CENTRAAL PLANBUREAU
Onderwerp: persbericht
Nummer: 8
Datum: 10 april 2001
Inlichtingen bij: Ton Manders (tel: 070-3383452), of bij Jacqueline
Timmerhuis (tel: 070-3383477).
Beperking CO2-emissiehandel nadelig voor mondiale economie
Klimaatbeleid vraagt om het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen. Dit valt op verschillende manieren te bereiken. Het door de EU gepropageerde beperken van internationale CO2-emissiehandel heeft vaak een negatief economisch effect op betrokken landen. Geïndustrialiseerde landen moeten dan in eigen land duurdere emissiereducties realiseren. Landen zoals Polen en Rusland kunnen minder kunnen profiteren van de emissiehandel. Ook voor ontwikkelingslanden pakt beperking nadelig uit.
Om grote risico's als gevolg van het broeikaseffect te voorkomen, is
op termijn ook medewerking van ontwikkelingslanden nodig bij het
klimaatbeleid. Als zij voor die medewerking (financiële) compensatie
verlangen, kan dit forse financiële stromen van geïndustrialiseerde
landen naar ontwikkelingslanden vergen.
Wil Nederland de binnenlandse doelstelling voor CO2-reductie halen,
dan is de stringente inzet van effectieve instrumenten als regelgeving
en heffingen noodzakelijk is.
Dit schrijft het Centraal Planbureau (CPB) in een 'speciaal onderwerp'
over struikelblokken bij klimaatbeleid in het vandaag verschenen
Centraal Economisch Plan (CEP). Hierin staan zowel internationale als
nationale struikelblokken beschreven.
Tegenstelling tussen EU en VS
Op de klimaatconferentie in Kyoto in 1997 heeft een groep
geïndustrialiseerde landen (Annex B) een principe-overeenkomst
getekend om de uitstoot van broeikasgassen in 2010 terug te dringen
tot een niveau dat lager is dan in 1990. Eind vorig jaar is in de
conferentie in Den Haag vergeefs geprobeerd de meningsverschillen bij
de uitwerking van de afspraken op te lossen. Hierbij staan de Europese
Unie (EU) en een groep geïndustrialiseerde landen onder aanvoering van
de Verenigde Staten (VS) tegenover elkaar. De meningsverschillen
betreffen onder meer de mate van marktwerking in het klimaatbeleid, en
in het bijzonder de mate waarin landen emissiereducties in het
buitenland mogen kopen. De VS zijn voorstander van het onbeperkt
reducties kunnen realiseren in andere Annex B-landen zoals Polen en
Rusland. In deze landen zijn goedkopere emissiereducties mogelijk. De
EU wil dat alle geïndustrialiseerde landen het probleem bij de (eigen)
oorsprong aanpakken. Minimaal de helft van de overeengekomen reducties
zou binnenslands moeten plaatsvinden, de zogeheten 50/50-regel.
Vergelijking economische effecten Amerikaanse en Europese standpunten Het CPB heeft met het model Worldscan de consequenties van het Europese en het Amerikaanse standpunt over de handel in emissies geanalyseerd voor zowel de economische groei als voor de CO2-emissies. Daarbij is ervan uitgegaan dat de afgesproken CO2-reducties in het Annex B-gebied in beide gevallen gerealiseerd worden; wel is de verdeling van de totale reductie over landen bij een verbod van emissiehandel anders dan bij het toestaan van emissiehandel.
Als emissiehandel niet is toegestaan binnen het Annex B-gebied heeft
realisatie van de CO2-doelstellingen een negatief effect op het BBP
van 0,5% tot gevolg. Dit negatieve economische effect is het grootst
in de VS, 0,9% BBP. Reden hiervoor is onder meer dat de VS de hoogste
doelstelling heeft (27% reductie van de CO2-uitstoot, versus 21%
reductie voor de EU). Emissiehandel kan het negatieve effect voor het
gehele Annex B-gebied beperken tot 0,2% BBP. Voor de voormalige
Sovjet-Unie betekent toestaan van emissiehandel zelfs per saldo een
positief BBP-effect van 0,5% BBP, terwijl tegelijkertijd de
CO2-uitstoot hier met 36% kan dalen.
Opvallend is voorts dat de door de EU gepropageerde 50/50-regel
nadelig zal uitpakken voor de (ontwikkelings)landen die geen
reductiedoelstelling hebben. Productieverliezen in Annex B gaan
gepaard met verliezen buiten Annex B. Deze landen, vaak
ontwikkelingslanden, zien hun afzetmarkten afkalven en worden daardoor
gedwongen prijzen te verlagen.
