuiting
3.3.2 Vrijheid van vereniging en vergadering
3.3.3 Vrijheid van godsdienst
3.3.4 Bewegingsvrijheid
3.3.5 Rechtsgang
3.3.6 Arrestaties en detenties
3.3.7 Mishandeling en foltering
3.3.8 Verdwijningen
3.3.9 Buitengerechtelijke executies en moorden
3.3.10 Doodstraf
3.4 Positie van specifieke groepen
3.4.1 Vrouwen
3.4.2 Minderjarigen
3.4.3 Homoseksuelen
3.4.4 Etnische groepen en minderheden
3.4.5 Dienstplicht
3.4.6 Geheime genootschappen
3.5 Samenvatting

4 Vluchtelingen en ontheemden
4.1 Inleiding
4.2 Binnenlandse vestigingsvrijheid
4.3 Beleid andere landen
4.3.1 België
4.3.2 Denemarken
4.3.3 Duitsland
4.3.4 Frankrijk
4.3.5 Verenigd Koninkrijk
4.3.6 Zwitserland
4.4 UNHCR-beleid

5 Samenvatting
I Literatuurlijst
II Kaarten van Liberia en Monrovia
Liberia situatie in verband met asielbeleid


1 Inleiding

In dit algemene ambtsbericht wordt een beschrijving gegeven van de recente ontwikkelingen in Liberia voorzover die van belang zijn voor de beoordeling van asielaanvragen van Liberiaanse staatsburgers en voor de besluitvorming over terugkeer van afgewezen Liberiaanse asielzoekers. Het beslaat de periode van november 1999 tot en met december 2000. Het is daarmee een vervolg op het algemene ambtsbericht van 19 november 1999.

In hoofdstuk twee wordt ingegaan op de recente ontwikkelingen op politiek, veiligheids- en sociaal-economisch gebied. Deze schets wordt voorafgegaan door een overzicht van de geschiedenis van Liberia. Ook is een korte passage over geografie en bevolking van Liberia opgenomen. Hoofdstuk drie geeft een overzicht van de mensenrechtensituatie in Liberia voorzover van belang voor de beoordeling van asielaanvragen. In hoofdstuk vier komen de binnenlandse vestigingsvrijheid, het beleid van een aantal andere westerse landen inzake asielzoekers uit Liberia alsmede het standpunt van UNHCR ter zake aan de orde. Een algehele samenvatting volgt in hoofdstuk vijf.

Bij de opstelling van dit ambtsbericht is gebruik gemaakt van informatie afkomstig uit openbare bronnen, aangevuld met vertrouwelijke gegevens van Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland en van EU-lidstaten. Een overzicht van de gebruikte openbare bronnen is te vinden in de literatuurlijst (bijlage I).


2
Landeninformatie


2.1 Basisgegevens

Land

Liberia is gelegen aan de westkust van Afrika en beslaat een gebied ter grootte van ruim 100.000 vierkante kilometer. Het land grenst in het westen aan Sierra Leone, in het noorden aan Guinee, in het oosten aan Ivoorkust en in het zuiden aan de Atlantische Oceaan
.

Het land is administratief verdeeld in een aantal
Counties
(vanaf de grens met Sierra Leone met de wijzers van de klok mee, inclusief county seat
): Grand Cape Mount (Robertsport), Lofa (Voinjama), Bong (Gbarnga), Nimba (Sanniquellie), Grand Cedeh (Zwedru), Maryland (Harper), Grand Kru (Barclayville), Sinoe (Greenville), River Cess (River Cess), Grand Bassa (Buchanan), Margibi (Kakata), Montserrado (Monrovia) en Bomi (Tubmanburg) .

Een tweetal kaarten van Liberia alsmede een plattegrond van Monrovia zijn toegevoegd als bijlage II.

Liberia kent een tropisch en vochtig klimaat. De winters zijn droog en worden gekenmerkt door warme dagen en koele tot koude nachten. In de zomer zijn er frequente tropische regenbuien
.

De kustlijn kent een sterke stroming en er zijn kliffen die de toegang vanaf de Atlantische Oceaan bemoeilijken. Wel zijn er goed toegankelijke havens als Buchanan, Greenville, Harper, Monrovia en Robertsport. De vlakke kuststrook - tot 55 kilometer breed - bestaat uit bossen en savannes. Het heuvel- c.q. bergachtige binnenland bestaat uit - deels groenblijvende - regenwouden
.

Bevolking

De bevolking telt bijna drie miljoen mensen waarvan ongeveer 20% moslim is. Ongeveer 10% van de bevolking is christen, terwijl de resterende 70% traditionele inheemse godsdiensten aanhangt. Mengvormen christelijk-traditioneel komen ook voor. De belangrijkste etnische groep is de Kpelle die het centrale deel van het land bewoont, in het bijzonder Bong County. Op de tweede en de derde plaats komen de Bassa in de regio rond Buchanan en de Gio in Nimba County. Andere bekende groepen zijn de Kru en de Vai.

95% van de bevolking bestaat uit inheemse stammen (Kpelle, Bassa, Gio, Kru, Grebo, Mano, Krahn, Gola, Gbandi, Loma, Mandingo, Kissi, Vai en Bella). 2,5% van de bevolking stamt af van de destijds uit de Verenigde Staten gekomen ex-slaven, de
Americo-Liberians.
De resterende 2,5% bestaat uit 'buitenlanders', waaronder Afrikanen, Aziaten en Libanezen
.

Taal

De officiële voertaal is Engels. Daarnaast worden nog zo'n zestien tot twintig traditionele talen gesproken. Een aantal van deze traditionele talen wordt niet alleen gesproken, maar ook gebruikt als schrijftaal .

Vroegste geschiedenis

Liberia is het enige land in West-Afrika dat nimmer een koloniale status heeft gehad. Tot het eind van de achttiende eeuw werden de verschillende inheemse bevolkingsgroepen in betrekkelijke mate met rust gelaten door buitenstaanders. Amerikaanse filantropische organisaties kochten in het begin van de negentiende eeuw land aan, bestemd als toevluchtsoord voor de groeiende groep bevrijde slaven in de Verenigde Staten. Deze groei werd beschouwd als een bedreiging voor het voortbestaan van de slavernij. Gedurende de periode 1822-1892 vestigden zich, onder auspiciën van genoemde organisaties, ruim 16.000 voormalige slaven op het aangekochte land. Op 26 juli 1847 stichtten deze bevrijde zwarte slaven de Republiek Liberia.

Het bewind van de True Whig Party (TWP)

Voor het grootste deel van de honderddertig jaar volgend op de stichting van de staat was de
True Whig Party
(TWP) - gemonopoliseerd door de afstammelingen van de bevrijde slaven, de Americo-Liberians

- de enige politieke organisatie van betekenis in Liberia. In de periode 1871-1980 had de TWP voortdurend het bestuur over het land in handen. In 1944 werd William Tubman president. Na diens dood in 1971 werd vice-president William Tolbert president. Deze laatste werd in 1975 herkozen. In juli 1979 leidde een, door de oppositionele groepering Progressive Alliance of Liberia
(PAL) georganiseerde, demonstratie tegen voorstellen van de regering om de rijstprijzen te verhogen, tot rellen en plunderingen. De PAL werd tevreden gesteld en mocht zich in december 1979 omvormen tot een officiële oppositiepartij, de
Progressive People's Party
(PPP). In maart 1980 riep de leider van de PPP, Gabriel Baccus Matthews, op tot een algemene staking. Hij werd vervolgens, samen met zeventig aanhangers, gearresteerd. Deze gebeurtenissen leidden uiteindelijk op 12 april van dat jaar tot een militaire staatsgreep onder leiding van Sergeant (later Generaal) Samuel Doe. Deze stelde een uit vijftien leden bestaande People's Redemption Council
(PRC) in om het land te besturen
.

Het bewind van Samuel Doe (People's Redemption Council)

Het nieuwe regime - de
People's Redemption Council
(PRC) - nam het bestuur over het land over. Dertien hooggeplaatsten uit de vorige regering - waaronder president Tolbert - werden publiekelijk geëxecuteerd. De internationale gemeenschap veroordeelde de ontwikkelingen. Toen Doe evenwel beloofde dat er geen executies meer zouden plaatsvinden en deze belofte vervolgens gestand deed, nam Liberia's internationale aanzien weer geleidelijk toe. De nauwe banden met het westen waren intact gebleven en de hulp vanuit de Verenigde Staten werd fors verhoogd .

In de jaren die volgden waren er vele personeelswisselingen binnen de PRC en ontwikkelde het bewind zich meer en meer tot een wreed en autoritair regime. De oppositie tegen Doe nam toe en het land werd geplaagd door talloze echte of vermeende staatsgrepen, die executies en detenties tot gevolg hadden. In juli 1984 werd een nieuwe grondwet aangenomen waarbij het verbod op politieke partijen werd opgeheven. Frauduleuze meerpartijenverkiezingen in oktober 1985 leverden Doe wederom het presidentschap op. In november 1985 sloegen regeringstroepen een coup onder leiding van legerbevelhebber Thomas Quiwonkpa neer. Quiwonkpa werd gedood en gevechten tussen zijn aanhangers en regeringstroepen leidden tot minstens zeshonderd doden .

In januari 1986 werd formeel een nieuwe regering ingesteld. Pogingen tot verzoening strandden evenwel en slechts enkele oppositieleden besloten deel te gaan uitmaken van de regering. Geleidelijk verslechterden - mede als gevolg van de gespannen binnenlandse situatie - ook de betrekkingen tussen Liberia en haar buurlanden
.

De burgeroorlog begint

Op 24 december 1989 viel vanuit Ivoorkust een aanvankelijk kleine groep rebellen Nimba County binnen. De rebellengroep - het National Patriotic Front of Liberia
(NPFL) - stond onder leiding van Charles Taylor, een voormalig ambtenaar van het Liberiaanse Ministerie van Financiën, van gemengde autochtone en Americo-Liberian
afkomst. Taylor wist zijn aanhang snel te vergroten door gebruik te maken van reeds bestaande etnische spanningen tussen de etnische groep Krahn waartoe president Doe behoorde en die het nationale Liberiaanse leger - Armed Forces of Liberia (AFL
) - domineerde, en de etnische groepen Gio en Mano uit het noorden van het land, die al lange tijd het slachtoffer waren van Doe's vijandig en discriminerend optreden tegen hen. De oorlog escaleerde snel en rond mei/juni 1990 was vrijwel het gehele land in handen van de rebellen van Taylor. Alleen Monrovia en onmiddellijke omgeving waren nog in handen van regeringstroepen. In juli 1990 werd het presidentiële paleis van Doe in Monrovia belegerd als gevolg van de opmars van de troepen van Taylor. Een - van Taylor - afvallige groep rebellen - het
Independent National Patriotic Front of Liberia
(INFPL) onder leiding van Prince Yormie Johnson - nam grote delen van de stad in. Taylor vormde in Gbarnga, County Bong, de National Patriotic Reconstruction Assembly Government (NPRAG)
.

De interventie van ECOMOG

De
Economic Community of West African States
(ECOWAS) was bang voor regionale destabilisatie en stelde voor een oorspronkelijk uit 2.500 manschappen bestaande troepenmacht - ECOWAS Monitoring Group
(ECOMOG) - met soldaten uit Nigeria, Ghana, Gambia, Sierra Leone en Guinee naar Liberia te sturen
. In augustus 1990 stemden Doe en Johnson in met het zenden van deze troepenmacht
.

De oorspronkelijke opzet van ECOMOG was te verhinderen dat de strijdende facties aan de macht kwamen ten koste van Doe. De oorspronkelijke ECOMOG-bevelhebber, de Ghanees Arnold Quainoo, beschouwde ECOMOG als een instrument om de vrede te handhaven en niet als middel om een staakt-het-vuren af te dwingen. Dit bleek een ernstige misrekening te zijn. ECOMOG trachtte Monrovia in te nemen, maar stuitte op hevige tegenstand van het NPFL
.

Tijdens een bijeenkomst van ECOWAS te Banjul in Gambia eind augustus 1990, vormden prominente Liberianen - uitgezonderd Taylor die de bijeenkomst boycotte - de
Interim Government of National Unity
(IGNU) onder leiding van dr Amos Sawyer. De NPFL erkende de regering niet en ondanks een tijdelijke wapenstilstand tussen NPFL, INPFL en de restanten van Doe's leger (AFL) bleven gevechten tussen met name de AFL en INPFL voorkomen, hetgeen op 10 september 1990 leidde tot de gevangenneming van Samuel Doe door INPFL-troepen van Johnson. Doe werd - in aanwezigheid van Johnson - op brute wijze doodgemarteld en Johnson riep zichzelf uit tot staatshoofd
. ECOMOG werd hierdoor ernstig in verlegenheid gebracht en zag zich genoodzaakt een andere tactiek te gaan toepassen
.

In oktober 1990 was ECOMOG in staat, ondersteund door het INPFL en extra manschappen uit Nigeria en Ghana, het NPFL terug te dringen tot buiten de hoofdstad. Het is opvallend dat de actie van ECOMOG gericht was tegen het NPFL en niet tegen het INPFL, dat nota bene verantwoordelijk was voor de moord op Doe. Inmiddels echter hadden het INPFL en de AFL al hun medewerking toegezegd aan ECOMOG, omdat zij geen van beide sterk genoeg waren om ECOMOG op succesvolle wijze te bevechten en er meer op uit waren de positie van Taylor te verzwakken
. ECOMOG had in oktober 1990 - mede dankzij deze alliantie - de volledige controle over Monrovia
. Omdat het NPFL de rest van het land beheerste, was er sprake van een soort patstelling. Taylor voelde weinig voor een vergelijk met ECOMOG, dat op zijn beurt de kracht ontbeerde een allesomvattend offensief tegen het NPLF te starten. De regering van Sawyer had buiten Monrovia geen enkele macht en was voor haar overleven volledig afhankelijk van ECOMOG .

Uiteindelijk leidde deze eerste ECOMOG-campagne tegen Taylor's NPFL tot een staakt-het-vuren dat op 28 november 1990 werd gesloten in Bamako in Mali .

Het NPFL weigerde nog steeds de autoriteit van de tussenregering van nationale eenheid te erkennen
. Er was sprake van een de facto opdeling van het land, een staakt-het-vuren dat regelmatig werd geschonden, en onvermogen aan de kant van ECOMOG vrede te brengen of de factor Taylor te elimineren
.

De burgeroorlog wordt hervat

Het staakt-het-vuren hield ongeveer twee jaar min of meer stand. Taylor benutte die tijd voornamelijk om zijn troepen en zijn positie te versterken met behulp van zijn oude bondgenoot Burkina Faso. Ook was Taylor - voornamelijk door middel van wapenleveranties - in 1991 nauw betrokken bij het begin van de gewapende strijd in het buurland Sierra Leone tussen de regering en het
Revolutionary United Front
(RUF). Taylor hoopte dat de regering van Sierra Leone zich als gevolg van de militaire strijd in eigen land zou moeten terugtrekken uit ECOMOG. Sierra Leone reageerde door hulp te bieden bij de formatie van een nieuwe Liberiaanse factie, de
United Liberation Movement for Democracy
(ULIMO). Deze factie bestond voornamelijk uit leden van de Krahn en Mandingo, veelal afkomstig uit de voormalige regeringstroepen (ex-AFL). Ook Guinee
steunde ULIMO met raad en daad, met name het Mandingo deel. ECOMOG stond eveneens sympathiek tegenover deze ontwikkelingen
.

Vanaf september 1991 schond ULIMO het staakt-het-vuren met enige regelmaat in het noordwestelijk deel van het land. In augustus 1992 bleef er van het staakt-het-vuren niets meer over, toen ULIMO een grootscheeps offensief startte in NPFL-gebied. ULIMO kreeg door het offensief grote delen van het (noord)-westen van het land in handen. Opvallend was dat als gevolg van de obsessie van ECOMOG - met name Nigeria, Guinee en Sierra Leone - met Taylor, de almaar groeiende invloed van ULIMO over het hoofd was gezien .

Taylor reageerde op de ontwikkelingen door op 15 oktober 1992 een grootscheeps offensief -
Operation Octopus

- tegen Monrovia te beginnen. Het NPFL wist ECOMOG te verrassen, het INPFL onder de voet te lopen
, en gedurende twee maanden een belegering van de stad vol te houden. Dit offensief ging gepaard met het verlies van veel mensenlevens .

ECOMOG trachtte het NPFL onder controle te houden en zag zich gedwongen tot een
ongemakkelijke alliantie met ULIMO en restanten van de AFL. Rond de jaarwisseling 1992/1993 werd ECOMOG op een sterkte van 15.000 man gebracht en slaagde ze er in blokkades op te werpen in NPFL-gebieden waardoor Taylor gedeeltelijk werd afgesneden van levering van wapens en ammunitie. De Verenigde Naties stelde een wapenembargo in (met uitzondering van ECOMOG) en stuurde een speciale gezant naar Liberia. Taylor zag zich gedwongen tot onderhandelingen met ECOMOG en de regering Sawyer
.

Midden 1993 had de tweede
enforcement

-campagne Taylor derhalve sterk teruggedrongen. Een nieuw staakt-het-vuren werd in juli 1993 gesloten tussen de interimregering enerzijds en NPFL en ULIMO anderzijds in Cotonou, Benin
.

