Ministerie van Justitie


http://www.justitie.nl

MIN JUST: gecorrigeerd persbericht euthanasie 46 vs 28

DIT IS EEN GEZAMENLIJK PERSBERICHT VAN DE MINISTERIES VAN JUSTITIE EN

VWS

Wijnand Stevens
070 370 6857

4033
10.04.01

WETSVOORSTEL TOETSING VAN LEVENBE.INDIGING OP VERZOEK EN HULP BIJ

ZELFDODING AANVAARD IN HET NEDERLANDSE PARLEMENT

De Eerste Kamer (senaat) van het Nederlandse parlement heeft vandaag
- met 46 tegen 28 stemmen - ingestemd met het wetsvoorstel levenbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding van minister Benk Korthals van Justitie en minister Els Borst van Volksgezondheid. Op 28 november vorig jaar werd het wetsvoorstel aangenomen in de Tweede Kamer. Naar verwachting zal de wet dit najaar in werkingtreden.

Minister Korthals noemde het in het debat 'de plicht van de wetgever om in zo'n delicate en moeilijke materie als euthanasie positie te kiezen en een verantwoorde afweging te maken'. Daarbij gaf hij aan dat: 'dit wetsvoorstel op een breed draagvlak in onze samenleving kan rekenen'. Belangrijk zijn, aldus Korthals: .de rechtszekerheid voor de arts, de rechtszekerheid voor de patiënt en het belang van de samenleving als geheel dat de overheid het menselijk leven effectieve bescherming biedt.. .Korthals concludeerde dat: .de wet een uiting is van de gewetensvolle manier waarop in onze samenleving wordt omgegaan met de oprechte stervenswens van ondraaglijk lijdende patiënt'.

Volgens minister Borst gaat het erom dat: .mensen er van overtuigd kunnen zijn dat zij om levenbeëindiging kunnen vragen aan een arts, wanneer zij naar hun gevoel ondragelijk moeten lijden en weten dat zij niet beter kunnen worden.. Het gaat er daarbij, aldus minister Borst, om dat .een arts weet hoe hij in een dergelijk geval tot een besluit moet komen, welke stappen hij moet ondernemen als hij het besluit wil inwilligen, hoe zorgvuldig hij moet handelen en dat hij weet dat hij verantwoording moet afleggen voor zijn besluit en handelwijze.

Samenvatting wetsvoorstel

Bijzondere strafuitsluitingsgrond
De twee voorwaarden voor straffeloosheid van de arts zijn: 1. Hij moet voldoen aan de zorgvuldigheidseisen, welke zijn opgenomen in een afzonderlijke wet, te weten de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding; 2. Hij moet zijn handelen melden aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig hetgeen daaromtrent is bepaald in de Wet op de lijkbezorging.

De opneming in het Wetboek van Strafrecht van een bijzondere strafuitsluitingsgrond in artikel 293, tweede lid, en in artikel 294, tweede lid, tweede volzin, laat de strafbaarheid van andere verschijningsvormen van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding onverlet. De algemene stelling dat euthanasie en hulp bij zelfdoding niet langer strafbaar zullen zijn, is als zodanig dan ook geen juiste weergave van hetgeen met dit wetsvoorstel wordt beoogd.

Zorgvuldigheidseisen
Onder de huidige regels is levensbeëindiging op verzoek strafbaar, maar wordt er niet vervolgd als is voldaan aan zorgvuldigheidseisen. Tot de zorgvuldigheidseisen behoren dat de patiënt een vrijwillig en weloverwogen verzoek heeft gedaan, dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden, dat er een tweede arts is geconsulteerd en dat de levenbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch verantwoord is uitgevoerd. Verder geldt een meldingsplicht voor de arts na een geval van levenbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding. Het handelen van de arts wordt vervolgens op zorgvuldigheid getoetst door een regionale toetsingscommissie. Het oordeel van de toetsingscommissie geldt als zwaarwegend advies voor het Openbaar Ministerie dat uiteindelijk in ale gevallen beslist of er vervolging wordt ingesteld.

De nieuwe wettelijke regels veranderen inhoudelijk niets aan gronden waarop levenbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding wordt toestaan. De zorgvuldigheidseisen zijn wel iets uitvoeriger geformuleerd. De zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 293, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, houden in dat de arts:

a. de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt;
b. de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt;
c. de patiënt heeft voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over diens vooruitzichten;
d. met de patiënt tot de overtuiging is gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevond geen redelijke andere oplossing was;
e. ten minste één andere, onafhankelijke arts heeft geraadpleegd; f. die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in de onderdelen a tot en met d;
g. de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig heeft uitgevoerd.