Effecten uitbreiding emissiehandel tot buiten Annex B
De huidige discussie over emissiehandel beperkt zich tot handel binnen
het Annex B-gebied. Bovendien is geen enkele reductie door
industrielanden, hoe groot dan ook, voldoende om een duurzaam niveau
van broeikasgasemissies te bereiken. Als de VS, de EU en anderen ook
emissiereducties buiten dit gebied mogen realiseren, dan biedt dit
vele nieuwe mogelijkheden. Probleem is echter vooralsnog dat er
aanzienlijke weglekeffecten zullen optreden, omdat de landen buiten
Annex B geen bovengrens aan de emissies kennen. Het gevaar bestaat dat
vervuilende en energie-intensieve industrieën verplaatst worden naar
landen buiten Annex B. Dit kan het bereiken van de mondiale
CO2-doelstellingen in gevaar brengen. Het lijkt dan ook zeker op
termijn noodzakelijk de ontwikkelingslanden te betrekken bij het
klimaatbeleid. Eén manier is om een zodanige mondiale verdeling van
emissierechten te kiezen, dat ontwikkelingslanden niet slechter af
zijn als ze klimaatbeleid gaan voeren. Emissiehandel kan dan leiden
tot grote financiële stromen van Annex B naar niet-Annex B. De kosten
voor geïndustrialiseerde landen komen dan ook fors hoger te liggen.
Vertaling naar nationale doelstelling
In Kyoto-verband heeft Nederland in 1997 de verplichting op zich
genomen om de emissie van alle broeikasgassen in de periode 2008-2012
gemiddeld 6% lager te doen zijn dan in 1990. In de periode 1990-1997
zijn de emissies echter onverwacht juist gestaag toegenomen, vooral
door een onderschatting van de economische groei en door een
energie-intensievere sectorstructuur dan was voorzien. Verder is de
daling van de koolstofintensiteit overschat en zijn de
energiebesparingen bij de verwachtingen achtergebleven. Dit alles
maakt een veel grotere reductie dan oorspronkelijk voorzien
noodzakelijk. Onder meer omdat in Kyoto is afgesproken dat de helft
van de reductie-inspanningen in het buitenland mogen plaatsvinden, mag
de emissie van CO2 in 2008-2012 in Nederland gemiddeld 17% hoger zijn
dan in 1990. Desondanks resteert voor Nederland als taakstelling om in
de genoemde periode 18 Mton minder CO2 uit te stoten dan in 1990.
In de uitvoeringsnota Klimaatbeleid is aangegeven welke maatregelen
zullen worden ingezet om de binnenlandse emissiedoelstelling te
bereiken. Voor de afgesproken CO2-emissiereductie resteert nog een
beleidstekort van 8 Mton waarvoor nog geen duidelijk maatregelen zijn
getroffen. Marktconforme instrumenten als energieheffing en
emissiehandel kunnen hier naar verwachting op de meest efficiënte en
effectieve manier in voorzien. Een voordeel van emissiehandel boven
heffingen is dat bij een strikte handhaving van het systeem het
milieu-effect vastligt.
De effecten van het energiebesparingsbeleid van de afgelopen jaren
zijn deels nog onzeker. De effectiviteit van het beleid hangt af van
de keuze van de instrumenten en van de wijze waarop ze worden ingezet.
In het verleden is relatief veel gebruik gemaakt van weinig effectieve
beleidsinstrumenten: voorlichting, subsidies en convenanten. Bovendien
zijn er veel minder convenanten afgesloten dan oorspronkelijk gepland,
en veelal zonder strikte sanctie-elementen. Effectieve
beleidsinstrumenten zoals regelgeving en heffingen zijn slechts in
beperkte mate ingezet. De les die uit deze ervaringen kan worden
getrokken, is dat voor het realiseren van ambitieuze taakstellingen de
stringente inzet van effectieve instrumenten noodzakelijk is.
Het Centraal Economisch Plan 2001 (ISBN 90-5833-066-4) is te
verkrijgen bij:
Sdu Servicecentrum uitgeverijen
Postbus 20014
2500 EA Den Haag
Telefoon: (070) 3789880
Telefax: (070) 3789783
Prijs: f 74,50
Tevens is het volledige Centraal Economisch Plan (gratis) beschikbaar
als PDF-file.
| Top | Home | Search | Sitemap |