Het vredesakkoord van Cotonou

Op 25 juli 1993 werd, zoals vermeld, in Cotonou, Benin een akkoord gesloten tussen de strijdende partijen. De wapenstilstand moest worden nageleefd, alle strijders moesten worden ontwapend, er zou een overgangsregering komen en uiteindelijk zouden er - op termijn - verkiezingen worden uitgeschreven. ECOMOG werd - samen met de
UN Observer Mission in Liberia
(UNOMIL)

- verantwoordelijk voor de implementatie van het akkoord. Op 7 maart 1994 werd als overgangsregering de
Liberian National Transitional Government
(LNTG) geïnstalleerd, onder leiding van de prominente jurist David Kpomakpor. Geleidelijk begon men met de ontwapening van 60.000 strijders .

Hoewel
Operation Octopus
en de daarop volgende reactie van ECOMOG geleid hadden tot een verzwakking van Taylor, waren andere facties - dankzij de steun van ECOMOG - versterkt uit de strijd gekomen. Dit leidde al snel - rond maart 1994 - tot onderlinge gevechten. De door AFL-elementen ondersteunde LPC
vocht in het zuiden tegen het NPFL en in het zuidoosten en in het westen werd gestreden door het NPFL en ULIMO
. Met name deze laatste gevechten waren fel. Zij speelden zich af in Tubmanburg - het hoofdkwartier van ULIMO - en rond het NPFL-hoofdkwartier in Gbarnga in Bong County
. Rond deze tijd leed ULIMO echter aan een bittere interne machtsstrijd die resulteerde in een opsplitsing langs etnische lijnen. De Krahn gingen verder als ULIMO-
J
onder leiding van Roosevelt
J
ohnson en de Mandingo gingen verder als ULIMO-
K
onder leiding van Alhaji G.V.
K
romah
.

De vredesakkoorden van Akosombo (I + II)

Op initiatief van Jerry Rawlings, de Ghanese president en op dat moment voorzitter van ECOWAS, begonnen Taylor (NPFL), Bowen (AFL) en Kromah (ULIMO-K) in de zomer van 1994 vredesbesprekingen. Op 12 september 1994 werd het akkoord van Akosombo getekend. Omdat niet alle strijdende partijen betrokken waren bij de totstandkoming van het akkoord, dat in de praktijk de opdeling van Liberia formaliseerde, was er veel weerstand. Verdere besprekingen waarbij alle strijdende facties - dus ook CRC , LDF
, LPC
en ULIMO-J - betrokken waren, leidden tot een meer uitgewerkt akkoord dat werd gesloten in Accra op 21 december 1994 (
Akosombo II
). De wapenstilstand werd van kracht op 28 december 1994. Voor november 1995
- later uitgesteld tot augustus 1996 - werden verkiezingen voorzien .

Het vredesakkoord van Abuja

De moord op Samuel Dokie

Begin december 1997 werden in de buurt van Gbarnga, het bolwerk van Charles Taylor, de verminkte lijken gevonden van de politicus Samuel Dokie en zijn vrouw Janet. Dokie was lid van de oppositie voerende Unity Party
. Onduidelijk was of leden van de veiligheidsdiensten bij deze gebeurtenis betrokken waren geweest. Op last van Taylor werd weliswaar een onderzoek ingesteld, maar dit leidde tot niets
.

Spanningen tussen Taylor en Roosevelt Johnson

De politieke ontwikkelingen sinds maart 1998 werden overschaduwd door een schietpartij in Monrovia rond het huis van de voormalige krijgsheer Roosevelt Johnson, in september 1998. Dit incident was het gevolg van de spanningen tussen Taylor en Roosevelt Johnson. Het luidde een nieuwe periode van intimidaties, angst en onzekerheid in.

Op 18 en 19 september 1998 werd een korte, maar felle strijd geleverd in de hoofdstad Monrovia. Na een schietpartij rond het huis van de voormalige krijgsheer Roosevelt Johnson omsingelden ECOMOG-troepen de omgeving van Camp Johnson Road. Roosevelt Johnson, minister van landelijke ontwikkeling, beschuldigde leden van de
Special Security Services
(SSS) van een aanval op zijn huis in een poging hem te doden. Tijdens de op de schietpartij volgende gevechten vonden ongeveer vijftig mensen de dood, althans volgens de regering. Een correcte inschatting van het aantal slachtoffers en een reconstructie van de gebeurtenissen was evenwel moeilijk te maken, omdat vele slachtoffers mogelijk in massagraven werden begraven en vele anderen op de vlucht sloegen. Vooral leden van de Krahn - de etnische groep waartoe Johnson behoort - waren slachtoffers. De Liberiaanse regering zelf beschouwde de actie in Camp Johnson Road als een noodzakelijke kortstondige
surgical operation
. De even verderop gelegen Amerikaanse ambassade - waar Roosevelt Johnson zijn toevlucht had gezocht en asiel had aangevraagd - werd beschoten en twee medewerkers van de ambassade raakten hierbij gewond.

Op 24 september 1998 bereikten de Verenigde Staten en Liberia overeenstemming over het vertrek van Roosevelt Johnson uit de Amerikaanse ambassade. Roosevelt Johnson werd per helikopter naar Freetown in Sierra Leone overgebracht en vandaar naar Nigeria. De Johnson-affaire zorgde voor een verslechtering in de verhouding met de Verenigde Staten. Pas medio november 1998 zou een - overigens door de Amerikanen aanvaard - officieel excuus volgen van de Liberiaanse regering aan de Verenigde Staten.

De situatie rond Camp Johnson Road bleef gespannen gedurende de maand oktober. Vooral leden van de Krahn werden geïntimideerd en lastig gevallen door leden van de veiligheidsdiensten.

Een nieuwe periode van angst en onzekerheid

De gebeurtenissen van 18 en 19 september 1998, voortvloeiend uit het streven van de regering om Roosevelt Johnson en zijn aanhang te neutraliseren, vormden het begin van een nieuwe periode van angst en onzekerheid. De regering Taylor deed onhandige pogingen de gebeurtenissen onder het tapijt te schuiven en waarnemers waren sinds de verkiezingen van juli 1997 niet meer zo somber geweest over de vooruitzichten. President Taylor leek terug te vallen in zijn oude rol van krijgsheer. Het veiligheidsapparaat opereerde
- niet alleen in Monrovia, maar in het gehele land - als in de dagen ten tijde van de burgeroorlog. De media kregen beperkingen opgelegd. Reden tot zorg vormden ook de mogelijk op handen zijnde algemene terugtrekking van ECOMOG-troepen uit Liberia en de gespannen betrekkingen met buurlanden in de regio, met name Sierra Leone.

Een maand na de tragische gebeurtenissen was nog steeds geen einde gekomen aan huiszoekingen, arrestaties, intimidaties, verdwijningen, en executies. De schaal waarop dit soort gebeurtenissen zich voordeed was overigens moeilijk in te schatten. Uit onderzoek van de
Catholic Justice and Peace Commission

- een NGO onder leiding van Kofi Woods - bleek evenwel dat een groep bestaande uit tussen de elf en 27 mannen hun arrestatie en detentie niet had overleefd. De mannen - overwegend, maar niet uitsluitend, Krahn - werden na hun arrestatie in
Poststockade
, de militaire gevangenis, vastgehouden. Volgens een, een week later uitgegeven, verklaring van het ministerie van defensie vonden de gevangenen op 21 september 1998 de dood bij een gewapende uitbraakpoging. Uit onderzoek bij omwonenden kwam evenwel vast te staan dat niemand iets had gemerkt van een mogelijk oproer. Opmerkelijk was bovendien dat aan de zijde van het leger geen enkele gewonde viel, terwijl alle arrestanten de dood vonden.

Intimidaties gingen onverminderd voort en troffen niet alleen Krahns, maar alle oppositionele groeperingen. Het aantal veiligheidsdiensten groeide gestaag en alle waren voorzien van nieuwe moderne wapens. De jongste loten aan de stam waren o.a. de elitetroepen
Special Security Unit
(SSU),
Special Operations Division
(SOD) en
The Counter Force
(onder bevel van Chucky Taylor, de zoon van de president). In deze veiligheidsdiensten waren veel van Taylor's voormalige NPLF-strijders en kindsoldaten actief.

Toch nog politieke winst voor Taylor

Ondanks het aangerichte bloedbad was de tacticus Taylor er wel in geslaagd tegenspeler Roosevelt Johnson tot balling en officiële oorzaak van de incidenten te maken, officiële Amerikaanse waardering te oogsten voor de uiteindelijk toch coöperatieve instelling - de medewerking bij het uiteindelijke vertrek van Roosevelt Johnson en de gemaakte excuses - van de Liberiaanse machthebbers, een staatsbezoek aan Frankrijk te brengen, en aldus in enige mate internationale steun en erkenning te verkrijgen.

Het onderzoek van de Verenigde Naties naar het bloedbad

Op 18 november 1998 verzocht Taylor de Verenigde Naties om een onderzoek naar de gebeurtenissen rond Camp Johnson Road. De Liberiaanse autoriteiten hadden belang bij een spoedige uitvoering van het onderzoek, omdat de westerse landen voortzetting van de hulpverlening afhankelijk hadden gemaakt van de uitkomsten van het onderzoek. Het mandaat van het onderzoeksteam bestond uit het verzamelen van feiten rond de gebeurtenissen op 18 en 19 september 1998. De commissie diende daarover verslag uit te brengen aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Het onderzoek zou tien dagen vergen waarvan drie in Abuja in Nigeria om aldaar Roosevelt Johnson en zijn volgelingen te kunnen ondervragen.

Het onderzoek vond uiteindelijk pas in mei 1999 plaats. De trage afhandeling had onder meer te maken met het proces dat in Monrovia was begonnen tegen uiteindelijk veertien betrokkenen bij de incidenten in september 1998. De onderzoekscommissie wenste de lokale rechtsgang niet te doorkruisen. Het proces resulteerde begin 1999 in de veroordeling van de aangeklaagden tot tien jaar gevangenisstraf. Overigens ontsnapten dertien van de veertien veroordeelden binnen zeer korte tijd.

Het rapport van de onderzoekscommissie

Het rapport van de onderzoekscommissie
verscheen uiteindelijk begin augustus 1999. Het bevatte geen conclusies met een afrondend oordeel.
Assistant Secretary-General
Fall van de Verenigde Naties concludeerde op basis van de inhoud van het rapport dat hervatting van internationale hulp overwogen zou moeten worden. Deze hulp zou met name in de huidige ontwikkelingsfase van het land van belang zijn om de koerswijziging van Taylor te helpen consolideren. De Secretaris-Generaal pleitte zelf eind juli 1999 al voor een fresh look
ten aanzien van Liberia.

De inhoud van het rapport kan als volgt worden samengevat:

De gebeurtenissen in september 1998 moeten in de eerste plaats worden gezien in samenhang met de bestaande spanningen tussen Taylor en Roosevelt Johnson. De omgeving van Camp Johnson Road werd door de regering al geruime tijd beschouwd als een enclave - een stad in de stad - en een regelrechte uitdaging aan het adres van Taylor.

Daarnaast is er een etnische component. Volgens het rapport zijn de dodelijke slachtoffers - het precieze aantal zal wellicht nooit bekend worden - voornamelijk van Krahn-origine. Veel getuigen hadden tegenover de onderzoeksmissie geklaagd over -vaak etnisch geïnspireerde - excessen van de veiligheidstroepen.

Ten slotte spreekt het rapport de boodschap uit dat de internationale gemeenschap Liberia niet in de steek mag laten.
Assistant Secretary-General
Fall constateerde bij de presentatie van het rapport dat er sinds de gebeurtenissen van september 1998 sprake is geweest van een positieve evolutie in Liberia. Voorbeelden hiervan waren het recente besluit van Taylor om akkoord te gaan met de vernietiging van de na de burgeroorlog door ECOMOG verzamelde en in containers opgeslagen wapens; de positieve rol die Taylor had gespeeld in de totstandkoming van de vredesovereenkomst van Lomé inzake Sierra Leone, en Taylors pogingen om de regionale samenwerking in het kader van de
Mano River Union
weer nieuw leven in te blazen. Er was duidelijk sprake van een koerswijziging, dus werd het tijd het beleid ten opzichte van Liberia te heroverwegen, aldus het rapport. Humanitaire hulp aan de noodlijdende bevolking was hard nodig.

Donormeeting onder leiding van de Wereldbank

Op 29 september 1999 tenslotte werd in Washington onder leiding van de Wereldbank een donormeeting over Liberia gehouden. Deze bijeenkomst werd bijgewoond door een groot aantal landen en organisaties: de Verenigde Staten, Canada, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, de Europese Commissie, Noorwegen, Zweden, de Verenigde Naties, het Internationaal Monetair Fonds, en de
Africa Development Bank
. Liberia was vertegenwoordigd door de ministers Kawah (Planning) en Bestman (Financiën). Aangegeven werd dat de internationale hulprelatie met Liberia slechts kon worden hervat als er concrete maatregelen zouden worden genomen, die wezen op de wil tot verbetering en die een herhaling van incidenten zoals rond Camp Johnson Road onmogelijk zouden maken. De Liberiaanse delegatie verklaarde desgevraagd dat president Taylor bereid was te leren van het recente verleden en dat er reeds pogingen werden ondernomen het optreden van de veiligheidstroepen in te dammen. Uiteindelijk besloten alle donoren eensgezind een multidonormissie naar Liberia uit te zenden. Deze missie moest uitwijzen of er aanleiding was de dialoog weer op te pakken. De missie bezocht Liberia in november 1999 en oordeelde dat de veiligheidssituatie geen belemmering meer vormde voor economische ontwikkeling. In haar rapport deed de missie de aanbeveling de wandaden van de veiligheidsdiensten aan te pakken en de rechterlijke macht te versterken. Ook drong het rapport sterk aan op de noodzaak van privatiseringen met donorsteun
.

2.2 Politieke ontwikkelingen


De politieke ontwikkelingen in Liberia gedurende de verslagperiode worden gekenmerkt door een toenemende kritiek op president Taylor, zowel in eigen land en regio als internationaal, en door toenemende spanningen in de subregio, met name in de grensgebieden van Liberia, Sierra Leone en Guinee. Overigens lijkt Taylor - ondanks het feit dat hij wordt belaagd door opposanten en critici - nog stevig in het zadel te zitten.

In deze paragraaf zulen deze ontwikkelingen nader worden toegelicht.

Toenemende binnenlandse onvrede met beleid Taylor

Gedurende de verslagperiode was sprake van een toenemende onvrede bij verschillende groepen binnen de Liberiaanse samenleving met het beleid van de regering Taylor en met de behaalde resultaten. Deze onvrede uitte zich niet alleen onder verschillende politieke tegenstanders van Taylor, maar ook onder de bevolking in het algemeen en zelfs onder de eigen aanhang van Taylor. Deze verschillende groepen worden hieronder belicht.

Onvrede onder de bevolking in het algemeen

De bevolking is ontevreden over de 'prestaties' van de overheid. Meer dan de helft van de termijn van deze regering zit er nu op, doch de bevolking ziet weinig of geen verbetering in haar levensomstandigheden. Drie jaar na het einde van de burgeroorlog is de Liberiaanse regering nog altijd niet in staat zorg te dragen voor basisvoorzieningen op het gebied van drinkwatervoorziening, rioolwaterzuivering, infrastructuur, gezondheidszorg of elektriciteitsvoorziening. De Europese Unie heeft onlangs Monrovia nog gered van een drinkwaterschaarste door het vervangen van een waterpomp ad $40.000. De armoede van de bevolking steekt schril af bij de rijkdom van de president en zijn entourage.

Onvrede onder de aanhang van Taylor

Het beleid van Taylor bleek ook binnen de eigen regeringspartij National Patriotic Party (NPP) tot groeiende onvrede te leiden. Enkele NPP-leden zijn niet gelukkig met de concentratie van macht in een nauwe kring rond de president, en met de economische resultaten van het beleid. Gezien de grote meerderheid van de NPP in beide kamers van het parlement is deze onvrede voor Taylor een factor om rekening mee te houden. In de loop van de verslagperiode nam de verwijdering tussen de kring van intimi rond Taylor en de partijleden in het parlement toe. In het parlement wordt openlijk kritisch gesproken over de stijl van regeren van Taylor. Ook oorspronkelijk uiterst loyale partijleden belijden openlijk hun twijfel over de manier waarop Taylor invulling geeft aan het president- en leiderschap .

Ook onder ministers ontstond in toenemende mate onvrede over de manier waarop het land wordt geregeerd en de geringe invloed die zij daarop kunnen uitoefenen. Benoemingen van ministers worden in het algemeen gezien als onderdeel van de verdeel-en-heers politiek die de president voert om zijn macht te consolideren. De president gebruikt overheidsbenoemingen als instrument om te belonen, maar ook om personen met enige invloed aan zich te binden. Het gevolg is een lange lijst van ministers, deputy
ministers en
assistant
ministers.