Regionale toetsingscommissies
De vijf regionale toetsingscommissies blijven in het nieuwe wetsvoorstel bestaan maar hun rol wordt een andere. Zij blijven beoordelen of een geval van levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding voldoet aan de zorgvuldigheidscriteria. Indien de commissie van oordeel is dat de arts zorgvuldig heeft gehandeld, is daarmee de zaak afgedaan. Alleen als dat niet het geval is wordt een zaak ter kennis gebracht van het Openbaar Ministerie. Uiteraard heeft het Openbaar Ministerie de bevoegdheid om bij een vermoeden van strafbare feiten zelf onderzoek in te stellen.

Een commissie bestaat uit een oneven aantal van ten minste drie leden. In elk geval maken deel uit van de commissie een jurist, tevens voorzitter, een medicus en een deskundige op het gebied van ethische of zingevingsvraagstukken. Voor elk van de disciplines worden één of meer plaatsvervangende leden benoemd.

In voorkomend geval zal de commissie het door haar gegeven oordeel achteraf, in een persoonlijk onderhoud met de arts kunnen toelichten. De commissie kan zodoende inzicht bieden in het beoordelingsproces en aan de arts feedback geven over de door hem gevolgde werkwijze.

Door het uitbrengen van jaarverslagen waarin, geanonimiseerd, zoveel mogelijk openheid van zaken wordt gegeven over de wijze waarop zij concrete gevallen aan de zorgvuldigheidscriteria hebben getoetst, zullen de commissies verder kunnen bijdragen aan het maatschappelijk inzicht in en de controle op levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Uiteindelijk wordt door alle genoemde aspecten het zorgvuldig handelen door de arts bevorderd.

Om de eenheid van de oordelen van de verschillende toetsingscommissies te bewaken is voorzien in een periodiek overleg tussen de voorzitters van de commissies, in aanwezigheid van vertegenwoordigers van het College van procureurs-generaal en van de Inspectie voor de Gezondheidszorg van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid.

Minderjarigen
In de wet is ook een regeling opgenomen voor verzoeken om levensbeëindiging en hulp bij zelfdoding door minderjarigen. Naar algemeen wordt aangenomen kan ook bij minderjarigen het oordeel des onderscheids aanwezig zijn om tot een verantwoord en weloverwogen verzoek om levenbeëindiging te komen. In de wetgeving is, voor wat betreft te onderscheiden leeftijdscategorieën, aangesloten bij de bestaande regels over medisch handelen ten aanzien van minderjarigen. Zestien- en zeventien-jarigen kunnen in beginsel zelfstandig beslissen. Hun ouders moeten wel in de besluitvorming over de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding worden betrokken. Bij twaalf tot zestienjarigen is de instemming van ouders of voogd vereist.

De arts moet overigens ook bij de inwilliging van een verzoek van een minderjarige aan de hierboven genoemde zorgvuldigheidseisen voldoen.

Wilsverklaringen
Tot slot biedt de wet een expliciete erkenning van de geldigheid van schriftelijke wilsverklaringen omtrent levenbeëindiging (zogenoemde euthanasieverklaringen).

De aanwezigheid van een schriftelijke wilsverklaring betekent, dat de arts zodanige verklaring kan beschouwen als overeenstemmend met de wil van de patiënt. De verklaring heeft dezelfde status als een concreet verzoek om levensbeëindiging. Zowel een mondeling als een schriftelijk verzoek legitimeert de arts het verzoek in te willigen. Hij is hiertoe nooit verplicht. En hij mag dit alleen mét inachtneming van de overigens in het wetsvoorstel genoemde zorgvuldigheidseisen. De inachtneming van die zorgvuldigheideisen is geboden voor zover de overeenkomst strekt tussen de situatie van een verzoek van een wilsbekwame patient en de situatie van een wilsonbekwame patiënt met een wilsverklaring. In elk geval moet de arts de overtuiging hebben gekregen dat sprake is van een situatie van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Als naar zijn oordeel hiervan geen sprake is, zal hij, ongeacht wat daarover in de wilsverklaring is opgenomen, het verzoek om levensbeëindiging niet inwilligen.

Voorlichting aan de patiënt en de bespreking met de patiënt van een mogelijke redelijke andere oplossing is slechts mogelijk voor zover de communicatie met de patiënt zulks toelaat. En dat zal in veel gevallen helemaal niet mogelijk zijn.

Voor de praktijk is het belangrijk dat de inhoud van de verklaring, als het enigszins kan, tussen patiënt en arts wordt besproken. Zo kan duidelijk worden wat de opsteller van de verklaring bedoelt en wat zijn precieze wensen zijn. De arts van zijn kant kan aan de patiënt duidelijk maken wat de voorwaarden zijn voor inwilliging, op enig moment, van het schriftelijk verzoek om levensbeëindiging.



10 apr 01 20:33