Onder de ministers wordt een aantal wel degelijk capabel geacht. Deze ministers hebben in de praktijk echter beperkte bevoegdheden; echt belangrijke beslissingen worden door de president genomen. Naar verluidt wordt het kabinet slechts enkele malen per jaar bijeen geroepen. Met enige regelmaat worden ministers ontslagen en, soms, weer opnieuw geïnstalleerd.

De onvrede van de ministers richtte zich ook op het begrotingsbeleid. De begroting die met hulp van het IMF was opgesteld voor het fiscaal jaar 2000 werd al in het tweede kwartaal van het jaar grotendeels los gelaten. Het IMF geeft aan dat in deze periode een kwart van de overheidsuitgaven buiten de begroting om is gedaan aan 'presidentiële - en veiligheidsaangelegenheden' . Volgens de autoriteiten zijn deze uitgaven het gevolg van de grensincidenten in Lofa County gedurende de afgelopen maanden.

Direct gevolg van de extra-budgettaire uitgaven is een grote betaalachterstand in onder andere de salarissen voor ambtenaren. Vele ministeries hebben al sinds mei/juni 2000 hun werknemers niet kunnen betalen. Hetzelfde zou gelden voor het

reguliere leger. Alleen de
Anti Terrorist Unit
(ATU), Taylor's 'presidentiële garde', wordt steeds op tijd betaald.

De overheidsdiensten functioneren niet of nauwelijks bij gebrek aan fondsen. Volgens de vertegenwoordiger van de Europese Unie in Monrovia beschikt geen enkel ministerie meer over liquide middelen.

De slechte financiële situatie van de verschillende ministeries ondermijnt de, toch al geringe, autoriteit die de ministers hebben binnen het Liberiaanse presidentiële systeem. Hun onvrede daarover wordt in toenemende mate publiek geuit. Ondanks deze onvrede over de huidige situatie in het land, komt het niet voor dat ministers aftreden aangezien dit persoonlijke gevolgen zou hebben. Zoals Dr Amos Sawyer
van het
Center for Democratic Empowerment
(CEDE) opmerkte: '
You can't resign as a minister and stay in Liberia '.

Zo werd begin januari 2000 een aantal bewindslieden en ambtenaren ontslagen. In hun midden bevond zich de zwager van de president, Henric Cassell, die schuldig was bevonden aan het plegen van een moord. De vice-minister van binnenlandse zaken, Aaron Manneh, werd ontslagen wegens het verduisteren van een kerstbonus voor het personeel van zijn ministerie. De vice-minister voor nationale veiligheid, Prince Toe, en gezondheidsminister Peter Coleman werden beschuldigd van respectievelijk geweldpleging - het neerslaan van rechter Joseph Doe in een westelijke buitenwijk van Monrovia - en minachting van de rechterlijke macht. Het ministerie van justitie onderzocht inmiddels aanklachten van corruptie binnen de overheid.

Taylor bracht begin maart 2000 wederom een aantal wijzigingen aan in zijn kabinet. De minister van transport, Brajima Kabbah, werd samen met twee hoge ambtenaren wegens financieel wangedrag ontslagen.

In april 2000 werden minister van informatie Joe Mulbah en diens plaatsvervanger geschorst omdat zij met elkaar op de vuist waren gegaan .

In juni 2000 stierf vice-president Enoch Dogolea, 48 jaar oud, na een langdurig en aanvankelijk stilgehouden ziekbed. Dit gaf aanleiding tot speculaties over de oorzaak van zijn dood. Moses Blah, sinds jaar en dag een vertrouweling van Taylor, werd zijn opvolger
.

Op 27 november 2000 kondigde president Taylor, na een grote partijbijeenkomst, opnieuw een aantal wijzigingen in zijn kabinet aan.

De oppositie

Afgezien van de vele formele oppositiepartijen in Liberia groeide in de verslagperiode de oppositie tegen het bewind vanuit verschillende hoeken. De hervatting van de rebellenactiviteiten in Lofa County kan worden gezien als een uiting van toenemend verzet tegen Taylor. De rebellen in het noorden - waarschijnlijk bestaande uit eenheden van ULIMO-K - beloven de omstandigheden te zullen verbeteren en de mogelijkheid bestaat dat een aantal gefrusteerde Liberianen zich bij hen zal aansluiten en zo de onveiligheid in het land zal vergroten
.

Ook studenten - met name de steeds mondiger wordende studentenbevolking van de Universiteit van Liberia -, hebben openlijk kritiek op Taylors riante en uitbundige levensstijl en zijn van mening dat de regering niet begaan is met de armoede die nog steeds door de meerderheid van de Liberiaanse bevolking dagelijks wordt gevoeld.

De vele oppositiepartijen in Liberia zijn vanzelfsprekend ontevreden over het beleid van Taylor, maar zijn onderling versnipperd of 'besmet' vanwege hun relaties met de president. De oppositie wordt geïntimideerd door de diverse in Liberia opererende veiligheidsdiensten van de president.

In januari 2000 werd een nieuwe oppositiepartij opgericht, de New Democratic Alternative for Liberia (New Deal)
. Alaric Tokpa, hoogleraar politieke wetenschappen aan de universiteit van Monrovia, werd de leider. De partij beschuldigde andere oppositiepartijen van een gebrek aan eenheid in 1997, waardoor Taylor destijds het presidentschap in de schoot geworpen zou hebben gekregen .

Eind februari 2000 beschuldigde de regering Larmin Konneh, leider van de islamitische
Jihad of Liberia
, van verraad. Konneh had in een interview in de
New Democrat
alle moslims in het overheidsapparaat opgeroepen ontslag te nemen uit protest tegen aanvallen op moslimheiligdommen in het land. Volgens de regering was Konneh in werkelijkheid vertegenwoordiger van een grote internationale fundamentalistische islamitische beweging die Liberia in chaos wilde onderdompelen. Konneh's familie diende een officiële aanklacht in tegen de veiligheidsdiensten die hem na publicatie van het interview uit zijn huis zouden hebben gehaald. Volgens de regering was hij echter uit eigen beweging ondergedoken. Dergelijke incidenten bevorderden de relatie tussen moslims en niet-moslims niet
.

In oktober en november 2000 werden ook incidenten gemeld in de noordoostelijke provincie Nimba County. In eerste instantie ging het daarbij om etnische onlusten tussen hoofdzakelijk Mandingo enerzijds en Mano en Gio anderzijds. In tweede instantie ging het om economische factoren. Mandingo als handelsvolk hebben enig zakelijk succes. Dit brengt soms jaloezie bij andere groepen met zich mee. Ook zijn er conflicten over land en onroerend goed. Terugkerende vluchtelingen - vaak Mandingo - vinden anderen in hun huizen en op hun land. Tenslotte spelen zelfs de onlusten in Lofa County een rol: Mandingo krijgen de schuld van het geweld aldaar.

Volgens analisten zouden de rebellen - Gio en Mano - mogelijk volgelingen kunnen zijn van één der vele oorspronkelijke aanhangers van Taylor, Jackson Doe, die in 1990 onder duistere omstandigheden om het leven was gekomen.

De betrekkingen met het RUF en internationale kritiek op Taylor

Begin 2000 was er nog zicht op verbetering van de betrekkingen met donoren en buurlanden. Op 15 oktober 1999 had de Veiligheidsraad het besluit genomen het mandaat van het
Peace-building Support Office
van de Verenigde Naties in Monrovia te verlengen tot december 2000 (in oktober 2000 werd het mandaat opnieuw verlengd, nu tot 31 december 2001 ).

Het vredesakkoord van Lomé voor Sierra Leone en de machtswisseling in Ivoorkust werden verwelkomd door de Liberiaanse regering. Nu RUF-leider Foday Sankoh deel uitmaakte van de regering in Sierra Leone besloot Taylor dat de tijd rijp was de grenzen te heropenen. Formeel zag Taylor zich gedwongen de coup in Ivoorkust te veroordelen. In de praktijk knoopte hij snel vriendschappelijke betrekkingen aan met de nieuwe Ivoriaanse machthebber generaal b.d. Robert Guéï
.

Op 10 februari 2000 heropende Liberia de grens met Guinee, die in augustus 1999 gesloten was nadat gewapende rebellen, vermoedelijk vanuit Guinee, steden in Lofa County hadden aangevallen.

In de zomer van 2000 verslechterde de politieke situatie in Liberia als gevolg van de toegenomen spanningen in de subregio. Schuldig hieraan waren de hervatting van de rebellenactiviteit in Sierra Leone en, mede als gevolg daarvan, een steeds moeizamer verhouding tussen Liberia en het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.

Taylor was er in geslaagd vijfhonderd gijzelaars vrij te krijgen die sinds begin mei 2000 door rebellen van het RUF in Sierra Leone waren vastgehouden. Ondanks de internationale waardering voor Taylors steun bracht deze actie de verhouding tussen Taylor en het RUF weer in het middelpunt van de belangstelling. In het midden van de maand juni bevond zich de verhouding met het Verenigd Koninkrijk op het laagste peil sinds jaren. De Britse minister van buitenlandse zaken, Robin Cook, beschuldigde Taylor van nauwe banden met het RUF en pleitte succesvol voor opschorting van ontwikkelingshulp door de Europese Unie. De Liberiaanse regering deed de opschorting af als zijnde 'oneerlijk'en ontkende de beschuldigingen van steun aan het RUF bij monde van minister van informatie, Joe Mulbah. Hij vroeg het Verenigd Koninkrijk om bewijzen voor de betrokkenheid van Taylor bij wapenleveranties aan de rebellen in Sierra Leone in ruil voor diamanten en beschuldigde op zijn beurt de Britten van wapenleveranties aan het regeringsleger van Sierra Leone.

Niet alleen binnen de regering waren er reacties op de opschorting van de hulpverlening door de Europese Unie. De oppositiepartij New Deal
verzocht Taylor alle banden met het RUF te verbreken en RUF-commandant Sam Bockarie tot ongewenst persoon te verklaren. Bockarie verbleef sinds 1999 in ballingschap

in Liberia. De regering verklaarde echter dat de Verenigde Staten hadden ingestemd met de ballingschap van Bockarie in Liberia en dat het land zich zelfs bereid had verklaard het verblijf van Bockarie te betalen. Dit laatste werd overigens door de Verenigde Staten ontkend.

Laat in juni 2000 werd bekend - op basis van westerse inlichtingeninformatie
- dat Taylor het RUF daadwerkelijk met wapens steunde in ruil voor diamanten.

De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk stelden over overweldigende bewijzen te beschikken dat Taylor het RUF in Sierra Leone met wapens steunde in ruil voor diamanten
. Gevolg was een verslechtering in de verhouding met deze twee leden van de Veiligheidsraad. Dreigementen met opschorting van grote hulpbedragen en mogelijke sancties leken Taylor vooralsnog niet ernstig te verontrusten.

Taylor bleef de beschuldigingen ontkennen maar gaf wel toe troepen aan de grens met Sierra Leone te hebben gestationeerd om Britse pogingen Liberia te destabliseren te verhinderen. Midden juni 2000 had het Liberiaanse ministerie van defensie al bekend gemaakt over aanwijzingen te beschikken dat Liberiaanse dissidenten vanuit Sierra Leone een aanval voorbereidden en op 13 juni 2000 waren alle soldaten van het Liberiaanse leger die in de buurlanden verbleven ontslagen wegens ongeoorloofde afwezigheid .

Begin augustus 2000 riep oppositieleider Ellen Johnson-Sirleaf het parlement op een onderzoek te doen naar de beschuldigingen aan het adres van Taylor inzake zijn steun aan het RUF met het oog op een mogelijke impeachment
. Vanzelfsprekend kreeg deze oproep weinig steun
.

Het rapport van deskundigen van de Verenigde Naties

Gedurende de tweede helft van december 2000 maakte een door de Verenigde Naties benoemde commissie van internationale deskundigen haar rapport bekend waarin werd gesteld dat onderzoek had uitgewezen dat Liberia actief betrokken is bij wapenleveranties aan het RUF in Sierra Leone en bij het doorsluizen van door het RUF gedolven diamanten naar de internationale markt. In het rapport concludeerde de commissie dat Liberia zich niets aantrekt van het wapen- en diamantembargo tegen Sierra Leone. Liberia koopt diamanten van Sierra Leoonse rebellen, die van de opbrengst wapens en brandstof kopen. Het rapport laakt de handelwijze van president Taylor. Hij is actief betrokken bij smokkel en voedt aldus het conflict in Sierra Leone. Ook zakenlieden met wie Taylor veel te maken

heeft worden in het rapport scherp veroordeeld. De Veiligheidsraad heeft de export van diamanten uit Sierra Leone verboden. Uitvoer is alleen toegestaan als ze een certificaat van de regering dragen. De rebellen omzeilen deze bepalingen door de diamanten zelf het land uit te smokkelen. Het rapport van de Verenigde Naties roept dan ook op tot een compleet verbod van export van diamanten uit Liberia. Het westen zou bij de aankoop van diamanten precies na moeten gaan uit welk land de stenen afkomstig zijn. De in het rapport genoemde aanbevelingen werden overgenomen in een door de Verenigde Staten opgestelde ontwerpresolutie van de Veiligheidsraad. De tekst van dit ontwerp
- gesteund door het Verenigd Koninkrijk - werd begin januari 2001 binnen de Verenigde Naties informeel besproken. De ontwerpresolutie roept onder meer op tot stopzetting van alle al dan niet rechtstreekse import van diamanten uit Liberia, een luchtvaartembargo, en uitbreiding van het formeel al sinds 1992 bestaande wapenembargo.

Onrust in de grensgebieden met Guinee (Lofa County)

In maart 2000 nam Taylor deel aan een minitop in Mali met de presidenten van Guinee, Sierra Leone en Mali om de gespannen situatie tussen Liberia en de buurlanden Guinee en Sierra Leone te bespreken
. De betrekkingen tussen Liberia en Guinee waren gespannen sinds in april en augustus 1999 gewapende groepen aanvallen hadden uitgevoerd vanuit Guinee op Liberiaans grondgebied, in Lofa County.

Op 9 juli 2000 maakten de Liberiaanse autoriteiten bekend dat dissidente Liberianen vanuit Guinee de grensplaats Koryamah in Lofa County hadden aangevallen. Op 15 juli 2000 maakte de regering bekend de rebellen in Lofa County keihard te gaan aanpakken. Op 19 juli 2000 werd de noodtoestand uitgeroepen in Lofa County
. Sindsdien hebben zich in Lofa County gewapende incidenten voorgedaan tussen rebellen en Liberiaanse militairen. Ook zijn door Guinee aanvallen van Liberiaanse rebellen op het grondgebied van Guinee gemeld. Zeker lijkt dat over en weer aanvallen worden uitgevoerd door gewapende groepen. De precieze betrokkenheid van de Guinese en Liberiaanse overheden bij de acties van de verschillende rebellentroepen is onduidelijk.

Er is overigens veel onduidelijk over de rebellen in Lofa County. Het gaat waarschijnlijk om eenheden van ULIMO-K, voornamelijk bestaande uit Mandingo die aan het eind van de burgeroorlog naar Guinee en Sierra Leone zijn gevlucht. De organisatiegraad is laag en voornamelijk etnisch van karakter. Hoewel er sprake is van een politieke achtergrond, is er geen noemenswaardige parallelle politieke beweging. Mogelijke steun van (onderdelen) van het Guinese leger mag niet worden uitgesloten. De burgerbevolking in Lofa County is zowel direct als indirect het voornaamste slachtoffer. Niet alleen als gevolg van de aanvallen van de rebellen, maar ook door het optreden van het leger en de veiligheidstroepen die de bestrijding van de rebellenactiviteiten aangrijpen als dekmantel voor plundering en afpersing. Met name Mandingo zijn vaak de dupe van wraakacties door het leger, de veiligheidstroepen en soms ook door andere etnische groepen.

In paragraaf 2.3 wordt een nadere analyse van de problemen in de grensgebieden gegeven.

De rol van Ivoorkust

Een andere factor van politiek belang voor de huidige ontwikkelingen in Liberia en de regio is de situatie in Ivoorkust. Hoewel de politieke en economische crisis in dit land geen rechtstreekse verbanden heeft met de ontwikkelingen in Liberia, Sierra Leone en Guinee, fungeert Ivoorkust niet langer als stabiel eiland in de regio en speelt de Ivoriaanse regering geen enkele rol meer bij regionale diplomatieke inspanningen. De gevolgen van de aanhoudende politieke onrust en economische recessie in Ivoorkust worden door de omliggende landen rechtstreeks gevoeld. De invloed van Ivoorkust op de regio als 'economische motor' is aanzienlijk verminderd. Voor Taylor resteren derhalve twee doorgewinterde bondgenoten in de regio, president Blaise Compaoré van Burkina Faso en het RUF
.

2.3
Veiligheidssituatie


De veiligheidssituatie in Liberia verslechterde gedurende de verslagperiode, met name door de verschillende gewapende conflicten in de grensgebieden. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

In het land zijn uitgebreide veiligheidsmaatregelen van kracht. De bewaking van de president is in handen van de
Anti Terrorist Unit
(ATU) bestaande uit 5000 tot de tanden gewapende en in camouflage uniformen geklede militairen. Deze militairen worden in tegenstelling tot de andere overheidsdiensten wel regelmatig betaald.

Onder de reguliere veiligheidsdiensten vallen de Liberia National Police (LNP), verantwoordelijk voor de binnenlandse veiligheid, de Anti Terrorist Unit (ATU), een elitegroep, en de Special Security Service (SSS), een zwaarbewapende elitegroep. De laatste twee hebben als hoofdtaak de bewaking van de veiligheid van de president.

In november 1999 overleed de chefstaf van het leger, Prince Johnson , aan de verwondingen eerder dat jaar opgelopen bij een verkeersongeluk. Het overlijden van Johnson was een nieuwe klap voor Taylor, zo kort na het overlijden van politiechef Joe Tate als gevolg van een vliegtuigongeluk in augustus 1999. Johnson werd opgevolgd door Kpengbai Konah. Taylor greep de gelegenheid aan om meer wijzigingen in de legertop aan te brengen met de bedoeling het 'leger te depolitiseren en te professionaliseren'. Taylor had tot dusverre weinig serieuze stappen ondernomen om het leger te herstructureren.

In februari 2000 werden meer dan vierhonderd soldaten ontslagen omdat zij de reputatie van het leger in diskrediet zouden hebben gebracht. De minister van defensie, Daniel Chea, deelde mede dat er burgers waren lastiggevallen. Ook werd een aantal militairen beschuldigd van ongeoorloofde afwezigheid. Op verzoek van Paul Mulbah, de politiechef, werd het aantal gewapende militairen op straat verminderd omdat hun aanwezigheid de bevolking schrik aanjoeg
.

Op 1 mei 2000 werd aangekondigd dat de langverwachte herstructurering van het leger in gang gezet zou worden. De regering maakte bekend het leger in sterkte te willen terug brengen van 15.000 naar 6.000 manschappen en de eisen met betrekking tot vooropleiding en scholing te zullen aanscherpen .

In Monrovia hebben zich sinds 1996 geen gevechten in het kader van een burgeroorlog meer voorgedaan, afgezien van de korte strijd rond het huis van Roosevelt Johnson in september 1998. De periode van intimidatie, die volgde op dit laatste incident, is inmiddels voorbij
. Overal in Monrovia en daarbuiten bevinden zich
road-blocks
bemand door politie en leden van de verschillende (para-)militaire troepen. De president beweegt zich slechts door de stad voort, omringd door een uitgebreid veiligheidsescorte bestaande uit tientallen voertuigen met daarin een honderdtal militairen van de ATU en politie.

Schermutselingen in de grensgebieden met Guinee en Sierra Leone

Gedurende de verslagperiode nam de militaire spanning in het grensgebied tussen Liberia en Sierra Leone toe. In april en juni waren er berichten over een geplande aanval door Liberianen vanuit Sierra Leone. De gewapende schermutselingen in de grensgebieden met Guinee, die vanaf juli 2000 waren hervat, duren voort en worden heviger. Concrete informatie over de situatie in Lofa County aan de grens met Guinee is moeilijk te verkrijgen en vaak tegenstrijdig. Zeker lijkt dat over en weer aanvallen worden uitgevoerd door gewapende groepen. De precieze betrokkenheid van de Guinese en Liberiaanse overheden bij de acties van de verschillende rebellentroepen is onduidelijk. De aanvallen lijken naar een hoger geweldsniveau te worden getild. Medio oktober 2000 werden in het gebied rond Voinjama en Zorzor aan de Guinese grens artilleriebeschietingen gemeld, terwijl de omgeving van Macente in Guinee door Liberiaanse vliegtuigen zou zijn gebombardeerd. Zeker is dat de aanvallen grote aantallen binnenlands ontheemden op de vlucht hebben gejaagd richting Gbarnga.

President Conté van Guinee haalde in de media fel uit naar de honderdduizenden Sierra Leoonse en Liberiaanse vluchtelingen in zijn land, die hij van medeplichtigheid bij de aanvallen in de Guinese grensgebieden beschuldigde
. Deze uitspraken leidden tot geweld en razzia's tegen vluchtelingen door leger, politie en gewapende burgers. Vele vluchtelingen raakten hierdoor op drift, terwijl de situatie in de Guinese grensgebieden dusdanig gevaarlijk is geworden dat hulporganisaties hebben moeten vertrekken.

Ook gevechten in Nimba County

In oktober en november 2000 werden ook incidenten gemeld in de noordoostelijke provincie Nimba County. Conflicten tussen de verschillende bevolkingsgroepen over landrechten lijken hieraan ten grondslag te liggen. In eerste instantie ging het daarbij om etnische onlusten tussen hoofdzakelijk Mandingo enerzijds en Mano en Gio anderzijds in Ganta en Saclepea. Er zijn geen aanwijzingen voor een georganiseerde aanval door rebellen verder in het noorden. Betrouwbare informatie is echter moeilijk te verkrijgen. Zo leidde een poging tot diefstal van rubber in Saclepea tot paniek en een BBC-bericht over een aanval op het dorp. Geen van de NGO's die in de regio actief zijn, heeft echter tot nu toe berichten van een aanval kunnen bevestigen. Bij het leger en de veiligheidsdiensten bestaat een duidelijk belang om eventuele incidenten groter voor te stellen dan zij zijn om zich van een mogelijkheid tot het verwerven van inkomsten te voorzien.

In november 2000 werd ook nog gerapporteerd dat rebellen in Nimba County een groot deel van het noorden van het land beheersten. Een woordvoerder van de rebellen, Johannes Zogbay Vlahn, belde op 23 november 2000 BBC News
met de mededeling dat de rebellen geen steun van een vreemde regering hadden gekregen. De oorspronkelijke aanvallen in Lofa County waren uitgevoerd door rebellen die zich hadden gegroepeerd in de jungle in Nimba County. Hun wapens zouden van de zwarte markt afkomstig zijn. Vlahn zei dat de groep uit ongeveer 3.000 strijders bestond en voornamelijk van Gio en Mano etnische afkomst waren. De groep wilde Taylor afzetten, omdat hij een bedreiging vormde voor de subregio
. Volgens analisten zouden de rebellen mogelijk volgelingen kunnen zijn van één der vele oorspronkelijke aanhangers van Taylor, Jackson Doe, die in 1990 onder duistere omstandigheden om het leven was gekomen. Ofschoon Vlahn steun van buurlanden ontkende, kan het machtsevenwicht in de regio verder veranderen door de recente ontwikkelingen in Ivoorkust. De verjaagde president Robert Gueï steunde Taylor, hoe de nieuwe Ivoriaanse president Laurent Gbagbo zich zal opstellen is minder zeker
.

De rol van ECOWAS

Nadat in oktober 1999 een tijdperk werd afgesloten, toen de laatste ECOMOG-troepen Liberia verlieten en er aldus een eind kwam aan negen jaar ECOMOG-interventie in het land,
zag ECOWAS zich eind 2000 gedwongen iets te doen aan de onveiligheid in de grensgebieden. Op 4 oktober 2000 besloot de
ECOWAS
Mediation and Security Council
een missie uit te zenden ter voorbereiding van de instelling van een uit 500 personen bestaand team waarnemers in het grensgebied van de Mano River landen
. Een zes man sterke delegatie arriveerde half november 2000 in Liberia op een
fact-finding mission
gericht op het op een vreedzame wijze oplossen van het conflict tussen Guinee en Liberia. De delegatie werd geleid door Ralph Uwechue, speciaal afgezant van de Nigeriaanse president Olusegun Obasanjo, en bestond uit hoge ambtenaren en militairen uit Mali en Nigeria. Volgens Uwechue zou de commissie onderzoek doen naar de claims van Liberia en Guinee. Eind november reisde de commissie door naar Guinee en Sierra Leone .

2.4 Staatsinrichting


Inleiding

Liberia is een constitutionele republiek en wordt gedomineerd door een sterk presidentschap. De grondwet dateert van 1986 en werd in 1988 geamendeerd. De grondwet regelt scheiding der machten. Er is echter geen effectief systeem van
checks and balances
als gevolg waarvan de president traditioneel over buitengewoon veel macht beschikt
.

Uitvoerende macht

De uitvoerende macht ligt in handen van de president, die staatshoofd, regeringsleider en opperbevelhebber van het leger is. De president benoemt een kabinet van ministers. Vervolgens behoort het parlement de benoeming van een kabinet te bekrachtigen. De president wordt door middel van algemene verkiezingen gekozen voor een periode van zes jaar en is herkiesbaar . In het jaar 2003 zijn presidentsverkiezingen voorzien .

Wetgevende macht

De wetgevende macht is in handen van een, eveneens voor een termijn van zes jaar door middel van algemene verkiezingen gekozen, volksvertegenwoordiging, die bestaat uit twee kamers. De Senaat telt 26 leden en het Huis van Afgevaardigden telt 64 leden. Er bestaat vrijheid met betrekking tot het oprichten van politieke partijen. In de Liberiaanse volksvertegenwoordiging zijn meerdere partijen vertegenwoordigd
. In het jaar 2003 zijn naast presidents- ook parlementsverkiezingen voorzien
.

Rechterlijke macht

De grondwet voorziet in een onafhankelijke rechterlijke macht. Het rechtssysteem is gebaseerd op het Brits-Amerikaanse model en kent vier niveaus met als hoogste het
Supreme Court.
Buiten deze formele structuur wordt er op lokaal niveau in civiele zaken door leiders recht gesproken op basis van ongeschreven tribal law
.

2.5 Economische situatie

Liberia is een bijzonder arm land met een markteconomie die volstrekt nog niet hersteld is van de verwoestingen die tijdens de burgeroorlog werden aangericht. Het inkomen per hoofd van de bevolking wordt geschat op slechts een kleine fractie van het niveau van voor de burgeroorlog. Voor 1990 was de geldeconomie voornamelijk gebaseerd op de uitvoer van ijzererts, rubber, hout, diamant en goud.

Het land beschikt over rijke voorraden aan natuurlijke hulpbronnen en is in principe in staat voldoende voedsel voor de bevolking te produceren. De capaciteit tot produceren wordt echter voortdurend verlaagd door een aantal factoren. Zo'n 85% van de bevolking is zonder werk, slechts 15% van de bevolking kan lezen en schrijven, in met name de
counties
Lofa en Nimba zijn veel binnenlands ontheemden, en er is groot gebrek aan infrastructuur. Daarnaast werd geen halt toegeroepen aan de praktijk waarbij overheidsfunctionarissen en voormalige strijders de natuurlijke rijkdommen van het land voor eigen gebruik exploiteren. Ook afpersing is - in alle lagen van de maatschappij - een alledaags verschijnsel .

De economische situatie in Liberia is slecht en het economisch beleid van de regering is chaotisch. De nationale begroting, die met hulp van het IMF was opgesteld, is ondermijnd door vele extrabudgettaire uitgaven voor 'presidentiële' en 'veiligheids-' doeleinden. De salarisuitbetaling loopt daardoor maanden achter en geld voor de gezondheidszorg en het onderwijs is er niet of nauwelijks. De infrastructuur is grotendeels verwoest en de meerderheid van de intelligentsia is gevlucht naar het buitenland. Met het afbouwen van de programma's van USAID en Nederland, zijn vrijwel de laatste grote bilaterale donoren uit Liberia verdwenen (slechts incidenteel Taiwan) en is de bevolking aangewezen op steun van de multilaterale donoren als de Verenigde Naties en de Europese Unie. De in Liberia werkzame instellingen van de Verenigde Naties en de Europese Unie, en in afnemende mate de Verenigde Staten (USAID) en andere donoren ondersteunen de bevolking zo goed mogelijk op het gebied van onderwijs, medische voorzieningen, landbouwprojecten en drinkwater. Nieuwe buitenlandse investeringen zijn er niet of nauwelijks. De door het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten aangekondigde sancties zullen de economische situatie waarschijnlijk nog verder doen verslechteren en indirect de lokale bevolking treffen. Als bron van inkomsten kunnen, naast de diamantindustrie, de export van tropisch hout (OTC) en rubber (
Firestone
) en in afnemende mate de ontvangst van maritieme leges worden genoemd.

De voortdurende ongeregeldheden in Lofa County beïnvloeden de opbrengsten uit dit belangrijke landbouwgebied in negatieve zin. Betalingen aan de staatsschuld ($2.6 miljard) zijn, met uitzondering van maandelijkse betalingen ad $50.000 aan het Internationale Monetaire Fonds, opgeschort. Naar verwachting zal de export van goederen - rubber, hout en andere goederen - naar het buitenland stijgen. Ten opzichte van 1997 is de export in 2000 met 30% gestegen. De negatieve ontwikkelingen in de Westafrikaanse regio en in Liberia zelf, en dan met name in Lofa County, staan een verdere verbetering van de economie in de weg
.

De situatie in Monrovia

De economische situatie in Monrovia en omliggende gemeenten blijft zonder meer ernstig. Zoals bekend was de stad in 1996 tijdens de burgeroorlog bijna met de grond gelijk gemaakt en is sindsdien niet of nauwelijks herbouwd. Overal staan nog steeds kapotgeschoten en geplunderde gebouwen. De elektriciteitsvoorziening is, zoals we hierboven zagen, niet hersteld. De weinige bewoners van Monrovia die het zich kunnen veroorloven zijn aangewezen op het gebruik van noodstroomgenerators. Het grootste ziekenhuis van Monrovia, het
J.F. Kennedy Memorial,
heeft onlangs de patiënten naar huis gestuurd vanwege gebrek aan water, elektra en medicijnen. De medische staf was al maanden niet betaald. Het straatbeeld in Monrovia wordt bepaald door overwegend jonge mensen (60% van de bevolking is onder de 21 jaar), 80% van de bevolking is werkeloos en 50% van de kinderen kunnen bij gebrek aan onderwijsvoorzieningen en financiële middelen niet deelnemen aan onderwijs. Het percentage ondervoeding in Monrovia wordt geraamd op ongeveer 15%, op het platteland wordt een percentage van 4 tot 7% aangehouden.

2.6 Samenvatting


De ontwikkelingen in Liberia - en de sub-regio in het algemeen - geven aanleiding tot grote zorg. In politieke zin is er sprake van toenemende kritiek op president Taylor. Het geweld in het grensgebied met Guinee en Sierra Leone lijkt aan te houden en zich uit te breiden, terwijl de economische situatie van het land onveranderd slecht is.

President Taylor voelt zich niet alleen bedreigd door aangekondigde buitenlandse sancties in verband met zijn betrokkenheid bij het conflict in buurland Sierra Leone, maar ook de militaire aanvallen tegen Liberia in de grensgebieden baren hem grote zorgen. Ook binnenlands is de onvrede met zijn beleid toegenomen. Tijdens zijn drie jaar regeringsbewind heeft hij weinig ontwikkeling van het land teweeggebracht. Taylor's positie lijkt door de verschillende ontwikkelingen zwakker te worden. Overigens heeft hij geen geloofwaardige opponent die hem uit het zadel kan wippen.

In Monrovia hebben zich sinds 1996 geen gevechten in het kader van een burgeroorlog meer voorgedaan, afgezien van de korte strijd rond het huis van Roosevelt Johnson in september 1998.

Gezien de daar voorkomende oorlogshandelingen kunnen de Counties Lofa en - in mindere mate - Nimba worden gekenschetst als onveilige gebieden. Monrovia en de resterende counties (hoofdzakelijk de kustprovincies en het grensgebied met Ivoorkust) zijn te karakteriseren als relatief veilige gebieden.

Er is gerede angst dat in het grensgebied tussen Liberia, Guinee en Sierra Leone de conflicten zich zullen uitbreiden. Taylor beschuldigt zijn Guinese ambtgenoot Conté ervan de Liberiaanse rebellen te steunen hetgeen door de Guinese autoriteiten wordt ontkend. Guinee heeft strikte veiligheidsmaatregelen ingesteld langs zijn grens en iedere aanval van Liberiaanse strijdkrachten kan rekenen op hevige vergelding. De verhouding met Sierra Leone is wegens de steun aan het RUF ook slecht. De combinatie van internationale druk en een ernstige verslechtering in de verhouding met de buurlanden heeft het regime in Monrovia meer dan ooit kwetsbaar gemaakt.

Daarnaast verslechterde de veiligheidssituatie in Liberia gedurende de verslagperiode door het optreden van de veiligheidstroepen.

De economische situatie in Liberia is zoals gezegd slecht. In drie jaar 'democratisch' bestuur heeft de Liberiaanse regering slechts een schoorvoetend begin gemaakt met het herstel na zeven jaar burgeroorlog. De infrastructuur is op alle terreinen slecht. Op dit moment zijn onder andere de drinkwatervoorziening en de gezondheidszorg voor een groot deel afhankelijk van donoren als de Europese Unie en landen waaronder Nederland. Buitenlandse investeringen in Liberia zijn er nauwelijks, terwijl het land weinig hulp krijgt van internationale donoren. Analfabetisme en armoede zijn wijd verbreid. De hulporganisaties die nog ter plaatse actief zijn, geven aan dat de economische situatie in de afgelopen drie jaar in vele opzichten is verslechterd.


3 Mensenrechten


3.1 Waarborgen

Grondwet

De uit 1986 daterende grondwet werd in 1988 geamendeerd en is gebaseerd op de algemene principes van de rechtsstaat.

Verdragen

Liberia is partij bij de belangrijkste mensenrechtenverdragen, inclusief de Conventie voor de Eliminatie van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen, de Conventie voor de Rechten van het Kind en de Internationale Conventie voor de Eliminatie van Alle Vormen van Rassendiscriminatie. Liberia heeft het Internationaal Convenant voor Burger- en Politieke Rechten en het Internationaal Convenant voor Economische, Sociale and Culturele Rechten wel getekend maar nog niet geratificeerd.

De Liberiaanse autoriteiten hebben al geruime tijd niet voldaan aan hun verplichtingen te rapporteren aan organen van toezicht .

3.2 Toezicht

De regering stelde in 1997 de
Human Rights Commission
in. Voor zover bekend bleef deze organisatie inactief onder meer door een gebrek aan financiële middelen
. In mei 1999 werd dit gegeven nog bevestigd door de voorzitter van de commissie, Hall Badio
.

Op nationaal niveau zijn in ieder geval de volgende mensenrechtenorganisaties actief:
National Human Rights Monitor
(NHRM),
Catholic Justice and Peace Commission
(JPC),
Liberian Women Initiative
(LWI) en
Liberian Council of Churches
(LCC)
. Voorts zijn actief:
Center for the Protection of Human Rights
,
Center for Law and Human Rights Education
,
Liberian Human Rights Chapter
,
Association of Human Rights Promoters
,
Liberian Watch for Human Rights
,
Movement for the Defense of Human Rights
,
Liberia Civil and Human Rights Association
,
Liberia Democracy Watch
,
Civil Rights Association of Liberian Lawyers
,
Fore-Runners of Children's Universal Development
,
Center for Democratic Empowerment
en
Association of Female Lawyers in Liberia
.Twaalf organisaties vormen samen het
National Human Rights Center of Liberia
, terwijl zes andere groepen hun krachten bundelen in Network
.

Bovenstaande - overigens onvolledige - opsomming van organisaties geeft al aan dat de mensenrechtenbeweging in Liberia zeer versnipperd is: vele organisaties, soms niet groter dan een handvol personen, zijn actief op dit gebied. Deze versnippering maakt het de Liberiaanse regering mogelijk verschillende organisaties tegen elkaar uit te spelen of in te kapselen. Het gebrek aan daadkracht en coördinatie betekent dat de organisaties nauwelijks invloed kunnen uitoefenen op het optreden van de overheid.

Hoewel de regering het opereren van mensenrechtenorganisaties binnen zekere grenzen toestaat, worden individuele mensenrechtenactivisten soms vervolgd en gearresteerd. Prominente vertegenwoordigers hebben zich dusdanig bedreigd gevoeld dat zij het land zijn ontvlucht. Er is geen sprake van een duidelijk patroon van overheidsbemoeienis met het werk van deze groepen .

In maart 2000 reageerde Taylor boos op het verschijnen van het 1999 US State Department rapport over de mensenrechtensituatie in Liberia. Hij sprak van werk van
disappointed policy analysts
dat geen recht deed aan de
reality on the ground
.

Mensenrechtenorganisaties bezochten regelmatig gedetineerden. Verschillende mensenrechtengroepen hebben kantoren buiten de hoofdstad Monrovia.

3.3 Naleving en schendingen


Gedurende de verslagperiode waren veel Liberianen slachtoffer van schendingen van mensenrechten, begaan door de politie en veiligheidsdiensten. De regering onderzocht sommige gevallen van misbruik, maar in alle gevallen waarbij officieren betrokken waren, werden deze vrijgepleit of licht gestraft. Daarnaast waren burgers slachtoffer van Liberiaanse rebellen die - vanuit (het grensgebied met) Guinee - Lofa County binnenvielen
. Betrouwbare informatie over de gevechten in Lofa County is schaars. Wel staat vast dat vele duizenden burgers de streek zijn ontvlucht. Over mensenrechtenschendingen door rebellen of de Liberiaanse strijdkrachten - met name in Lofa County - is verder weinig bekend. Beide hebben op dit terrein echter een slechte reputatie.

NGO's die actief zijn op het gebied van de mensenrechten hebben een redelijke mate van bewegingsvrijheid. Als zij echter te invloedrijk of hinderlijk worden, ondervinden zij tegenwerking en intimidatie.

Grootschalige mensenrechtenschendingen komen in de relatief veilige gebieden van Liberia evenwel niet meer voor. Het aantal gevangenen dat op dubieuze, wellicht politieke, gronden vast zit wordt door het Internationale Rode Kruis niet hoger dan dertig geschat. Wel werd in de verslagperiode een aantal opvallende detenties gemeld
.

Hoewel leger en veiligheidsdiensten regelmatig gewelddadig te werk gaan - vooral de
Anti Terrorist Unit
(ATU) is berucht - is geen sprake van systematische marteling of buitengerechtelijke executies. Plundering en afpersing door leger en veiligheidsdiensten wordt met enige regelmaat gemeld. Schuldigen worden zelden, of slechts symbolisch bestraft.

Met name in 2000 nam het aantal mensenrechtenschendingen begaan door de veiligheidsdiensten met name in de oorlogsgebieden in het noorden van het land toe. De schendingen varieerden van buitengerechtelijke executies tot verdwijningen en grof optreden tegen burgers
.

De grondwet garandeert vrijheid van meningsuiting. Normaal gesproken laat de regering de pers zijn gang gaan. In de praktijk doen veel journalisten aan zelfcensuur
.

In de verslagperiode werden tien kranten gepubliceerd in Monrovia, waarvan slechts twee,
The News
en
The Inquirer
, als dagblad. De circulatie van kranten wordt beperkt door de hoge prijs en de hoge mate van ongeletterdheid (tussen de 70 en 85% van de bevolking kan niet lezen) van de Liberiaanse burgers. Als gevolg van de hoge transportkosten die worden veroorzaakt door het in zeer slechte staat verkerende wegennet, blijft het bereik van de geschreven pers vrijwel beperkt tot Monrovia en onmiddellijke omgeving
.

Televisie als medium blijft beperkt tot hen die het zich kunnen veroorloven een toestel aan te schaffen en een generator en brandstof om elektriciteit te produceren. Via de satelliet is CNN beschikbaar.

Radio blijft het middel voor massacommunicatie. Van de zeven radiostations zijn er twee in particuliere handen:
Radio Veritas
is in handen van het Katholiek Aartsbisdom en de tweede particuliere zender is van evangelisch-christelijke signatuur.
Star Radio
is een niet-commercieel station en wordt lokaal beheerd en grotendeels gefinancierd door internationale organisaties.
Liberia Communications Network
is privé-eigendom van president Taylor en ten slotte is er het Liberia Broadcasting System
, de nationale zender. Uitzenduren zijn beperkt als gevolg van hoge brandstofkosten.

Eind 1999 weigerde de regering de kortegolf-frequentie van Star Radio
te hernieuwen. Het station kon vervolgens tot haar sluiting in maart 2000, alleen nog via FM in Monrovia en onmiddellijke omgeving uitzenden. Het enige station met een kortegolfzender die sterk genoeg is om in het gehele land te kunnen worden ontvangen is de presidentiële radio. Radio Veritas,
ten slotte, werd gehinderd door verouderde apparatuur .

Amnesty International
maakte in maart 2000 melding van de sluiting door de regering van het onafhankelijke radiostation
Star Radio
en het door katholieken gesteunde
Radio Veritas
. Beide stations speelden een belangrijke rol bij het rapporteren over mensenrechtenschendingen in Liberia. De regering sloot beide stations omdat zij veiligheidsproblemen zouden veroorzaken. Bij de ontruiming zou de politie het personeel mishandeld hebben
. Door tussenkomst van de ministers van Justitie, Informatie en Posterijen ,
en de Liberiaanse aartsbisschop Francis werden de sancties voor Radio Veritas
weer opgeheven en kwam het station op 22 maart 2000 weer in de lucht. Star Radio
is nog altijd dicht.

Vervolgens maakte
Amnesty International
in augustus 2000 melding van het feit dat de regering een nieuwe aanval op de vrijheid van de media had ingezet door op 18 augustus 2000 een viertal buitenlandse televisieverslaggevers te arresteren. De vier werden beschuldigd van het gebruik van vooraf samengestelde informatie om de betrokkenheid van de Liberiaanse regering bij diamant- en wapensmokkel aan te tonen
.

Na een paar dagen werd het viertal overigens weer vrijgelaten .

Academische vrijheid

Er zijn gedurende de verslagperiode geen voorbeelden bekend geworden van beperking van academische vrijheid. Ook is er, ondanks de toenemende mondigheid van de studenten, geen sprake van conflicten op de universiteit. Inzet van veiligheidstroepen op de campus heeft niet plaatsgevonden .

Vrijheid van vereniging en vergadering wordt door de grondwet voorzien en de regering respecteerde deze vrijheid in de praktijk. De regering hanteert objectieve criteria bij de beoordeling of openbare bijeenkomsten wel of niet geoorloofd zijn. Er was evenmin sprake van discriminatie op dit punt gericht tegen een specifieke groep
.

Volgens de grondwet mogen werknemers - met uitzondering van politiemensen en militairen - zich verenigen in een vakbond. Er zijn 32 vakbonden die los georganiseerd zijn in twee overkoepelende groepen, de Federation of Liberian Trade Unions
en het
Congress of Liberian Trade Unions
. Deze bonden behartigen de belangen van 60.000 leden, merendeels werklozen. De bonden hebben weinig macht en invloed.

De grondwet spreekt zich niet uit over het stakingsrecht. Arbeidswetgeving regelt evenwel dit - nauwelijks in de praktijk toegepaste - recht .

Er is sprake van door de grondwet gegarandeerde vrijheid van godsdienst. De regering respecteert deze vrijheid in de praktijk, al komen uitzonderingen voor.

Er is geen formele staatsgodsdienst
.

Alle organisaties, waaronder religieuze groeperingen, dienen zich te laten registreren bij de overheid en het doel van hun organisatie vast te leggen. De procedure verloopt routinematig en er zijn geen rapporten dat zij moeizaam of discriminerend verloopt
.

Godsdienst speelt een grote rol in Liberia. In het land zijn vele religieuze organisaties actief waaronder de Rooms-Katholieke kerk, de Methodist
en
Baptist
Churches
en van de bestaande kerken afgeleide geloofsgenootschappen. Overal staan kerken, gebedshuizen en door kerken geleide opvanghuizen. De overheid inclusief de president zelf, die gelovig zou zijn en regelmatig uitspraken doet over God en gebod, lijkt het religieuze leven eerder te inspireren dan te dwarsbomen. Volgens ingewijden - de Europese Unie en NGO's - geschiedt dit met opzet om de aandacht van de bevolking af te leiden van de slechte economische omstandigheden in het land. De echtgenote van de president speelt daarbij ook een rol en bood onlangs nog een aantal gebedsmatten aan de moslimgemeenschap in Monrovia.

10% van de bevolking is christen of aanhanger van een combinatie van christendom en traditionele inheemse godsdiensten.

Ongeveer 20% van de bevolking is moslim. De resterende 70% is aanhanger van traditionele inheemse godsdiensten of van mengvormen . Ten slotte is er een kleine Baha'i gemeenschap
.

Het christendom en de traditionele godsdiensten komen in het hele land voor. De islam is dominant onder de Mandingo (voornamelijk in de noordelijke en oostelijke
counties
), en onder de Vai (in het noordwesten)
.

De traditionele godsdiensten komen voor bij de Kpelle, Gio, Mano, Loma, Krahn en Gbandi
.

De wet verbiedt religieuze discriminatie, maar moslimleiders klagen over discriminatie. Veel moslims hebben het gevoel gepasseerd te worden en onvoldoende mogelijkheden tot ontplooiing te hebben. Met name in de steden komt dit voor en is er sprake van discriminatie, hoewel meer op basis van etnisch-politieke gronden dan op religieuze gronden . In het algemeen verliep de partijvorming in de conflicten van de afgelopen decennia deels langs etnische en niet langs religieuze lijnen .

Ofschoon er spanningen voorkomen tussen de verschillende religieuze gemeenschappen is er een
interfaith council
waarin de leiders van de christelijke en de islamitische gemeenschappen gezamenlijk overleg voeren
.

Er zijn geen aanwijzingen voor vervolging op grond van godsdienstige overtuiging, noch van de zijde van de overheid, noch van de zijde van oppositionele groeperingen. Voorbeelden van vervolging c.q. detentie op grond van religie zijn niet bekend
.

Nationaal

Volgens de Liberiaanse grondwet heeft iedere wettig in Liberia verblijvende persoon vrijheid van beweging in Liberia en vestiging binnen zijn grondgebied. In Liberia wordt, in verband met de veiligheidssituatie in het land, op deze vrijheid met enige regelmaat inbreuk gepleegd door het opwerpen van wegversperringen door veiligheidsdiensten. Er wordt gemeld dat daarbij geld van burgers en terugkerende vluchtelingen kan worden geëist .

Internationaal

De grondwet voorziet ook in de vrijheid voor Liberiaanse burgers Liberia in- en uit te reizen. Voor het reizen naar het buitenland kan een Liberiaan een paspoort, met een geldigheidsduur van vijf jaar, aanvragen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Liberia is een ECOWAS-lidstaat. Onderdanen van ECOWAS kunnen op vertoon van een identiteitskaart, een
ECOWAS Travel Certificate
, of een geldig paspoort vrij reizen binnen de lidstaten.

Vanuit Monrovia kan per vliegtuig worden gereisd naar de omliggende landen, Europa en de Verenigde Staten. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van de volgende luchtvaartmaatschappijen: Sabena, sinds 30 oktober 2000 eenmaal per week via Conakry, Guinee naar Brussel; Ghana Airways, via Accra tenminste eenmaal per week naar New York; Air Afrique, van Monrovia naar Abidjan; Weshua Airtransport, van Monrovia naar Freetown, Conakry en Abidjan.

Aangezien in Monrovia geen West-Europese ambassades zijn gevestigd dienen Liberiaanse reizigers met een Europese bestemming hun visum aan te vragen in Abidjan. Dit betekent een beperking van de - internationale - bewegingsvrijheid van de Liberiaanse bevolking.

Andere nationaliteiten

De regering werkt samen met UNHCR en andere organisaties op het gebied van hulpverlening aan vluchtelingen. In 1999 was Liberia land van eerste opvang voor 120.000 Sierra Leoners. Er waren gedurende de verslagperiode geen meldingen van gedwongen repatriëring van personen naar landen waar zij vervolging hadden te vrezen
.

Volgens de grondwet hebben verdachten rechten die overeenstemmen met internationaal geaccepteerde standaarden. De praktijk is anders. Er is geen effectief systeem van lokale advocaten. Er is veel corruptie .

De grondwet stipuleert een onafhankelijke rechterlijke macht. In de praktijk is de rechterlijke macht onderworpen aan politieke, sociale en financiële druk, hetgeen corruptie in de hand werkt. Ook staat de rechterlijke macht bloot aan beïnvloeding door de uitvoerende macht
.

In Liberia komt detentie zonder aanklacht voor. De leefomstandigheden in gevangenissen zijn slecht en worden door sommige deskundigen levensbedreigend geacht
. Er is sprake van gebrek aan voedsel en medische zorg, en overbevolking. De regering staat toe dat lokale mensenrechtengroepen, de media en het Internationale Rode Kruis gevangenissen bezoeken. Contact met officieuze detentiecentra - zoals het trainingskamp voor de veiligheidsdiensten in Gbatala - wordt echter normaal gesproken geweigerd .

Voorbeelden van detenties tijdens de verslagperiode zijn onder meer verschillende ministers; James Torh, voorvechter van de rechten van het kind; verschillende Krahns; de moslimleider Konneh; de voorzitter van de Press Union
; en kritische, zowel Liberiaanse als buitenlandse, studenten .

Ongeveer 25 Liberianen (voornamelijk Krahn) kunnen tot politieke gevangenen worden gerekend. Thans worden Krahn over het algemeen met rust gelaten. Het totaal aantal gevangenen in Liberia wordt geraamd op 270. Het Internationale Rode Kruis bezoekt de gevangenen in principe maandelijks of, indien gewenst, frequenter. De gevangenissen ontvangen nauwelijks of geen financiële bijdragen van het Ministerie van Justitie. Het Internationale Rode Kruis voorziet de gedetineerden van alle benodigde middelen (dekens, eten, medicijnen, kleding en financiële bijstand) en verstrekt aan de gevangenisautoriteiten schoonmaakmiddelen en kantoorbenodigdheden. Door dit alles concludeert het Internationale Rode Kruis dat de omstandigheden in de gevangenissen onder de gegeven omstandigheden gekwalificeerd kunnen worden als redelijk.

In de grondwet wordt mishandeling en foltering verboden. Er zijn echter rapporten van mishandeling door de veiligheidsdiensten. Met name in het trainingskamp van de veiligheidsdiensten in Gbatala kwam mishandeling van gedetineerden voor. In oktober 1999 verzocht een aantal mensenrechtenorganisaties om sluiting van het betrokken kamp. Hoewel de regering een onderzoek toezegde, is er tot op heden nog niets gebeurd .

Er zijn betrouwbare rapporten over verdwenen Mandingo in Lofa County als gevolg van de gewelddadigheden aldaar in april en augustus 1999. Volgens ooggetuigen zou in één dorp in Lofa County de gehele mannelijke bevolking zijn meegenomen door veiligheidstroepen van de regering. Hun lot of eventuele verblijfplaats is onbekend
.

Ook in 2000 bleven de veiligheidsdiensten verantwoordelijk voor verdwijningen, veelal als vervolg op langdurige onwettige detentie in Gbartala.

Voorts had de regering eind 2000 nog steeds geen onderzoek ingesteld naar de bovengenoemde verdwijning van een aantal Mandingo in Lofa County in 1999 .

Veiligheidsdiensten
maken zich schuldig aan buitengerechtelijke executies en moorden. Er waren geen veroordelingen van daders. In augustus 1999 probeerde de regering dit probleem aan te pakken door de benoeming van Paul Mulbah als directeur van de
Liberia National Police
(LNP)
. Echt concrete actie is evenwel nog steeds niet ondernomen .

Mensenrechtenorganisaties schatten het aantal door de veiligheidsdiensten gepleegde buitengerechtelijke moorden in het jaar 2000 op honderden . Het leeuwendeel van deze schendingen vond vanzelfsprekend plaats in het 'oorlogsgebied' in Lofa County.

De Liberiaanse wetgeving houdt vast aan de doodstraf . Over de daadwerkelijke uitvoering van de doodstraf zijn geen gegevens voorhanden.

3.4 Positie van specifieke groepen


Hieronder volgt een beschrijving van de mensenrechtensituatie van achtereenvolgens vrouwen, minderjarigen, homoseksuelen, en etnische groepen en minderheden. Ook is een paragraaf over geheime genootschappen toegevoegd.

Seksueel geweld tegen vrouwen

Seksueel geweld tegen vrouwen komt voor in Liberia. Het geweld is echter niet systematisch. Verkrachtingen en andere vormen van seksueel geweld tegen vrouwen - door leden van alle strijdende facties - namen wel explosief toe tijdens de burgeroorlog
.

Eind november 2000 werd bekend dat vrouwelijke advocaten meer steun zullen ontvangen bij het vervolgen van verkrachters. Het Ministerie van Justitie maakt het mogelijk dat de
Association of Female Lawyers in Liberia
(AFELL) op dit punt intensief gaat samenwerken met advocaten namens de staat
.

Maatschappelijke positie van vrouwen

Vrouwen bevinden zich in het algemeen in een achtergestelde maatschappelijke positie hoewel zij volgens de grondwet gelijkwaardig zijn aan mannen. De status van vrouwen varieert per regio, etnische groep en godsdienst. Voor het uitbreken van de burgeroorlog bezetten vrouwen 25% van de professionele en technische banen in Monrovia.

Vrouwen die zijn getrouwd volgens het burgerlijk wetboek, kunnen land en eigendom erven. Vrouwen die getrouwd zijn onder traditioneel recht worden echter gezien als eigendom van hun man en komen niet in aanmerking - na het overlijden van de echtgenoot - voor een erfenis of de voogdij over hun kinderen. In het algemeen zijn vrouwen politiek niet of nauwelijks actief. Wel zijn zij vaak betrokken bij maatschappelijke organisaties en NGO's en spelen zij daar een belangrijke maatschappelijke en sociale rol .

Geweld in de huiselijke kring tegen vrouwen komt bijzonder veel voor, maar wordt door de regering, rechtbanken en media niet als een serieus probleem beschouwd
.

De vrouw is in de Liberiaanse samenleving in toenemende mate op verschillende niveaus vertegenwoordigd. In de dorpsgemeenschappen zijn er naast de dorpsoudsten vrouwencomités die zich niet alleen bezighouden met huishoudelijke en landbouwwerkzaamheden doch ook invloed hebben op het dagelijkse bestuur van de gemeenschap. De betrokkenheid van de vrouw in de Liberiaanse samenleving wordt gestimuleerd door de overheid via de National Women's Commission of Liberia
(NAWOCOL) en de
County Health Organizations,
en buitenlandse hulporganisaties (UNICEF en NGO's, zoals Merlin). In het nabij Monrovia gelegen Bong County is bijvoorbeeld een vrouwelijke Chief
in functie, genaamd mevrouw Garmelon T. Walker. Ook in de regering zijn verschillende vrouwelijke ministers in functie, te weten de Ministers van Planning and Economic Affairs
,
Education
en
Post and Telecommunication
.

Besnijdenis

Besnijdenis - alleen de meest extreme vorm infibulatie komt niet voor - bij meisjes was in Liberia voor de burgeroorlog gebruikelijk, met name in de landelijke gebieden in het westen, noorden en centraal Liberia. Schattingen spreken van zo'n 50 % van de vrouwelijke bevolking. De burgeroorlog ontwrichtte het dorpsleven en sociale structuren en traditionele instellingen zoals geheime genootschappen. Aan het eind van de burgeroorlog was het percentage meisjes dat besneden werd, gedaald tot 10%. Traditionele gebruiken herstellen zich thans weer en het percentage loopt weer op. Er is geen wet die besnijdenis verbiedt
.

Vooral op het platteland komt vrouwenbesnijdenis voor. Het betreft daarbij voornamelijk de verwijdering van de clitoris van de vrouw. Vrouwenbesnijdenis komt voor bij alle etnische bevolkingsgroepen. De rituelen worden veelal onder slechte medische condities uitgevoerd door dorpspriesters.

Gezien de huidige economische en veiligheidssituatie is het onwaarschijnlijk dat een meisje of vrouw, die zich wil onttrekken aan besnijdenis, zich zonder meer kan vestigen in een andere stad of plaats in het land. Over eventuele bescherming door de overheid van meisjes en vrouwen die zich aan de praktijk van besnijdenis willen onttrekken, is niets bekend.

Slachtoffers

Veel kinderen zijn slachtoffer van de burgeroorlog. Naar schatting 50.000 kinderen werden gedood. Veel meer raakten gewond, verminkt, verloren hun ouders of werden in de steek gelaten
. Het aantal straatkinderen in Monrovia is na het ontwapeningsproces aanzienlijk toegenomen. Ook werden vele meisjes slachtoffer van verkrachting . Vele jonge ongehuwde moeders zijn hiervan het gevolg.

Kindsoldaten

Een groot aantal kinderen - jongens èn meisjes - was echter ook, veelal gedwongen, dader in de diverse conflicten. 21% (4.306) van de strijders die werden ontwapend op grond van het Akkoord van Abuja was jonger dan zeventien jaar. Kinderen waren betrokken bij de meest gruwelijke misdaden, veelal onder invloed van drugs, alcohol of angst
. Formeel bestaan er thans geen kindsoldaten meer. Niet bekend is of feitelijk kindsoldaten nog deel uitmaken van leger of veiligheidsdiensten, noch of kindsoldaten zich kunnen onttrekken aan het leger.

De regering is niet in staat zorg te dragen voor voldoende scholingsmogelijkheden voor kinderen. Met name het openbaar onderwijs verkeert in slechte staat en veel kinderen bezoeken daarom privé-scholen. Veel scholen zijn tijdens de burgeroorlog geplunderd en vernield. Het herstel kost veel geld en zorgt bij de privé-scholen voor hoge schoolgelden waardoor de drempel voor veel kinderen te hoog ligt .

Liberia heeft een alarmerende 70%
illiteracy index
. Slechts ongeveer de helft van het aantal onderwijsplichtige jeugd in de leeftijden van zes tot en met achttien jaar, kan zich inschrijven in het basis - en voortgezette onderwijs. Vooral buiten de hoofdstad worden aanzienlijke demografische verschillen geconstateerd bij de inschrijving, te weten 69.1% van de inschrijving betreft jongens en slechts 39.4% betreft meisjes. Niet alleen toegang tot onderwijs is problematisch doch ook de kwaliteit daarvan. Door de afgelopen burgeroorlog zijn er nog te weinig gekwalificeerde leerkrachten. De openbare scholen hebben geen gespecialiseerde programma's voor gehandicapte kinderen, waardoor deze categorie kinderen in veel gevallen gedoemd is tot ongeletterdheid.

De in Liberia gevestigde kerkelijke organisaties zijn actief betrokken bij de opbouw van het onderwijssysteem in Liberia.

Minderjarigheid

Op 26 april 1990 heeft Liberia de Conventie voor de Rechten van het Kind ondertekend. Op 4 juni 1993 werd de overeenkomst in Liberia geratificeerd waarna de overeenkomst op 4 juli 1993 van kracht werd. In de praktijk is de uitvoering van de overeenkomst in Liberia door de burgeroorlog ernstig vertraagd. Hierdoor zijn er inconsistenties tussen het gestelde in de Conventie en de nationale wetgeving. Het gaat met name om verschillen in leeftijd voor huwelijk, rekrutering in het leger, stemmen en het uitvoeren van werkzaamheden. Ook is de overeenkomst nog niet voldoende bekendgesteld bij de diverse overheidsinstellingen. In samenwerking met onder meer UNICEF is
the Women and Children Affairs Coordination (WCAC) Unit , die valt onder het Liberiaanse Ministerie van Planning en Economische Zaken, belast met de uitvoering van de Conventie, waaronder een harmonisatie van de bepalingen van de Conventie met de nationale wetgeving. Voorts is in 1999 door de Liberiaanse regering een commissie opgericht die in samenwerking met
the Eminent Persons Group on Children
, bestaande uit vertegenwoordigers van de
civil society
, UNICEF en andere NGO's, belast werd met het welzijn van kinderen en hun familie en de uitvoering van een national plan van aanpak dat moet resulteren in de volledige implementatie van het gestelde in de Conventie.

Hoewel in de Conventie staat gedefinieerd dat een kind een persoon is die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, geeft de Liberiaanse wet de definitie: 'een kind is een persoon die nog niet volwassen is' ( has not reached his maturity
). De Liberiaanse grondwet geeft geen definitie wie een kind is. Er is slechts omschreven dat de
voting-age
achttien jaar is. Hoofdstuk acht artikel 77 zegt: 'iedere Liberiaan boven de achttien jaar heeft het recht om zich als stemgerechtigde te registreren en te stemmen in publieke verkiezingen en referenda'.

De leeftijd om in dienstverband betaalde arbeid te mogen verrichten, is gesteld op zestien jaar. De huwelijksgerechtigde leeftijd is vastgesteld voor mannen op 21 jaar en voor vrouwen op achttien jaar. Onder the Revised Administrative Law Governing the Hinterland , is de huwelijksgerechtigde leeftijd voor het binnenland bepaald op vijftien jaar. Voor wat betreft
criminal responsibility
(
New Penal Code, chapter 4 - section 4.1.
), geldt de leeftijd van zestien jaar. Onder deze wet wordt in geval van een persoon onder de achttien jaar gesproken van een
minor
in plaats van een
child
. De huidige minimum leeftijd voor rekrutering in het leger is achttien jaar .

Opvang van minderjarigen

De Liberiaanse overheid erkent het recht van ieder kind op een basis-levensstandaard. Echter de programma's van de regering om die gezinnen te ondersteunen die zelf de basislevensbehoeften ontberen, zijn niet toereikend. De Liberiaanse bevolking erkent het belang van de gezonde ontwikkeling van een kind. Daarom streven de ouders ernaar om de basisbenodigdheden daartoe te verkrijgen. Traditioneel is de zorg voor het kind toevertrouwd aan de familie (
extended family system
) of bij het ontbreken daarvan pleegouders, veelal vrienden van de familie.

In geval van ontbreken van familie of pleegouders is de zorg voor het kind toevertrouwd aan de
social welfare services,
die vallen onder het Ministerie van Gezondheid en Sociale Zaken. Ook deze diensten zijn echter ontoereikend om de opvang van alle alleenstaande wezen te kunnen garanderen. Wegens het ontbreken van fondsen functioneren particuliere weeshuizen of staatsopvanghuizen niet meer. Kerken en buitenlandse hulporganisaties (Caritas, Save the Children, Don Bosco en UNICEF) verzorgen opvang van minderjarige wezen en reïntegratie van voormalige '
war-affected children and youth
' in de samenleving. Deze organisaties zijn eveneens actief op het gebied van onderwijs en basis gezondheidszorg. In geval van een minderjarige vluchteling wordt de zorg toevertrouwd aan de UNHCR en andere humanitaire organisaties werkzaam in Liberia
.

Een symposium over de rechten van het kind in Liberia (CRC)

Medewerkers van de Nederlandse ambassade in Abidjan hebben in november 2000 een symposium bijgewoond over de rechten van het kind in Liberia. Het symposium was georganiseerd door de Liberiaanse overheid (ministeries van Planning and Economic Affairs
,
Health
, en diverse andere ministeries),
the Eminent Persons Group on Children
(dr. Amos Sawyer en de Nederlandse Honorair Consul-Generaal in Monrovia, Eugene Cooper) en UNICEF (mevrouw Scholastica Kimaroya).

Het doel van de conferentie was bespreking van de voortgang bij de implementatie van de door Liberia in 1993 geratificeerde Conventie van de Rechten van het Kind (CRC) en het vaststellen van een plan van aanpak inzake uitvoering van de bepalingen van die conventie. Hiertoe zijn de final drafts
van de door bovengenoemde autoriteiten en hulporganisaties opgestelde rapporten genaamd '
Government of Liberia First Country Report on the Convention on the Rights of the Child
(CRC)' en '
Liberia's National Plan of Action for Children Framework -2000-2015 ' vastgesteld. De rapporten zullen binnenkort via het Liberiaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken ter ondertekening aan de president worden aangeboden. Voorts vond een presentatie plaats over de voortgang die Liberia de afgelopen jaren had gemaakt op het gebied van de beschikbaarheid van en de toegang tot de basisgezondheidszorg. Na afloop van de officiële beschouwing uitte de Liberiaanse minister van gezondheidszorg forse kritiek over het niet kunnen beschikken over fondsen uit het voor 2000 vastgestelde budget.

De Liberiaanse samenleving kent het begrip homoseksualiteit niet. Er is van regeringswege dan ook geen officiële gedragslijn inzake homoseksualiteit. Er zijn geen gevallen bekend van discriminatoir gedrag tegenover Liberiaanse homoseksuelen.

De partijvorming in de conflicten van de afgelopen decennia vond deels langs etnische - naast de sociaal-economische - lijnen plaats, met de Mandingo en Krahn in het algemeen tegen Taylor en de Gio en Mano uit het noorden voor Taylor. Er is dan ook zeker sprake van etnische spanningen in Liberia, die mede een rol spelen bij de huidige onrust in de noordelijke provincies. Het kan dan ook niet worden uitgesloten dat in deze onveilige gebieden personen vanwege hun etnische afkomst slachtoffer worden van oorlogshandelingen. In het relatief veilige, door de regering beheerste gebied, zijn in de verslagperiode geen aanwijzingen gevonden voor gerichte schendingen van mensenrechten van bepaalde etnische groepen.

Discriminatie op basis van etniciteit of ras is volgens de grondwet verboden. Desondanks is het bezit van het staatsburgerschap van Liberia voorbehouden aan personen die of
Negro
of van
Negro descent
zijn. Deze regel sluit derhalve veel langdurig ingezetenen uit van het Liberiaanse staatsburgerschap, waaronder de Aziatische en Libanese gemeenschap in het land
.

Het land is klein, maar etnisch divers. De bevolking van ongeveer 3.000.000 personen is onderverdeeld in circa zestien etnische groepen en de Americo-Liberian
minderheid. De meeste bevolkingsgroepen wonen regionaal geconcentreerd in de landelijke gebieden. Geen enkele etnische groep vormt de meerderheid van de bevolking
.

Oorspronkelijk leefden mensen van verschillende etnische groepen over het algemeen vreedzaam samen en waren er veel interetnische huwelijken. Etnische spanningen ontstonden met de komst van de
Americo-Liberians
in de vroege negentiende eeuw. Zij beschouwden zichzelf als bovenlaag van de bevolking. Etnische verschillen werden echter pas een probleem van enige omvang toen Samuel Doe de macht greep in 1980. Doe bevoordeelde Krahn - zijn eigen etnische groep - en behandelde met name Gio en Mano slecht. Als gevolg daarvan kwamen de Krahn zelf later onder vuur van Charles Taylor te liggen als vergelding voor hun wandaden tegen Gio en Mano. Tijdens de burgeroorlog vielen zelfs eens hecht verbonden etnische groepen uiteen. In maart 1994 viel ULIMO in twee facties uiteen, ULIMO-J onder Roosevelt Johnson en gedomineerd door Krahn en ULIMO-K onder Alhaji Kromah en gedomineerd door Mandingo
.

Veel leden van de voornamelijk islamitische Mandingo minderheid werden slachtoffer van vijandige acties door Gio, Loma en Mano toen zij, na afloop van de burgeroorlog, hun dorpen en huizen in de Counties Bong, Lofa en Nimba weer in bezit wilden nemen. Hun eigendommen waren wederrechtelijk overgenomen door 'krakers'. Leden van Gio, Loma en Mano houden in het algemeen alle Mandingo verantwoordelijk voor de wreedheden tegen hen begaan tijdens de burgeroorlog door ULIMO-K. Gebrek aan competente veiligheidsdiensten en een slecht functionerende rechtsmacht verhinderden voor veel Mandingo de mogelijkheid tot genoegdoening. Het geweld in april 1999 en augustus 1999 in Lofa County blies bestaande etnische spanningen nieuw leven in
.

In oktober 2000 zijn als gevolg van etnische spanningen - waarbij onder andere enerzijds Gio en Mano, anderzijds Mandingo zijn betrokken - ook in de noordoostelijke provincie Nimba County gevechten uitgebroken. Conflicten tussen de verschillende bevolkingsgroepen over landrechten lijken hieraan ten grondslag te liggen.

In algemene zin kan worden gesteld dat Krahn nog altijd worden geassocieerd met Roosevelt Johnson en dus door de regering worden beschouwd als tegenstanders van Taylor. De weinige 'echte' politieke gevangenen die Liberia rijk is, komen uit deze etnische groep. Anderzijds lijken Krahn in het algemeen nu met rust te worden gelaten. De Mandingo hebben ongetwijfeld te lijden onder de gevechten in Lofa County. Niet uit te sluiten valt dat zij hier vanwege hun etnische afkomst slachtoffer worden van oorlogshandelingen. Voor beide groepen geldt dat zij hun eigen leefgebied hebben. De Krahn in het zuidoosten van het land en de Mandingo verspreid over (noord) Liberia. De mogelijkheden voor vestiging van laatstgenoemde groep in andere delen van Liberia lijken, behalve in enkele gevallen, beperkt.

Er is geen algemene dienstplicht. Over rekrutering is geen aanvullende informatie beschikbaar, evenmin als over desertie.

Traditioneel kent de Liberiaanse samenleving geheime genootschappen genaamd Poro voor de mannen en Sande voor de vrouwen. De genootschappen zijn in bijna het gehele land actief behalve in het zuidoosten van Liberia. Tijdens de afgelopen periode van sociale onrust en burgeroorlog hebben etnische groepen - Lorma versus Mandingo - in Lofa Counta met behulp van de Poro devil
onderlinge vetes beslecht. Dit ging gepaard met veel geweld met als gevolg verlies aan mensenlevens en grote materiële schade. De jeugd wordt door de priesters onderwezen in de traditionele gebruiken van de stam, wordt vertrouwd gemaakt met kunst en folklore en wordt discipline bijgebracht. Dit culturele onderwijs is nu minder uitgebreid dan voorheen en vindt over het algemeen plaats tijdens de schoolvakanties. De genootschappen controleren voorts de activiteiten van de in de gemeenschap werkzame traditionele medicijnman. Ook bemiddelen zij bij familiedisputen, treden op als rechter en delen straffen uit aan mensen die overtredingen - bijvoorbeeld diefstal - hebben begaan. Een dorpsoudste kan niet functioneren zonder de steun van het genootschap.

Voor hen die zich willen onttrekken aan de invloed van geheime genootschappen biedt vestiging in het zuidoosten van Liberia, gezien de economische en veiligheidssituatie in het land, geen alternatief.

3.5 Samenvatting


Grootschalige schendingen van de mensenrechten komen thans niet meer voor in de relatief veilige gebieden van Liberia. Er zijn geen aanwijzingen voor vervolging (persecutie) van bepaalde groepen of categorieën in Liberia, met uitzondering van mensenrechtenactivisten. Deze kunnen worden gearresteerd, en sommigen hebben zich zo bedreigd gevoeld dat zij het land zijn ontvlucht. Daarnaast kent Liberia nog ongeveer 25 politieke gevangenen, voornamelijk Krahn. In het algemeen lijken Krahn nu met rust te worden gelaten.

In de door de regering beheerste gebieden wordt een aantal mensenrechten gerespecteerd. Schendingen van andere rechten komen echter voor, met name door de veiligheidsdiensten. Ook is er geen garantie op een eerlijke rechtsgang.

Mensenrechtenorganisaties worden getolereerd tot zij teveel invloed krijgen.

In de onveilige gebieden in het noorden kan niet worden uitgesloten dat personen slachtoffer worden van (oorlogs)handelingen, soms vanwege hun politieke opstelling en/of etnische afkomst (met name Mandingo), van de kant van de overheid dan wel van de rebellen.


4 Vluchtelingen en ontheemden


4.1 Inleiding

In de verslagperiode zijn naar schatting 66.000 Liberiaanse vluchtelingen uit de omliggende landen - Guinee en Sierra Leone - teruggekeerd naar Liberia. Daarvan zijn 22.000 vluchtelingen - met zogenaamde repatriation packages -
bijgestaan door de UNHCR en zijn 44.000 vluchtelingen op eigen gelegenheid naar hun woongebieden teruggekeerd. Daarnaast zullen naar schatting 35.000 in Liberia verblijvende Sierra Leonese vluchtelingen in 2000 zijn teruggekeerd naar hun geboorteland. 60% daarvan wordt bijgestaan door de UNHCR.

Door de onrust in Lofa County en de grensgebieden met Guinee raken groepen burgers ontheemd. In Monrovia bevonden zich rond oktober 2000 ongeveer 4.000 geregistreerde uit Lofa County afkomstige ontheemden (IDP's) die worden opgevangen door de Liberiaanse overheid, de ICRC en andere hulporganisaties. De IDP's hebben te kennen gegeven dat zij zodra de toestand in Lofa County dit toelaat zij terug zullen keren naar hun woonplaatsen. Gezien het geweld tegen ondermeer Liberianen verblijvend in Libië maakte de Liberia Refugee Repatriation & Resettlement Commission (LRRRC) bekend dat zij de afgelopen periode ongeveer 320 mensen vanuit Libië heeft overgebracht naar Liberia
.

4.2 Binnenlandse vestigingsvrijheid

In beginsel is iedere Liberiaan vrij in het land te reizen en zich te vestigen. Evenzo is in principe elke Liberiaan gerechtigd terug te keren naar zijn land. Terugkerende asielzoekers - mits voorzien van een reisdocument - zullen bij binnenkomst niet anders dan andere Liberianen worden behandeld. Het valt echter niet uit te sluiten dat onder begeleiding terugkerende uitgeprocedeerde asielzoekers problemen ondervinden bij binnenkomst.

Voor mensenrechtenactivisten in het geval zij vervolgd worden en voor Mandingo die het risico lopen slachtoffer te worden van (oorlogs)handelingen in de onveilige gebieden in het noorden, is geen sprake van een binnenlands vestigingsalternatief.

4.3 Beleid andere landen

Door een aantal van de ons omringende landen worden Liberianen gedwongen gerepatrieerd. Het betreft Denemarken, Duitsland, Frankrijk en Zwitserland. België - wegens logistieke redenen - en het Verenigd Koninkrijk - wegens de situatie in Liberia - repatriëren niet gedwongen.

In de periode 1 augustus 1999 tot 1 augustus 2000 werden 41 asielaanvragen door Liberianen ingediend. De Belgen kennen noch een specifiek toelatingsbeleid voor Liberianen noch een specifiek terugkeerbeleid voor Liberianen.

Er zijn in het afgelopen jaar geen Liberianen uit België verwijderd. De Liberiaanse ambassade in Brussel geeft geen laissez-passer aan ongedocumenteerden. Omdat niet wordt verwijderd, zijn er bij de Belgische autoriteiten geen gevallen bekend waarbij verwijderde Liberianen bij terugkeer in Liberia problemen hebben ondervonden.

In de periode 1 augustus 1999 tot 1 augustus 2000 heeft Denemarken één asielverzoek ontvangen van een Liberiaanse asielzoeker. De Deense autoriteiten onderscheiden geen specifieke categorieën, die al dan niet een verhoogd risico op vervolging lopen. Elke asielaanvraag wordt op eigen merites beoordeeld en van geval tot geval bekeken.

In genoemde periode werd één Liberiaanse asielzoeker door de Deense immigratieautoriteiten afgewezen. De beroepsinstantie heeft over vier Liberiaanse asielzoekers negatief beslist. Eén afgewezen asielzoeker werd naar Monrovia uitgezet maar niet begeleid. Aangezien de Deense autoriteiten uitgeprocedeerde en uitgezette asielzoekers niet verder begeleiden en monitoren, is niet bekend of er problemen zijn gerezen tussen de autoriteiten en de uitgezette asielzoekers.

In de periode 1 juli 1999 tot 1 juli 2000 werden 55 asielaanvragen door Liberianen ingediend en werd door het
Bundesamt für Auslandischer Flüchtlinge
(BAFl) op 97 Liberiaanse asielaanvragen beslist. Daarvan werd één verzoek ingewilligd
. Verder werd door het BAFl vastgesteld dat twee van voornoemde 97 Liberianen wegens een concreet gevaar voor lijf, leven of vrijheid niet daadwerkelijk naar Liberia mochten worden verwijderd . De BAFl beslist op asielverzoeken op basis van de rechtspraak. Het Verwaltungsgericht München
heeft geoordeeld dat een gevaar voor deserteurs of leden van de etnische groep Krahn na het einde van de burgeroorlog in 1997 niet waarschijnlijk is . Volgens onder andere het
Verwaltungsgericht Köln
vindt in Liberia geen vervolging van groepen plaats. Voormalige leden van de milities uit de burgeroorlog worden niet enkel wegens deelname aan de burgeroorlog vervolgd
. Wel kunnen volgens onder andere het
Verwaltungsgericht Ansbach
en het
Verwaltungsgericht Aachen
prominente tegenstanders van het regime (zoals journalisten) een vervolgingsrisico lopen
.

De algemene situatie in Liberia geeft volgens de rechtspraak geen aanleiding voor het vaststellen van uitzettingsbelemmeringen. Wel kan eventueel sprake zijn van een extreem gevaar bij terugkeer naar Liberia - met als gevolg dat op grond van artikel 53 lid 6 Ausländergesetz van uitzetting dient te worden afgezien - als het gaat om personen die lijden aan een ernstige ziekte .

In de periode 1 juli 1999 tot 1 januari 2000 werden twee Liberianen (al dan niet uitgeprocedeerde asielzoekers) daadwerkelijk verwijderd. Omdat uitsluitend gedifferentieerd is naar nationaliteit en (nog) niet naar landen van bestemming, is niet bekend of voornoemde twee Liberianen naar Liberia zijn verwijderd. In de eerste helft van het jaar 2000 werden in totaal vijf Liberianen verwijderd, waarvan drie - zonder begeleiding - naar Liberia. Zowel in augustus 2000 als ook in september 2000 werd één Liberiaan vanuit Duitsland onder begeleiding van de
Bundesgrenzschütz
naar Liberia gevlogen.

Bij de Duitse autoriteiten zijn geen gevallen bekend waarbij verwijderde Liberianen bij terugkeer in Liberia problemen hebben ondervonden. Hierbij dient te worden aangetekend dat de Duitse ambassade in Monrovia sinds 27 juni 1997 gesloten is.

In de periode 1 augustus 1999 tot 1 augustus 2000 werden 38 asielaanvragen ingediend door Liberianen. In dezelfde periode werd aan elf Liberianen - niet noodzakelijkerwijs in voornoemde periode aangevraagd - asiel verleend. De Franse autoriteiten onderscheiden geen categorieën Liberianen die een verhoogd risico op vervolging lopen of die door de algemene situatie in (een deel van) Liberia in aanmerking komen voor een verblijfstitel om humanitaire redenen. Elke aanvraag wordt op individuele merites beoordeeld. Liberiaanse onderdanen die illegaal in Frankrijk verblijven worden uitgezet. In 1999 betrof het negen personen en in de periode januari tot en met augustus 2000 drie personen. De Franse autoriteiten hanteren ten aanzien van deze statistieken geen nader onderscheid tussen uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen die geen asiel hebben aangevraagd. Er zijn geen gegevens beschikbaar naar welke landen betrokkenen zijn uitgezet. Bij de Franse autoriteiten zijn geen gevallen bekend waarbij verwijderde onderdanen van Liberia bij terugkeer in hun land problemen van de zijde van de Liberiaanse autoriteiten hebben ondervonden. Dit wordt echter ook niet door de Franse autoriteiten gecontroleerd.

In de periode 1 augustus 1999 tot 1 juli 2000 werden 120 asielverzoeken ingediend door Liberianen. Ieder geval wordt op individuele merites beoordeeld. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen of naar geografische afkomst. Wel kan met dergelijke factoren rekening worden gehouden indien zulks relevant is voor het asielverhaal. Het Verenigd Koninkrijk verwijdert niet naar Liberia zodat de meeste Liberianen enige verblijfsvergunning wordt toegekend gezien de situatie in het land. Omdat niet wordt verwijderd zijn er bij de Britse autoriteiten geen gevallen bekend waarbij verwijderde Liberianen bij terugkeer in Liberia problemen hebben ondervonden.

In Zwitserland werden in 1999 35 asielaanvragen ingediend door Liberianen. Hiervan werd tot dusverre geen enkele ingewilligd. Zeven aanvragen zijn nog in procedure. Afgewezen werden derhalve 28 aanvragen. Sinds 1 januari 2000 is sprake van een neerwaartse trend bij het aantal door Liberianen ingediende asielaanvragen. In de periode 1 januari tot 1 augustus 2000 werden achttien asielverzoeken ingediend door Liberianen waarvan eveneens geen enkele werd ingewilligd.

Er wordt geen onderscheid gemaakt naar categorieën met een verhoogd risico. Ieder geval wordt op individuele merites beoordeeld.

In 1999 werden vier Liberianen verwijderd naar Liberia. In het jaar 2000 tot de maand augustus twee. Alle andere afgewezen asielzoekers zijn uit eigener beweging uit Zwitserland vertrokken zonder een andere bestemming aan te geven.

Bij de Zwitserse autoriteiten zijn geen gevallen bekend waarbij verwijderde Liberianen bij terugkeer in Liberia problemen hebben ondervonden.

4.4 UNHCR-beleid


Vrijwillige terugkeer

UNHCR beschouwt de situatie in Liberia - met name in het noordelijk gelegen Lofa County - als onstabiel. Om de situatie daar te verbeteren werkt UNHCR samen met UNDP en de Wereldbank aan een project dat is gericht op versterking van de veiligheid en het burgerbestuur. In augustus 1999 sloten de Guinese autoriteiten de grens met Liberia na een gewapende aanval op de stad Kolahun. Ondanks blijvende spanningen ging de grens in maart 2000 weer open - volgens de Guinese autoriteiten - alleen om repatriëring van Liberianen te faciliteren
.

De situatie in Lofa County - met name in Voinjama en omliggende dorpen - werd steeds slechter met als gevolg dat in februari 2000 reeds ongeveer 35.000 burgers binnenlands ontheemd waren. De heropening van de grens betekende het eerste konvooi op 25 mei 2000 met meer dan 260 terugkerenden. Een apart convooi was georganiseerd voor vijfentwintig minderjarigen naar de gebieden Pleebo en Harper in Maryland County. In de periode januari-juni 2000 keerden meer dan 22.600 Liberianen terug. Daarnaast registreerde de Liberiaanse regering 14.000 spontane terugkeerders.

De oorspronkelijke deadline voor repatriëring en reïntegratie voor Liberianen werd in februari 2000 herzien. Besloten werd de activiteiten tot december 2000 te laten voortduren
.

Begin december 2000 meldt UNHCR dat er nog steeds grote groepen Liberiaanse vluchtelingen verblijven in kampen in verschillende landen. De autoriteiten van veel West-Aafrikaanse landen melden dat vluchtelingen die met behulp van UNHCR waren teruggekeerd naar Liberia, thans weer zijn teruggekeerd naar hun opvanglanden. De terugkeerders noemen als oorzaken het voortduren van gewapende conflicten, het gebrek aan bescherming door de overheid en gebrek aan zaken als water, elektriciteit en gezondsheidszorg .

Gedwongen terugkeer

Begin december 2000 beveelt UNHCR aan de terugkeer van afgewezen asielzoekers naar Liberia van geval tot geval te beoordelen. UNHCR is niet tegen terugkeer van asielzoekers wier verzoek na een zorgvuldig procedure is afgewezen en van wie tijdens de behandeling van het verzoek is vastgesteld dat zij geen vorm van bescherming behoeven.

UNHCR heeft geen aanwijzingen dat de Liberiaanse autoriteiten systematisch het terugkerende Liberianen moeilijk maakt alleen op grond van het feit dat zij asiel hebben aangevraagd in het buitenland. Wel kan de aandacht van de autoriteiten worden getrokken in geval van politieke activiteiten of uitspraken in het buitenland
.

Kritiek op het optreden van UNHCR

Er is inmiddels kritiek geuit op het functioneren van UNHCR in de regio. De kritiek betreft een drietal punten: organisatorisch zou UNHCR in de regio in grote problemen verkeren. Toezicht op de uit te voeren activiteiten, structurele planning, financiële verantwoording, en de verzameling, verwerking en rapportage van gegevens schieten alle tekort. Ook zou UNHCR zich de afgelopen jaren meer en meer hebben toegelegd op activiteiten buiten hun eigenlijke taakgebied of mandaat, zoals gezondheidszorg, voedselhulp, water en sanitatie. Daartoe werden contracten gesloten met gespecialiseerde organisaties, maar voor een goede
follow-up
en
monitoring
van deze contracten ontbreekt de capaciteit. Bovendien komt het voor dat UNHCR de toegezegde fondsen uiteindelijk niet kan opbrengen waardoor de gespecialiseerde organisaties bij donoren moeten aankloppen om het verschil aan te zuiveren. Tenslotte is UNHCR weinig succesvol geweest binnen haar eigenlijke taakgebied: bescherming van vluchtelingen en onderhandelingen met de overheid over onder meer toegang tot, en locaties voor vluchtelingenkampen. Sinds september 2000 heeft UNHCR zonder resultaat geprobeerd overeenstemming te bereiken met de Guinese overheid over de relocatie van de vluchtelingenkampen in het grensgebied. De UNHCR-medewerkers zijn na de traumatische gebeurtenissen in Guinee in september 2000 in Conakry gebleven. Andere organisaties als het ICRC, OXFAM, MSF en ACF zijn met onderbrekingen, wel actief gebleven, of hebben zich teruggetrokken op regionale hoofdkwartieren dicht bij in Guinee verblijvende vluchtelingen.


5 Samenvatting


De ontwikkelingen in Liberia - en de sub-regio in het algemeen - geven aanleiding tot grote zorg. In politieke zin is er sprake van toenemende kritiek op president Taylor. Het geweld in het grensgebied met Guinee en Sierra Leone lijkt aan te houden en zich uit te breiden, terwijl de economische situatie van het land onveranderd slecht is.

President Taylor voelt zich niet alleen bedreigd door aangekondigde buitenlandse sancties in verband met zijn betrokkenheid bij het conflict in buurland Sierra Leone, maar ook de militaire aanvallen tegen Liberia in de grensgebieden baren hem grote zorgen. Ook binnenlands is de onvrede met zijn beleid toegenomen. Tijdens zijn drie jaar regeringsbewind heeft hij weinig ontwikkeling van het land teweeggebracht. Taylor's positie lijkt door de verschillende ontwikkelingen zwakker te worden. Overigens heeft hij geen geloofwaardige opponent die hem uit het zadel kan wippen.

In Monrovia hebben zich sinds 1996 geen gevechten in het kader van een burgeroorlog meer voorgedaan, afgezien van de korte strijd rond het huis van Roosevelt Johnson in september 1998.

Er is gerede angst dat in het grensgebied tussen Liberia, Guinee en Sierra Leone de conflicten zich zullen uitbreiden. Taylor beschuldigt zijn Guinese ambtgenoot Conté ervan de Liberiaanse rebellen te steunen hetgeen door de Guinese autoriteiten wordt ontkend. Guinee heeft strikte veiligheidsmaatregelen ingesteld langs zijn grens en iedere aanval van Liberiaanse strijdkrachten kan rekenen op hevige vergelding. De verhouding met Sierra Leone is wegens de steun aan het RUF ook slecht. De combinatie van internationale druk en een ernstige verslechtering in de verhouding met de buurlanden heeft het regime in Monrovia meer dan ooit kwetsbaar gemaakt.

Daarnaast verslechterde de veiligheidssituatie in Liberia gedurende de verslagperiode door het optreden van de veiligheidstroepen.

Grootschalige schendingen van de mensenrechten komen thans niet meer voor in de veilige gebieden van Liberia. Er zijn geen aanwijzingen voor vervolging (persecutie) van bepaalde groepen of categorieën in Liberia, met uitzondering van mensenrechtenactivisten. Deze kunnen worden gearresteerd, en sommigen hebben zich zo bedreigd gevoeld dat zij het land zijn ontvlucht. Daarnaast kent Liberia nog ongeveer 25 politieke gevangenen, voornamelijk Krahn. In het algemeen lijken Krahn nu met rust te worden gelaten.

In de door de regering beheerste gebieden wordt een aantal mensenrechten gerespecteerd. Schendingen van andere rechten komen echter voor, met name door de veiligheidsdiensten. Ook is er geen garantie op een eerlijke rechtsgang.

Mensenrechtenorgansiaties worden getolereerd tot zij teveel invloed krijgen.

In de onveilige gebieden in het noorden kan niet worden uitgesloten dat personen slachtoffer worden van (oorlogs)handelingen, soms vanwege hun politieke opstelling en/of etnische afkomst (met name Mandingo), van de kant van de overheid dan wel van de rebellen.

Gezien de daar voorkomende oorlogshandelingen kunnen de Counties Lofa en - in mindere mate - Nimba worden gekenschetst als onveilige gebieden. Monrovia en de resterende counties (hoofdzakelijk de kustprovincies en het grensgebied met Ivoorkust) zijn te karakteriseren als relatief veilige gebieden.

UNHCR beveelt aan de terugkeer van afgewezen asielzoekers naar Liberia van geval tot geval te beoordelen. UNHCR is niet tegen terugkeer van asielzoekers wiens verzoek na een zorgvuldig procedure is afgewezen en van wie tijdens de behandeling van het verzoek is vastgesteld dat zij geen vorm van bescherming behoeven.

UNHCR Mid-Year Report 2000, Country Operation Liberia.

U.S. Department of State Annual Report on International Religious Freedom for 1999: Liberia .

U.S. Department of State Annual Report on International Religious Freedom for 2000: Liberia .

U.S. Department of State Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

U.S. Department of State Human Rights Reports for 2000 - Liberia.

Walraven, Klaas van The Pretence of Peace-keeping. ECOMOG, West Africa and Liberia (1990-1998), Clingendael Study 10, November 1999.


1 CIA - The World Factbook 1999 - Liberia.


2 Newafrica.com.



3 CIA - The World Factbook 1999 - Liberia.

4 Africa South of the Sahara 2000 - Liberia.

5 Zie ook subparagraaf 3.4.3.


6 Africa South of the Sahara 2000 - Liberia en CIA - The World Factbook 1999 - Liberia.


7 CIA - The World Factbook 1999 - Liberia en EIU Country Profile 1999-2000.


8 Africa South of the Sahara 2000 - Liberia en EIU Country Profile 1999-2000.


9 Africa South of the Sahara 2000 - Liberia.

10 EIU Country Profile 1999-2000.


11 Africa South of the Sahara 2000 - Liberia.

12 Home Office Country Assessment, Liberia, 3.0, March 1999.

13 Zie voor een nadere toelichting de pagina's 13 tot en met 15.

14 In latere stadia en gedurende wisselende perioden zouden ook onder meer Senegal, Mali, Uganda, Tanzania, Niger en Benin troepen leveren ten behoeve van de ECOMOG-macht in Liberia.


15 Van Walraven: The Pretence of Peace-Keeping.

16 Van Walraven: The Pretence of Peace-Keeping.

17 Home Office Country Assessment, Liberia, 3.0, March 1999.

18 Van Walraven: The Pretence of Peace-Keeping.

19 Van Walraven: The Pretence of Peace-Keeping.

20 Van Walraven: The Pretence of Peace-Keeping.

21 Home Office Country Assessment, Liberia, 3.0, March 1999.

22 Van Walraven: The Pretence of Peace-Keeping.

23 EIU Country Profile 1999-2000.


24 Van Walraven: The Pretence of Peace-Keeping.

25 Zie voor een nadere toelichting de pagina's 13 tot en met 15.

26 De Malinke (Mandingo) vormen een belangrijke etnische groep in Guinee.

27 Van Walraven: The Pretence of Peace-Keeping.

28 Home Office Country Assessment, Liberia, 3.0, March 1999.

29 Hiermee was de rol van het INPFL definitief uitgespeeld. Prince Yormie Johnson gaf zich over aan ECOMOG en verliet het land in oktober 1992. Veel ex-strijders van het INPFL keerden terug naar de gelederen van het NPFL.


30 Van Walraven: The Pretence of Peace-Keeping.

31 Home Office Country Assessment, Liberia, 3.0, March 1999.

32 Van Walraven: The Pretence of Peace-Keeping.

33 Ingesteld op basis van de United Nations Security Council Resolution 886, September 1993.


34 Home Office Country Assessment, Liberia, 3.0, March 1999.

35 Liberia Peace Council, in 1990 opgericht. Voornamelijk gesteund door Krahn. Bestrijdt het NPFL, gesteund door AFL en ULIMO en geleid door George Boley.


36 Van Walraven: The Pretence of Peace-Keeping.

37 Home Office Country Assessment, Liberia, 3.0, March 1999.

38 Van Walraven: The Pretence of Peace-Keeping.

39 Central Revolutionary Council, in september 1994 opgericht door afvallige leden van het NPFL en geleid door Thomas J. Woewiyu.


40 Lofa Defence Force, in 1993 opgericht om ULIMO te bestrijden in Lofa County. Gelieerd aan het NPFL en geleid door Francis Massaquoi.


41 Zie voetnoot 35.


42 Home Office Country Assessment, Liberia, 3.0, March 1999.

43 Home Office Country Assessment, Liberia, 3.0, March 1999.

44 Home Office Country Assessment, Liberia, 3.0, March 1999.

45 Zie voor een nadere toelichting de pagina's 13 tot en met 15.

46 Home Office Country Assessment, Liberia, 3.0, March 1999.

47 Van Walraven: The Pretence of Peace-Keeping.

48 Minister van Financiën in de regering Doe. Werd in 1985 wegens kritiek op Doe gedetineerd en ontvluchtte Liberia in 1986. Was enige tijd Directeur Afrika van UNDP. Bracht de Unity Party de tweede plaats tijdens de verkiezingen van 1997 met slechts 9,6% van de stemmen.


49 EIU Country Profile 1999-2000.


50 EIU Country Profile 1999-2000.


51 Ministerie van Buitenlandse Zaken: Ambtsbericht Liberia, 19 november 1999.


52 Ministerie van Buitenlandse Zaken: Ambtsbericht Liberia, 19 november 1999.


53 Ministerie van Buitenlandse Zaken: Ambtsbericht Liberia, 19 november 1999.


54 Ministerie van Buitenlandse Zaken: Ambtsbericht Liberia, 19 november 1999.


55 Ministerie van Buitenlandse Zaken: Ambtsbericht Liberia, 19 november 1999.


56 United Nations: Report of the United Nations Information-Gathering Mission in Liberia (7-25 May 1999).


57 Ministerie van Buitenlandse Zaken: Ambtsbericht Liberia, 19 november 1999.


58 EIU Country Report 1
Quarter 2000.


59 EIU Country Report 1
Quarter 2000 en EIU Country Report December 2000.


60 International Monetary Fund: Review of Staff Monitored Program, November 2000.


61 Leider van de in augustus 1990 gevormde Interim Government of National Unity.


62 EIU Country Report June 2000.


63 EIU Country Report September 2000.


64 Zie verderop in dit hoofdstuk 'Onrust in de grensgebieden met Guinee (Lofa County).


65 EIU Country Report 1
Quarter 2000.


66 EIU Country Report June 2000.


67 Het peacebuilding office werd ingesteld in november 1997.

68 Zie de briefwisseling tussen de secretaris-generaal en de voorzitter van de veiligheidsraad, S/1999/1064 en S/1999/1065.


69 www.un.org.


70 EIU Country Report 1
Quarter 2000.


71 Dit werd nog in augustus 2000 tegenover de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties door Taylor pertinent ontkend.


72 EIU Country Report September 2000.


73 EIU Country Report September 2000.


74 Het U.N. Panel of Experts werd ingesteld op basis van resolutie 1306 (2000) van de Veiligheidsraad. De bevindingen van de commissie zijn neergelegd in het 'Panel of Experts Report on Diamonds and Arms in Sierra Leone', December 2000.


75 EIU Country Report June 2000.


76 EIU Country Report September 2000.


77 EIU Country Report September 2000.


78 Uiteraard niet te verwarren met de vroegere INPFL-voorman Prince Yormie Johnson.


79 EIU Country Report June 2000.


80 EIU Country Report June 2000.


81 Zie voor de mensenrechtensituatie paragraaf 3.3.

82 Guinee speelde tot voor kort een voorbeeldrol bij de opvang van vluchtelingen en ontheemden in de regio. Wellicht was de actie van president Conté deels bedoeld ter afleiding van de interne spanningen in het land die werden veroorzaakt door de afronding van het proces tegen oppositieleider Alpha Condé.


83 Zo werd een Togolese UNHCR-medewerker gedood in Macenta in Guinee, terwijl zijn Ivoriaanse collega werd ontvoerd door onbekende rebellen.


84 BBC News | AFRICA | Liberian rebels in the president's heartland, 23 November, 2000.


85 BBC News | AFRICA | Liberian rebels in the president's heartland, 23 November, 2000.


86 EIU Country Report 1
Quarter 2000.


87 FBIS-AFR-2000-1120, 20 november 2000.


88 FBIS-AFR-2000-1117, 17 november 2000.


89 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

90 In de grondwet van 1986 was sprake van maximaal twee termijnen. De geamendeerde grondwet van 1988 laat het aantal termijnen vrij.


91 CIA - The World Factbook 1999 - Liberia.


92 Naast de regerende National Patriotic Party (NPP) bestaan onder meer de volgende oppositiepartijen: Unity Party (UP), All Liberia Coalition Party (Alcop), National Democratic Party of Liberia (NDPL), the United People's Party (UPP) en the Liberian People's Party (LPP).


93 CIA - The World Factbook 1999 - Liberia.


94 CIA - The World Factbook 1999 - Liberia.


95 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

96 EIU Country Report September 2000.


97 http://www.unhchr.ch.


98 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

99 Human Rights Watch, World Report 2000 - Liberia.

100 Home Office Country Assessment, Liberia, 3.0, March 1999.

101 Human Rights Watch, World Report 2000 - Liberia en EIU Country Report
1
Quarter 2000.


102 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

103 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

104 EIU Country Report June 2000.


105 Human Rights Watch, World Report 2000 - Liberia.

106 Zie subparagraaf 3.3.6.


107 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 2000 - Liberia.

108 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

109 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

110 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

111 Amnesty International - AFR/34/01/00.


112 Amnesty International - AFR/34/02/00.


113 Amnesty International - AFR/34/03/00.


114 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

115 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

116 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

117 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

118 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

119 U.S. Department of State: Annual Report on International Religious Freedom for 1999: Liberia.


120 U.S. Department of State: Annual Report on International Religious Freedom for 1999: Liberia. Het CIA - The World Factbook 1999 - Liberia legt de verhouding christelijk/traditioneel inheems op 10/70 in plaats van 40/40.


121 U.S. Department of State: Annual Report on International Religious Freedom for 1999: Liberia.


122 U.S. Department of State: Annual Report on International Religious Freedom for 1999: Liberia.


123 Home Office Country Assessment, Liberia, 3.0, March 1999.

124 Met name de Mandingo waren tijdens de burgeroorlog verbonden met anti-Taylor groepen en behoren ook thans nog tot de 'oppositie'.


125 Zie ook subparagraaf 3.4.3.


126 U.S. Department of State: Annual Report on International Religious Freedom for 1999: Liberia.


127 U.S. Department of State: Annual Report on International Religious Freedom for 1999: Liberia.


128 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

129 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

130 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

131 U.S. Department of State: Annual Report on International Religious Freedom for 1999: Liberia.


132 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia. Zo echter niet het Internationale Rode Kruis, zie de laatste zin van deze subparagraaf.


133 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

134 EIU Country Reports 1
Quarter 2000, June 2000, September 2000, December 2000.


135 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

136 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

137 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 2000 - Liberia.

138 Zie derde alinea paragraaf 2.3.


139 Paul Mulbah volgde de bij een vliegtuigongeluk omgekomen Joe Tate op.

140 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

141 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 2000 - Liberia.

142 Amnesty International - ACT/50/05/00.


143 Home Office Country Assessment, Liberia, 3.0, March 1999.

144 IRIN-WA Update 851 {20001120}.


145 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

146 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

147 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

148 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

149 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

150 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

151 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

152 Government of Liberia Initial Report on the Convention on the Rights of the Child, 2000 (ontvangen van UNICEF Liberia).


153 Government of Liberia Initial Report on the Convention on the Rights of the Child, 2000 (ontvangen van UNICEF Liberia).


154 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

155 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

156 Home Office Country Assessment, Liberia, 3.0, March 1999.

157 U.S. Department of State, Human Rights Reports for 1999 - Liberia.

158 Liberia Refugee Repatriation & Resettlement Commission en UNHCR-donor briefing over Guinee, Sierra Leone, Liberia en Ivoorkust, oktober 2000.


159 Op grond van artikel 51 lid 1 Ausländergesetz.

160 Op grond van artikel 53 lid 6 Ausländergesetz.

161 Vonnis van 29 juni 2000 - 26 ZB 99.31974.

162 Vonnis van 26 augustus 1999 - 16 K 7239/96.A.

163 Vonnis van 24 november 1999 - 15 K 98.33485 en vonnis van 19 augustus 1999 - 4 K 571/94.A


164 Vonnis Verwaltungsgericht Köln van 26 augustus 1999 - 16 K 7239/96.A.

165 UNHCR Country Updates - Africa Fact Sheet (May 2000).

166 UNHCR Mid-Year Report 2000, Country Operation Liberia.

167 UNHCR, december 2000.


168 UNHCR, december 2000.

===